10 toekomst een aanmerkelijk groter aantal woningen dan 300 per jaar kan worden gebouwd en dat de finan ciering hiervan kan worden verzorgd. Spr. gelooft hiermede zo langzamerhand ook hetgeen door de heer Van der Veen te berde is gebracht al be sproken te hebben. Bij het raadplegen van zijn notities ziet hij geen punt, dat nog een speciaal antwoord eist. Hij kan dus overgaan naar de vraag van de heer Spiekhout over de bouwtijd. Komen de 1000 woningen, aan de bouw waarvan in 4 jaar moet worden begonnen, nu ook in 4 jaar klaar? De woningen die het laatste jaar in aanbouw komen, zullen vermoedelijk niet gereed zijn aan het einde van het vierde jaar. Maar veel latei- zal het niet zijn. Het is ten slotte het belang van de aannemer, dat hij zijn apparaat regelmatig gebruikt en zo snel mogelijk het gebruik op een bepaalde bouw plaats beëindigt, om het weer elders in het werk te kunnen stellen. Het college heeft dus alle hoop, dat, zo de termijn van 4 jaren wordt overschreden, hiermee geen lange tijd gemoeid zal zijn. Overigens is de op leveringstermijn geen kwestie van de basis-overeen- komst< Bij het geven van de opdracht tot het bouwen van een contingent woningen zal deze in bespreking moeten komen. De heer K. de Jong vraagt, of het wel losloopt met het tijdstip van aanvang van de bouw op 1 september a.s., zulks in verband met het feit, dat er 6 weken nodig zijn voor het maken der bouwplannen, waarna nog onderhandeld moet worden over de curveprijs. Eigenlijk heeft spr. ook deze vraag al beantwoord. Het college kan het niet garanderen, maar het heeft wer kelijk alle hoop, dat het zal gelukken, gezien de mede werking, die tot nu toe bij de voorbereiding is onder vonden. Spr. heeft, naar hij meent, hiermede alle vragen be antwoord. Mocht het zijn, dat er nog meer te vragen is, dan geeft hij hiertoe in tweede instantie gaarne de gelegenheid. De hear Van der Meer wol by inkelde punten noch efkes de finger lizze. Der stiet yn it riedsbrief: „Al vorens een complex wordt aanbesteed, wordt dit, even als dit thans ook gebeurt, eerst aan Uw raad ter vast stelling aangeboden, zodat U zich hierover volledig kunt uitspreken." As spr. it goed bigrepen hat, sil de rie de plannen wol sjen kinne, mar wit hy net, hoe't it sit mei de sinten. Op it momint fan de oanbisteging wit de rie noch net, hoef olie hier de huzen dwaen sille. Op de léste blêdside lést spr. dizze sin (dêr't hy yn earste ynstansje al op wize wollen hie, mar doe is it him efkes üntkommen): „Wij kunnen wel stellen, dat de behoefte aan woningen groter is dan het tempo, waarin de plaatselijke aannemers deze kunnen bou wen." Hjir soe spr. foar it neiste wol in fraechteken by sette wolle, as hy sjocht hwat de Ljouwerter oan- nimmers büten Ljouwert en ek büten de provinsje dog- ge. En as spr. goed harke hat, is de Foarsitter it dér- mei iens. Spr. miende, dat hy sei, dat hy wol fortrou- wen yn de pleatslike oannimmers hie en dat dizzen aerdich opsjitte kinne. Dan soenen hja it dus wol dwaen kinne. De heer Schootstra wil wel bekennen, dat hij het niet ziet, zoals het door zijn achterbuurman wordt ge steld. De Voorzitter kon anders denken, dat er bij hem een misverstand bestond, n.l. dat hij niet weet, dat de raad nog een plan krijgt met een begroting. Maar dat plan komt, nadat er tegen iemand gezegd is: „Je krijgt een order van 1000 artikelen, maar over de uitvoering van dat artikel babbelen wij later wel eens." Spr. vindt dat dermate onzakelijk, dat hij daar helemaal niet in kan komen. Dat is geen systeem van handelen. En het kost geen tijd, als de raad de plannen eerst bespreekt en de prijs hoort. Het zou alleen geld kunnen kosten, als de raad maar spr. veronderstelt dat niet de plannen moest verwerpen. Want als men de plannen laat uit werken, moet men dat ook betalen. Je verplichtingen moet je, aldus spr., nakomen; en daar zouden wij ook wel overheen komen. Zo somber wil spr. het echter niet zien. Tijd kost het niet, wanneer de plannen eerst in de raad worden besproken, want op een bepaald tijdstip moet het toch gebeuren. De gemeente loopt alleen ri sico, spr. herhaalt het als de raad de plannen zou moeten verwerpen, maar hij heeft zeer zeker alle hoop, dat het niet tot verwerpen komt en dat de raad kan zeggen: Wat zijn wij er wijs mee, dat die blokken daar komen! Spr. zegt nogmaals, dat hij het een punt van belang acht, dat Leeuwarden met de systeembouw kennis maakt, maar het maakt voor hem wel verschil, hoe dat gebeurt. Wanneer hij tegen dit voorstel stemt, dan houdt dat niet in, dat hij tegen systeembouw is, zeer zeker niet. Na de uiteenzetting van de Voorzitter over de finan ciering heeft spr. ook niet het idee, dat er nu zo'n grote hap aan anderen zal toevallen in plaats van aan de plaatselijke bedrijven. Er moeten hier nog duizenden woningen gebouwd worden en, zoals de Voorzitter het namens het college al meermalen heeft gesteld, wil men de bedrijven hier ter stede te dien aanzien de kans ge ven. Spr. zou zeggen: meer behoeven ze ook niet en ze zullen moeten laten blijken, dat ze die kans kunnen, willen en moeten benutten. Hij weet niet, of de Voorzitter hem t.a.v. de finan ciering heeft begrepen. Er is hem gezegd, dat, in het kader van de bestedingsbeperking, de gemeenten niet meer aan woningbouw mogen besteden dan in een be paalde basisperiode. Spr. hoopt, dat de Voorzitter hem aisnog kan zeggen, dat wat men hem heeft ingefluis terd, er glad naast is. Dan kunnen alle plannen met de meeste spoed doorgaan. Daarom wil spr. eindigen met dit nog te zeggen: Het is de „manier waarop" van het voorstel van B. en W., die hij absoluut onzakelijk vindt, terwijl hetgeen hij c.s. hebben voorgesteld geen tijd kost. Daar moeten B. en W. goed van doordrongen zijn. De plannen moeten toch uitgewerkt worden, of nu öf straks. Het zou geld kunnen kosten, maar spr. heeft teveel vertrouwen in ontwerp en uitvoering om te vrezen, dat hij c.s. tot verwerping van het voorstel zouden moeten komen. Maar, zo vraagt spr., wie koopt nu in vredesnaam een kat in de zak? De heer W. M. de Jong meent, dat de Voorzitter, sprekende over de Nota met betrekking tot de woning bouw van november 1956, daar enigszins te veel uit heeft afgeleid. Hij zei, dat die nota met enthousiasme werd ontvangen; ze betrof echter niet zozeer de sys teembouw, maar het gehele aspect van de woningnood en de woningbouw, waarbij niet terloops „en" werd gezegd, hoewel toch wel iets meer „o.a.". Aan de plaat selijke bouwnijverheid en aan de systeembouw zouden kansen worden geboden. De raad was wel enthousiast over de plannen en geen wonder, want er zouden de eerste 10 jaren 770 woningen per jaar gebouwd kunnen worden. Zo stond het toen. Nu valt het tegen. En daar maakt spr. het college geen verwijt van, want B. en W. hadden ook gedacht, dat èn met systeembouw èn met de andere bouw nog in 1957 had kunnen worden be gonnen, m.n. ook met het plan voor traditionele bouw ten zuiden van de Julianalaan. Hier zou de plaatselijke bouwnijverheid zo mogelijk in 1957 met het eerste blok beginnen. Dit betreft het terrein spr. zegt dit ter oriëntering van de raadsleden waarvoor het college eerst andere plannen heeft gehad. Het is niet zo on mogelijk, dat de wijziging van de situatie bij de leden van het college speelt, zoals dat eerst ook speelde bij sommige leden van de raad t.a.v. de plannen ten zuiden van de Julianalaan en nu ten noorden daarvan. De nota is door de raad met instemming begroet, omdat het gehele aspect en het ideaal, dat daarin tot ontwikkeling kwam, de raad wel aansprak, inclusief de systeem bouw, wanneer die de gemeeente kan dienen. Dat heeft de heer Schootstra ook al gezegd. Van dit punt stapt spr. nu af. Hij wil thans nog verklaren, dat ook hij stellig Aan mening is maar hij is geen jurist dat deze basis overeenkomst de gemeente toch de verplichting oplegt in de jaren 1957 t/m 1960 de aannemer opdracht te geven tot de bouw van ca. 1000 woningen. Voor spr.'s besef men kan echter over die dingen verschillend denken komt het er straks alleen op neer, dat de raad misschien een beetje kan veranderen aan het type woningen en aan de huurprijs; het wordt echter toch als spr. het wat huiselijk mag zeggen maar wat pin gelen over details. De opdracht moet verleend worden. Nu is natuurlijk de huurprijs toch niet onbelangrijk. li Spr. weet wel, dat het een zeker gevoel van veiligheid geeft, dat de minister ook meespreekt en dat men tot de curveprijs een merkwaardig geval overigens moet komen. De laatste plannen, die in de raad zijn geweest, waren het plan-Oost (van Openbare Werken) en het plan-Julianalaan. Voor een 7-persoons-woning in plan- Oost werd als huurprijs berekend f 15,25 en voor een dergelijke woning in het plan-Julianalaan f 13,20. Dat is toch niet een onbelangrijk verschil. Werkende binnen het kader van de bepalingen, die er nu zijn, is het toch mogelijk om tot bepaalde huurprijzen te komen. Sys teembouw is in principe zeker niet goedkoper. Spr. vindt het toch wel belangrijk, dat men weet wat er uit de bus komt. Ten slotte nog dit. Eind 1955 heeft de raad voor het eerst kennis gemaakt met plannen als deze. Toen echter de toewijzing van het bouwvolume werd ver ouderd, werd spr.'s enthousiasme wel iets kleiner. In principe heeft hij er echter nog steeds aan meegewerkt. Maar hij heeft nooit voorzien, dat in de raad een basis overeenkomst en een principe-besluit, waar men aan I gebonden is. terwijl men niet weet wat er precies uit de bus komt, ter tafel zouden komen. Hij kan er niet voor stemmen en onderschrijft met klem wat de andere heren op dit punt hebben gezegd. De Voorzitter gelooft toch te moeten aannemen, dat I hier sprake is van een hardnekkig misverstand. Er staat heel duidelijk in de basisovereenkomst I en het is in het voorstel van B. en W. aan de raad nog I eens onderstreept dat de bouwplannen nog gemaakt I zullen worden. De eigenlijke plannen staan niet ver- I meld in deze overeenkomst en vloeien daar ook niet I automatisch uit voort. Er staat in artikel 5: „De uit- I voering zal geschieden volgens een voor ieder afzon- I dculijk op te dragen woningcomplex op te maken be- I stek met volledige tekeningen. Bij het opstellen van I het bestek met volledige tekeningen zal de aannemer van de aanvang af worden geraadpleegd." ITn artikel 6 staat: „Aan de hand van het in artikel 5, eerste lid, bedoelde bestek met tekeningen zal de aan nemer voor elk te bouwen complex zijn prijsaanbieding indienen, vergezeld van een overeenkomstig het be~ paalde in de artikelen 7 en 8 gespecificeerde berekening- van kosten Artikel 7 gaat op die specificatie in. De eerste zin van het tweede lid van artikel 7 luidt dan: „Nadat tus sen partijen overeenstemming is bereikt over de over eenkomstig het gestelde in het vorige lid opgestelde kostenberekening, welke dientengevolge geacht moet woren te zijn de aanneemsom van het eerste complex, wordt deze ter goedkeuring voorgelegd aan de minis- ïter." Dat is dus de gang van zaken. Er wordt een plan met begroting opgesteld en dat komt in de raad. Heeft de raad dat aangenomen, dan gaat het plan naar de contractpartijen. De aannemer doet een prijsaanbieding, zoals in artikel 6 staat. De prijsaanbieding moet nogal gespecificeerd zijn. Dat wordt in artikel 7 nader uit gewerkt. En dan moeten partijen zien het daarover eens te worden. De gemeente moet natuurlijk rekening- houden met haar begroting. Nu zijn er twee mogelijkheden. Ie. Partijen worden het eens op basis van de be groting, die de raad heeft ingezien, en ook moet de raad de plannen volgens het bestek en de tekeningen aanvaarden. Het spreekt vanzelf, dat de raad tegen deze gang van zaken geen bezwaar kan hebben. 2e. Partijen worden het niet eens. Dan zit de zaak op slot en dan zal dus getracht moeten worden, op basis van een wijziging van het plan, het alsnog eens te worden. Men zal net zolang moeten overleggen, tot men het eens is. En dan is er ten slotte nog de minis ter, die er zijn licht over zal laten schijnen. Maar er is geen sprake van, dat de gemeente zich straks met huid en haai- zal moeten overleveren aan de andere con tractpartij. De gemeente is volledig in staat aan een eigen standpunt vast te houden. Als nu ook in laatste instantie door de heer Schoot stra wordt gesproken over het kopen van een kat in de zak, dan is dat hetgeen waarop spr. doelde, toen hij sprak over een hardnekkig misverstand. De raad is er liaast tot en met het einde van de procedure alleen de onderhandelingen voert de raad zelf niet en de toestemming van de minister is ook niet afhanke lijk van de raad volkomen zelf bij en hij weet waar hij aan toe is. En als men dan ten slotte tot een be slissing moet komen, dan is dat niet anders dan een uitvloeisel van het goedvinden van de raad. Als de raad zich straks, zoals de heer De Jong vermoedde, alleen met detailpunten zou willen bezighouden, dan is het volledig aan de raad, om dat te doen of niet te doen. Met dat laatste bedoelt spr.: zich ook met meer dan detailpunten bezig te houden. Overigens herinnert hij zich niet, dat de raad zich bij alle bouwplannen, die er tot dusverre zijn geweest, met veel anders dan details heeft beziggehouden. Spr. mag toch wel de con clusie trekken, dat de raad zich t.a.v. de plannen, die hem tot dusverre zijn voorgelegd, ook niet met meer behoefde te bemoeien. Hij heeft wel het vertrouwen, dat dit ook bij dit plan niet meer het geval zal zijn. De heer De Jong zegt, dat het belangrijk is te weten, wat uit de bus komt. Daar is spr. het volkomen mee eens, maar de raad zal dat ook weten. De heer Van der Meer heeft gevraagd, hoe het met de kosten komt, maar spr. gelooft, dat hij hem daar nu al antwoord op heeft gegeven aan de hand van wat hij uit het contract heeft voorgelezen. De heer Van der Meer heeft ook gesproken over het tempo van de plaatselijke aannemers. Spr. wil evenmin als de heer Van der Meer enig kwaad spreken van de plaatselijke aannemers en hoopt, dat dezen straks van een zodanig tempo zullen blijk geven, dat de bouw nog veel sneller zal gaan dan de onderhavige systeem bouw. Spr. zegt alleen, dat hij dat eerst nog hoopt te zien. Het is een hoop, hij wil niet zeggen: een twijfel. Wat betreft de opmerkingen van de heer Schootstra over de financiering, spr. heeft de indruk, dat aan deze iets anders voor ogen zweeft, n.l. de regeling van de lening, die door de Bank voor Nederlandsche Gemeenten is verstrekt van de gelden, die door de institutionele beleggers na overeenkomst met de regering ter be schikking zijn gesteld. Het deel, dat aan afzonderlijke leningen aan de gemeenten wordt verstrekt, is ge baseerd op een hoeveelheid woningwetbouw in het ver leden. Dat is dus iets anders dan de heer Schootstra veronderstelt. Spr. moge herhalen, dat er nog niets bekend is van een beperking van de financiering van de woningbouw in de toekomst. Dan heeft spr. voorts nog een laatste opmerking n.a.v. wat de heer W. M. de Jong zeide, n.l., dat de nota van november van het vorige jaar niet uitsluitend over systeembouw handelde, maar over het gehele aspect van de woningnood en de woningbouw. Dit laat ste is volkomen juist. Daar wil spr. niets op afdingen, maar de heer De Jong zal van zijn kant toch moeilijk kunnen betwisten, dat B. en W. zich in het kader van dit geheel toch wel zeer nadrukkelijk hebben uitge sproken, ook over plannen voor systeembouw, en de heer De Jong weet wel, dat zij dat niet voor het eerst hebben gedaan; ook weet hij, dat deze uitspraak in dit geheel door de raad is aanvaard, dus dat wat op het ogenblik voor hem ligt niets anders is dan een uit werking van wat met instemming van de raad is ge beurd. (De heer W. M. de Jong: Akkoord.) Spr. gelooft hiermede alle opmerkingen te hebben beantwoord. Spr. is nu zelf met de raad in gesprek ge weest; daarom vindt hij deze tweede instantie een beetje moeilijk liggen. Hij zou het standpunt willen verdedigen, dat de zaak zover is besproken, dat van verdere bespreking zal kunnen worden afgezien. Het voorstel van B. en W., in stemming gebracht, wordt met 22 tegen 9 stemmen (die van de heren Schootstra, K. de Jong, Wiersma, W. M. de Jong, Mr. van der Veen, Pols, Santema, G. de Jong en Ir. van Balen Walter) aangenomen. Punt 23 (bijl. no. 158). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1957 | | pagina 6