B. dat zijn ingekomen: 1. rapporten omtrent kasopneming en controle van de administratie van de dienst voor sociale zaken, om trent controle van de voorschotkas van het hoofd bescherming bevolking, alsmede omtrent controle van de administratie van de ambtenaar, belast met de controle op en de inning van de vermakelijkheids belasting; 2. berichten van verhindering van de heren Ir. van Balen Walter, Drentje, Tiekstra, Vellenga en De Vries. Punt 2 (bijl. no. 189). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 3 (bijl. no. 190). De voordracht van B. en W. luidt als volgt: mej. F. J. Jagersma, alhier. Benoemd wordt de voorgedragene, met alg. stem men. Punt 4 (bijl. no. 186). De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt: S. Ypma te Groningen. Benoemd wordt de aanbevolene, met alg. stemmen. Punt 5. De aanbeveling van het college van curatoren luidt als volgt: Ir. J. C. van den Berg, alhier. Benoemd wordt de aanbevolene, met alg. stemmen. De heren W. M. de Jong en Wiersma vormden het stembureau. Punten 6 en 7 (bijl. nos. 191 en 188). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 8 (bijl. no. 159). De heer Bootsina heeft in de vergadering van 6 weken geleden om aanhouding van dit punt verzocht, omdat z.i. de tijd om dit geval op zijn juiste waarde te bezien te kort was. Wat er precies uit voort zou vloeien, had spr. zich toen nog niet gerealiseerd, maar, deze kwestie in de afgelopen weken nader onder ogen ziende, is spr. eigenlijk tot de conclusie gekomen, dat het zwaarte punt van het beroepschrift ligt bij artikel 20 van de Wederopbouwwet of liever bij de toepassing van het geen daarin bepaald is. Wanneer spr. de wet er op naslaat, blijkt, dat de raad geen enkele taak heeft, maar dat B. en W. het zijn, die, onder goedkeuring van Ged. Staten, gehoord het advies van de hoofd ingenieur-directeur van de Volkshuisvesting en de Bouwnijverheid, kunnen afwijken van de voorschriften. Nu is hieraan bij het schrijven, dat de raad vandaag nog van B. en W. heeft ontvangen, trouwens tegemoet gekomen, doordat men het beroepschrift in tweeën is gaan splitsen, n.l. aldus: a. indien en voor zover dit gegrond mocht zijn op de bouwverordening voor de gemeente Leeuwardera deel, afwijzend te beschikken; en: b. indien en voor zover dit gegrond mocht zijn op ar tikel 20 van de Wederopbouwwet, adressante niet ontvankelijk te verklaren. Spr. heeft in het begin van zijn betoog reeds uiteen gezet, dat het juist art. 20 is, waarop Gebr. de Jong een beroep doen. Hij heeft het adres van de firma, evenals bijlage no. 159 van 22 juni j.l., waarin wordt gezegd ontheffing te veilenen, blijven er niet temin zo vele en zo grote afwijkingen over, dat de bouwvergunning naar ons oordeel op grond van het bepaalde in artikel 6, tweede lid, onder a en c. van de Woningwet moet worden geweigerd", er op nageslagen. Hij gelooft niet, dat het noodzakelijk is in te gaan op de gebreken en onjuistheden, die in het plan aanwezig zijn, maar wel wil hij de aandacht vestigen op het feit, dat werd voorgesteld de vergunning op grond van art. 6 van de Woningwet te weigeren. In hetzelfde raadsstuk vindt spr. verderop, dat juist in afwijking van art. 6 der Woningwet een bouwvergunning zou kunnen worden verleend en dat sterkt hem in zijn me ning, dat het t.a.v. dit beroepschrift juist gaat om eventuele toepassing van art. 20 Wederopbouwwet. Spr. zou willen voorstellen maar dat zou hij in tweede instantie kunnen doen, als het college voor zijn geluid niet ontvankelijk zou blijken er zonder meer mee te volstaan adressante niet ontvankelijk te ver klaren en het door B. en W. onder a gestelde te schrap pen. De hear Van der Meer seit, dat it kolleezje en de rie der tige hjit op binne om sa folie mooglik wenten to bouwen en as der in plan wegere wurde moat, dan moatte dêr wol earnstige redenen foar wêze. En dy sil it kolleezje sünder mis ek wol hawwe. Spr. soe lykwols dochs freegje wolle, oft B. en W. ek neigien hawwe, hoe't it kin, dat deselde soarte fan huzen wol boud wurde yn Grou. Binne dêr de boufoarskriften of de bouforoardering safolle soepeler" of makliker? De heer Van der Schaaf weth.kan voor het betoog van de heer Bootsma eigenlijk wel veel voelen. Met zijn conclusie, voor zover die uitloopt op het voorstel om het in het voorstel van B. en W. onder a gestelde te doen vervallen, is spr. het echter niet eens. De heer Bootsma betoogt terecht, dat de adressante zonder toepassing van art. 20 der Wederopbouwwet eigenlijk niet tot het beoogde doel kan komen. Daar kan spr. het geheel mee eens zijn. Daar staat echter iets van praktische aard tegenover en wel dit, dat dit beroepschrift enigermate tweeslachtig is. Men kan daar, zonder dat men het stuk geweld aandoet, ook wel een beroep uit destilleren, gegrond op de bouw verordening van Leeuwarderadeel. Die mogelijkheid ligt er dus in; men kan het zo interpreteren. Het stuk munt niet uit door duidelijkheid. Het is zelfs op be paalde punten wat vaag en spr. zou liever gehad heb ben, dat dit door meer administratief-rechtelijk ge schoolde hand was opgesteld dan heeft plaats gehad. Gezien dus het enigszins onvakkundige karakter van het stuk, kan men er twee kanten mee op. Men kan het beschouwen als een beroep, gegrond op de bouwver ordening van Leeuwarderadeel. Omdat ook in de be slissing, houdende afwijzing van het door Gebr. de Jong gedane verzoek gewoon over een afwijzing wordt ge sproken (een vergunning wordt geweigerd, zonder dat in het besluit van B. en W. iets wordt vermeld over een bouwverordening of over art. 20 Wederopbouwwet) èn omdat men met het beroepschrift twee kanten uit kan, heeft het college gemeend, beide mogelijkheden te moeten ondervangen en dus: a. indien en voor zo ver het beroepschrift gegrond mocht zijn op de bouw verordening van Leeuwarderadeel, afwijzend te be schikken, en b. indien en voorzover het beroepschrift gegrond mocht zijn op art. 20 Wederopbouwwet, adres sante niet ontvankelijk te verklaren. Hier loopt, om zo te zeggen, geen bloed uit. Het is natuurlijk: of het een, öf het ander. Beide mogelijkheden zijn niet met elkaar in strijd, want zover de bouwverordening toe passelijk geacht zou kunnen worden, wordt daarop recht gedaan. Voor zover dat niet het geval is, is dat een lege clausule geworden. Voor dat geval geldt dan de niet-ontvankelijkheid op grond van de desbetreffen de bepalingen van art. 20 Wederopbouwwet. De uitspraak, die B. en W. aan de raad voorstellen te doen, kan tweeledig zijn, maar als de adressante of een of ander rechtsgeleerd college zou willen aanmer ken, dat het a is, dan is daarmee uitgesproken, dat het niet b is en als men in het tegenovergestelde geval zou uitspreken, dat het b is en niet a, dan is er ook geen man overboord; a en b bijten elkaar niet en de mogelijkheden, die men er uit zou kunnen lezen, zijn dus beide ondervangen. Spr. zou om die reden de heer Bootsma eigenlijk willen verzoeken nog te overwegen, of het wel zin heeft om voor te stellen lid a te schrap pen. Het is in zijn gedachtengang hoogstens ten over vloede aanwezig, maar mocht het niet baten, het kan ook niet schaden. In de gedachtengang, die spr. nu ontwikkelt, is het eigenlijk een veiligheidsklep, die 3 echter niet nodig is in de gedachtengang van de heer Bootsma. Het is dus, op zijn Fries gezegd: „In deade houn de bek ticht bine". Daraom herhaalt spr., dat hij de heer Bootsma zou willen vragen te overwegen, zijn aangekondigde voorstel achterwege te laten. De hear Van der Meer, dy't frege: Hoe kinne sokke huzen yn Grou wol boud wurde en hjir yn Ljouwert net, soe spr. natuerlik in hiel maklik antwurd jaen kinne: Yn Idaerderadiel moat de bouforoardering mear romte litte, minder strange easken stelle, of, as de for- oardering gelikense easken stelt, moat der dêr minder de han oan halden wêze. Hwannear't it gemeentebi- stjür fan Idaerderadiel in bouforoardering hat, dy't bou as dizze talit, dan is de bislissing hiel maklik en yn it oare gefal, n.l. as de bouforoardering sokke huzen net talit en B. en W. wolle it wol, dan sil de rie fan Idaerderadiel it kolleezje ta forantwurding roppe kinne. Spr. kin net sizze, hokker motivearring dêr eventueel foar wêze kin. De heer Bootsma is uiteraard erkentelijk, dat de wethouder hem voor een groot deel kan volgen, maar spr. is toch eigenlijk nog niet van mening veranderd. Hij is n.l. nog van oordeel, dat het zwaartepunt inder daad ligt bij art. 20 Wederopbouwwet. Wanneer de raad zou besluiten, om, in afwijking van de bouw voorschriften en de bouwverordening, deze vergunning toch te verlenen, dan zou dat alleen mogelijk zijn op enkele bepaalde onderdelen. Hier waren meer dingen, die strijdig waren met de voorschriften. Enkele daar van kwamen wel en andere weer niet voor een beroep op de raad in aanmerking. Dan zou punt voor punt uitgezocht moeten worden en wat de eerstgenoemde punten betreft, zou er dus wel een beschikking op kun nen komen. Voor de punten, waarvoor dit niet moge lijk is, is toepassing van art. 20 volgens spr.'s oordeel het meest maatgevend. Verklaart men adressante niet ontvankelijk, dan is het gehele geval van de baan. Nu zegt de wethouder wel, dat het niet anders is dan „in deade houn de bek tichtbine", maar spr. gelooft, dat de raad dit niet moet doen. Hij meent, dat men hier de vraag kan stellen: Waar ligt de verantwoordelijk heid? En dan is het volgens spr. zo, dat voor het eerste 'deel eventueel de verantwoordelijkheid bij de raad ligt en voor het tweede deel niet, omdat de raad daar geen boodschap heeft. Daarom meent spr. toch bij zijn voor stel te moeten blijven en dit bij B. en W. ter tafel te moeten deponeren. De Voorzitter leest voor alle duidelijkheid het voor stel, ondertekend door de heren Bootsma en Mani, even voor: ..Ondergetekenden stellen voor om t.a.v. punt S [van de agenda te besluiten adressanten, Gebr. de Jong, jin hun beroep niet ontvankelijk te verklaren." Dit voorstel kan dan nu, aldus spr., tevens deel van de beraadslagingen uitmaken. J De hear Van der Meer hat üt it antwurd fan de wet- Ihalder bigrepen, dat de boufoarskriften en de boufor oardering, sa't dy hjir binne, net forgelike binne mei dy fan Idaerderadiel. Spr. wit net, oft it kolleezje dêrta de kans hawn hat, mar al wie dat al sa, dan soe men jin öffreegje kinne: Nim ris oan, dat yn Idaerderadiel de foarskriften yn acht nommen binne, binne de foar- skriften fan Ljouwert dan to biswierlik en is der ek peden om ris nei to gean, oft dy hwat makliker wurde kinne? It giet üs, sa seit- spr., der allegearre om, sa folle mooglik huzen to krijen, mar dy moatte fansels oan biskate minimum easken foldwaen. De heer W. M. de Jong meent uit het betoog van de jheer Bootsma wel te moeten afleiden, dat hier tweeër lei factoren in het spel zijn, de een vallende onder de bouwverordening, de ander onder art. 20 Wederop bouwwet. Dan lijkt spr. juist te meer van belang wat de wethouder zegt, n.l., dat het zekerder is om voor beide gevallen een beslissing te nemen: indien en voor zover het beroepschrift gegrond mocht zijn op een [bepaling van de bouwverordening, zus, en indien en oor zover het gegrond mocht zijn op een bepaling an de Wederopbouwwet, zo. Dit komt haast overeen althans zo voelt spr. het aan met het betoog an de heer Bootsma. Maar dan geeft spr. de voor- eur aan de redactie van het college. De hear Van der Schaaf (weth.) soe earst oan it adres fan de hear Van der Meer sizze wolle, dat yn Idaerderadiel dizze wentebou ek mei tapassing fan „art. 20 Wederopbouwwet" bart. Dat haldt yn, dat der ek net konformiteit bistiet tusken dit type wente en de foroardering. Dêr hat it gemeentebistjür dus wol art. 20 tapast, mar, lyk as de hear Bootsma mei rjocht opm arken hat, dat is in punt, dat oan B. en W. stiet en dér kin de rie dus net yn birop in ütspraek oer dwaen. Wat het voorstel van de heer Bootsma betreft, wil spr. toch even een zinsnede uit het beroepschrift naar voren brengen, die zijn standpunt nog wel enigszins kan schragen, n.l. deze: „De N.V. Bowbedrijf Gebr. de Jong verzoekt bij dezen aan de raad der gemeente Leeuwarden te bevorderen, dat haar vergunning wordt verleend voor het bouwen van de 4 woningen te Lek- kum". Dit is ook al een beetje onduidelijk van strek king. Er w.ordt de raad dus gevraagd, te bevorderen, het daarheen te leiden, dat de woningen alsnog worden gebouwd. Dat zou kunnen inhouden, dat op deze bouw niet direct van toepassing is art. 20 Weder opbouwwet, maar men kan ook heel gemakkelijk en zekerheidshalve de betreffende bepalingen van de bouw verordening van Leeuwarderadeel van toepassing ver klaren. Dan heeft men ook die kleinigheid, die er nog in zit, ondervangen. Daarom hebben B. en W. de re dactie, zoals thans voorgesteld, gekozen. De heer W. M. de Jong heeft spr.'s betoog onder steund. Spr. kan niet inzien, waarom de heer Bootsma door dit voorstel eigenlijk niet helemaal bevredigd is. Het moet dan volgens deze zo zijn, dat de raad, wan neer dit beroep uitsluitend geïnterpreteerd wordt als een geval ex art. 20 Wederopbouwwet, geen uitspraak heeft te doen. Voor het andere geval zou de raad wel bevoegdheid hebben. Spr. meent, dat de nader gewijzigde redactie van het voorstel van B. en W. dit bezwaar hebben ondervangen door de onderscheiding „afwijzen" en „niet-ontvanke- lijk verklaren". De eerste uitspraak „afwijzen", wordt gebezigd voor het geval adressante of een of ander rechtscollege: Ged. Staten, of welke instantie ook, van opvatting zou kunnen zijn, dat hier speelt een artikel van de bouwverordening van Leeuwarderadeel. Er kan naar spr.'s smaak eigenlijk niets uit komen. En voor het andere geval is hij helemaal in het straatje van de heer Bootsma. Spr. zou diens voorstel wel hebben wil len volgen, als het net andersom was geweest (Ge lach). Wat de heer Bootsma verlangt, krijgt hij voor de volle honderd pond, n.l. niet-ontvankelijkverklaring, voor het geval, dat art. 20 Wederopbouwwet van toe passing is. Ook in het geval, dat er nog iets anders in zit, is voorzien, maar de heer Bootsma krijgt niets te weinig en laatstgenoemde voorziening mag hij laten liggen. Spr. gelooft, dat het voorstel van B. en W. juister is. Overigens is de kwestie niet van zeer veel belang; men behoeft er geen halszaak van te maken. Dat zouden wij beiden, aldus spr., ook niet willen. De Voorzitter vraagt, of de heren Bootsma en Mani hun voorstel handhaven. Spr. wil wel aan het betoog van de wethouder toevoegen, dat hij niet inziet, welk belang de gemeente Leeuwarden er bij heeft, om het voorstel van genoemde heren aan te nemen in plaats van het voorstel van B. en W. De heren Bootsma en Mani handhaven hun voorstel. Het wordt verworpen met 19 tegen 8 stemmen (die van de heren Spiekhout, Becherer, Mani, IJtsma, F. T. Dijkstra, Bootsma, Hartstra en Fennema). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W., met aantekening, dat de heren Bootsma en Spiekhout tegen zijn. Punt 9 (bijl. no. 192). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 10 en 11. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1957 | | pagina 2