2 gronden, gelegen ten westen van de Sleedoorn straat; 2. het raadsbesluit van 30 oktober 1957 tot het aan kopen van het perceel Spanjaardslaan 50 van J. Stam te Rotterdam; 3. de raadsbesluiten van 30 december 1957: a. tot het verhuren van het perceel Posthoorn- steeg 5 c.a. aan de Coöperatieve Condensfabriek „Friesland", alhier; b. tot het sluiten van een 4% onderhandse geld lening, groot f 16.000,—, met de N.V. Bank voor Nederlandsche Gemeenten te 's Gravenhage; c. tot het aankopen van het pand Hoeksterachter- om 1/Hoeksterpad 12b van mevr. R. J. Postuma- Bakker, alhier; d. tot het aankopen van grond, gelegen aan de 2e Korte Houtstraat en de Fabrieksteeg, en tot het aankopen van het perceel Fabrieksteeg 66 van G. S. Piekstra, resp. A. van der Veen, beiden alhier, en van R. J. Kooistra te Hardegarijp; B. dat zijn ingekomen: 1. een mededeling van het besluit van Ged. Staten van Friesland van 7 oktober 1957, no. 159, 2e afdeling, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 5 november 1957, no. 12, betreffende de vaststelling van de regeling van de jaarwedden der wethouders in de onderscheidene gemeenten in Friesland en van een kindertoelage voor de wethouders in de gemeente Leeuwarden Deze mededelingen worden voor kennisgeving aan genomen. 2. rapporten van de commissies tot wering van school verzuim voor Leeuwarden-Noord en Leeuwarden- Zuid, over 1957; Deze rapporten liggen nog enige tijd ter inzage. 3. een brief van J. G. ten Ham, Spoorstraat 30, alhier, waarin deze mede namens de buurtbewoners klaagt over de hinder, welke zij ondervinden van de rook- en roetverspreiding, veroorzaakt door het bedrijf van de N.V. Hollandse Casolithwerken aan Achter de Hoven, alhier. Medewerking aan de uitvoering van de bepalingen van de Hinderwet is ten aanzien van deze aangelegen heid opgedragen aan burgemeester en wethouders. In verband hiermede dient de brief van klager ter af doening in handen van burgemeester en wethouders te worden gesteld. Dienovereenkomstig wordt besloten. Punten 3, 4 en 5 (bijlagen nos. 18. 15 en 16). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 6 (bijlage no. 17). De voordachten van B. en W. luiden als volgt: 1. vacature „Het Roodborstje": mej. M. G. van der Ploeg, alhier; 2. vacature „De Nachtegaal": mej. M. van der Kooi, alhier. Benoemd worden mej. Van der Ploeg, met alg. stem men en mej. Van der Kooi, met 34 stemmen (1 bilj. blanco). Punt 7 (bijlage no. 20). De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt: 1. ir. C. B. van Ardenne te 's Gravenhage; 2. ir. J. J. de Heer te Utrecht. De hear Van der Meer freget it wurd. De Voorzitter lijkt het dan het beste, te gelasten de deuren te sluiten, ofschoon het hem wel spijt voor de publieke belangstelling. Spr. gelast dus de deuren te sluiten. Na heropening der openbare vergadering wordt Ir. van Ardenne benoemd, met 28 stemmen (Ir. van der Zee 5 stemmen, Ir. de Heer 1 stem en 1 bilj. blanco). De heren Pols en Slaterus vormden het stembureau. Hierna gelast de Voorzitter de deuren te sluiten. Na heropening der openbare vergadering stelt de Voorzitter aan de orde het tweede gedeelte van Punt 17 (bijlage no. 34) en wel het voorstel van B. en W. om aan de heer D. Zuiderhoek, architect te Baarn, opdracht te geven tot het ontwerpen van 882 woningen. De hear Van der Meer freget, oft hy üt dit diel fan it ütstel bigripe moat, dat it praktysk net mooglik is om byg. ien of mear Ljouwerter architekten hjirby yn to skeakeljen. De heer W. M. de Jong constateert, dat het college van mening is, dat slechts een goed overwogen bebou wing mag worden tot stand gebracht, waarbij alle bouwkundige en stedebouwkundige mogelijkheden wor den benut. Met deze opvatting in haar algemeenheid is spr. het wel eens. Het gaat alleen maar om de wijze waarop gebouwd zal worden. B. en W. nu zijn van mening, dat de bouw alleen op de door hen voorge stelde wijze te verwezenlijken is. Waarom, zo vraagt spr., bij een dergelijk plan wel en bij andere plannen niet? Elk plan heeft zijn eigen merites en zijn eigen karakter. Het college vindt dus, dat alleen maar een gaaf geheel verkregen kan worden, als de architect, die het plan stedebouwkundig heeft ontworpen, het ook bouwkundig voorbereidt. Spr. kan het daar niet mee eens zijn. Hij vindt het bovendien veel te rigoureus. Hij heeft opgemerkt, dat de betrekkelijke architect wel los vertrouwd is en dat was het college blijkbaar ook van mening, toen het de opdracht voor het uitbreidings plan aan deze architect gaf. In zoverre zou spr. er dus vóór kunnen zijn, maar dat is niet een voldoende ar gument. Spr. zou wel willen weten, wat er op bouw kundig terrein nu voor specifieks aan dit plan is, dat de bouw alleen maar kan worden voorbereid door de ontwerper van dit plan. Hij kan zich moeilijk voor stellen, dat er, als de gevelhoogte, de dakhelling, enz. vast staan, zoveel speling mogelijk zal zijn, dat dit plan ten slotte nog zou mislukken, indien deze architect er niet meer aan te pas zou komen. Welk specifiek bouwkundig punt staat het college voor de geest om tot deze conclusie te komen? Dit is wel een nieuw plan voor Leeuwarden, maar, naar de raad gehoord heeft, is het niet het eerste plan als zodanig. Zijn wij, zo vraagt spr., niet op de verkeerde weg, een weg, waar van wij niet terug kunnen? Spr. kan zich voorstellen, dat men, als men aan continu-bouw onderworpen is, doet wat B. en W. nu voorstellen, maar dit plan kan niet, wat het tempo betreft, als „plan" verwerkelijkt worden. Hier zal in kleinere en grotere complexen, ook in verband met de financiering, gebouwd moeten worden. Spr. kan zich niet voorstellen, dat het niet mogelijk zou zijn, met handhaving van het eigen ka rakter en de stedebouwkundige gaafheid van dit plan, verschillende architecten verder aan de uitwerking te laten deelnemen. Daar komt bij, dat zo voorziet spr. het als men op deze weg voortgaat, ook de bouw in één hand moet komen. B. en W. zeggen wel, dat het hier gemakkelijk te verwezenlijken is de architect van het uitbreidingsplan ook de woningen te laten ontwerpen, omdat het hier woningwetwoningen betreft. Spr. voegt daaraan toe: Het is alleen gemakkelijk te verwezenlijken, als de gemeente die woningwetwonin gen bouwt. Anders zouden de woningbouwcorporaties elk voor zich bereid moeten worden gevonden om deze architect te nemen. Dat acht spr. wel niet uitgesloten, maar dan had het college overleg moeten plegen met die corporaties of moet het dat alsnog doen, om op die manier te bereiken wat het wil bereiken. Men denkt misschien: als het bijzonder gemakkelijk is te ver wezenlijken voor woningwetbouw, dan is het ook ge makkelijk te verwezenlijken voor andere bouw. Voor die woningwetbouw zou het bijzonder gemakkelijk zijn, wannéér de raad B. en W. volgt en wanneer de ge meente alles bouwt, maar B. en W. ontkomen dan stel lig toch niet aan een zekere dualiteit. Want bij die 3 andere bouw gaat het om bouw, waar de gemeente direct niet veel in te vertellen heeft, met name ook om scholenbouw door verenigingen. T.a.v. die bouw zal het niet mogelijk zijn de gedachte: „alles in één hand", te verwezenlijken. Als het college dat voor ogen houdt, bereikt het toch niet helemaal wat het wil bereiken. Afgezien daarvan wil spr. deze weg ook zeer bepaald niet op. Hij is niet bereid, hoewel hij de argumenten van het college graag wil horen, B. en W. te volgen op deze weg. Hij vindt, dat een consequentie daarvan is, dat slechts wordt gebouwd door de gemeente en dat is voor spr. niet te aanvaarden. Hij is er voor stander van, dat de woningbouwcorporaties blijven in geschakeld. (En hierin staat spr. niet alleen; de wens daartoe leeft zeker zeer sterk bij alle woningbouw corporaties zelf.) Maar wanneer de raad B. en W. volgt, dan glijdt hij af naar de situatie, waarin het omgekeerde het geval is. Bovendien heeft spr. er geen fiducie in, dat dit ter rein zo heel spoedig vol gebouwd zal zijn. Nu is er wisseling van inzicht mogelijk en ook de beste architect zal er morgen wel weer anders over denken dan vandaag. En zo kan het, naar spr. meent, dan ook, met behoud van de eenheid en de gaafheid van het plan, zijn voordeel hebben, dat wat meer men sen er aan werken. Al ben je nog zo'n kei, er zijn ook andere keien en keitjes. Het is op die manier mogelijk wat verlevendiging te krijgen en verschil in woning typen. Spr. wil de consequentie van „alle bouw-ge- meentebouw" niet aanvaarden en durft die ook niet te aanvaarden. Dat gaat hem veel te ver. Dat is niet alleen te beredeneren voor dit plan, maar voor ieder ander plan; die kant moeten wij, aldus spr., in Neder land niet uit. Spr. zou in ieder geval, nu dit plan zo sterk in één hand gelegd is, willen weten, hoe de positie van de woningbouwcorporaties is. Zij hebben nu nog het beheer van bestaande woningen, maar voor de rest komen zij er weinig aan te pas. Spr. zou, ook met het oog daarop, graag willen, dat dit voorstel niet door de raad werd aanvaard. Hij wil echter niet hele maal negatief blijven. Hij kan zich goed voorstellen, dat het college, uitgaande van bepaalde woningblokken en met een zekere afronding, een verdeling van het plan opzet en dan voor die delen gaarne passende bouw plannen door de corporaties ziet ontwerpen. Maar de gemeente kan de woningbouwcorporaties niet dwingen. Zij zouden wèl aan de ronde tafel geroepen kunnen worden en hun medewerking zou gevraagd kunnen worden om het gave geheel te verkrijgen, dat B. en W. verlangen, maar waarvoor spr. de wenselijkheid van een speciaal ingrijpen in de bouwkundige sector althans niet zo sterk ziet als het college. B. en W. zullen echter op de manier, zoals spr. die aangaf, veel beter hun doel bereiken dan op de wijze, zoals zij het voorstellen. De heer Pols wil graag opheldering" van het volgende: B. en W. vragen de raad te besluiten een opdracht aan de architect te verlenen voor het ontwerpen van een plan voor woningbouw ter plaatse. Maar is dat wel nodig? Spr. leest in de brief van architect Zuiderhoek, dat de opdracht reeds is verstrekt: „Het resultaat van de stedebouwkundige studie wordt thans aangeboden", maar eveneens: „De bouwkundige werkzaamheden blijven nu nog buiten bespreking, al is het vanzelf sprekend, dat - - mede dank zij deze opdrachtvorm reeds vele woningplannen gereed zijn." Is het dus nog nodig, dat de raad een plan goed keurt, als de opdracht al gegeven is? De heer Mani meent, dat men na alles wat men zo even in de besloten zitting gehoord heeft, toch wel kan vaststellen, dat aan dit plan een bepaalde gedachte ten grondslag ligt en hij meent stellig, dat deze gedachte zich ook moet uitstrekken tot en gerealiseerd moet worden via de bebouwing van deze wijk. Spr. gelooft, dat in verband daarmede het ontwerpen van het plan èn van de bouw in dezelfde hand gelegd moet worden. Dat dit ten koste van de woningbouwcorporaties zou gaan, kan spr. niet inzien. Ook wanneer de gemeente zou bouwen en de exploitatie in de hand van deze corporaties zou worden gelegd, zouden deze toch hun zeggenschap als corporaties behouden. Het belangrijkste is voor spr., dat de gedachte, die aan dit plan ten grondslag ligt, ook tot uitdrukking moet komen in de bebouwing van deze wqk. De heer Stobbe vindt het haast overbodig, dat hij het woord voert, want wat de heer Mani heeft opge merkt, is ook zijn gedachte. Hij begrijpt de bezwaren van de heer De Jong, maar als deze de raadsbrief goed gelezen heeft, dan weet hij, dat hier alleen maar sprake is van bouw van 882 woningwetwoningen. Met andere problemen behoeft de raad zich thans niet bezig te houden. Miskien mei de hear Santema efkes yn de iepenbiere sitting freegje, oft it wierliken de bidoeling is, dat B. en W. fannacht noch de bitreklike bislissing fan de rie winskje. Spr. mient, dat oan de tsjin-arguminten fan de kommisje fan foaroerliz noch net foldwaende oandacht jown wurde kinnen is. De situwaesje wie n.l. dizze hy wol it noch ris sizze Op ien joun, doe't spr. de gelegenheit hie om dizze saek to bisjen, wienen der in stik as 6 riedsleden oar itselde ünderwerp gear yn in biheinde tiid. Doe hat it spr. net mooglik west - en ek net neidat hy noch in twadde kear werom west hat - goede nota to nimmen fan de arguminten fan de kommisje. It liket him dêrom net forkeard ta, dat de bislissing 3 wiken ütsteld wurdt. Yn dizze geast soenen spr. c.s. it B. en W. graech foarlizze wolle. De heer Van der Schaaf (weth.constateert, dat ver schillende sprekers de heer De Jong vrij uitvoerig en de heer Van der Meer in vragende vorm de positie van de Leeuwarder architecten bij het tot stand brengen van de bebouwing ter sprake hebben gebracht. Nu is het misschien goed, dat wij ons, aldus spr., even voor ogen trachten te stellen, hoe het bij de verwer kelijking van een dergelijk plan toegaat. Dan moet onderscheid gemaakt worden de heer De Jong heeft het al enigszins gedaan in bijzondere bebouwing, particuliere woningbouw en woningwetbouw. Nu heeft het college hier uiteraard ook al aandacht aan ge schonken en spr. zelf wel in het bijzonder: daarbij is ook gedacht aan de positie van de woningbouwcorpo raties. Men kan zich verschillende vormen denken, waarin te werk zou kunnen worden gegaan. Men kan zeggen: De gemeente geeft de opdracht voor alle wo ningen aan de architect, die genoemd is, en al die woningen zullen gemeentewoningen in de woningwet sector worden. Men kan daarnaast ook stellen, dat de gemeente aan de woningbouwcorporaties de uitnodiging richt om zo spoedig mogelijk plannen te doen ontwer pen en daartussen kan men verschillende graduaties denken. Nu is bij dit alles altijd mede in overweging geweest de bedoeling om hier aan Leeuwarder aan nemers een kans te geven, zoveel mogelijk continu aan deze wijk te bouwen, dit n.a.v. bepaalde initiatieven, die van hun kant zijn ondernomen. B. en W. hebben daarop ingehaakt en zich dus voorgesteld, dat deze wijk in continuïteit en rationaliteit zou worden ge bouwd, uiteraard indien tot aanvaardbare prijzen zou kunnen worden gekomen. Spr. neemt deze drie fac toren in aanmerking: continuïteit in de bouw, rationali teit in de uitvoering en zo goedkoop mogelijke reali sering. De rationaliteit zou spr. als volgt willen de tailleren: Er dient een zekere uniformiteit in de maat voering, bijv. in de kozijnen en in de opzet en in de geleding van het werk te zijn. En ten slotte ziet spr. als een zeer belangrijke factor de éne hand, die over dat werk zal moeten gaan. Dan komt men dus tot de conclusie, dat het wenselijk is, dat de bouw van deze woningen door één architectenbureau wordt verzorgd. Dat betekent niet - - en dat heeft het in spr.'s ge dachten en in die van het college ook bepaald niet betekend dat deze woningen gemeentewoningen moeten worden. Een tijd geleden reeds hebben B. en W. besprekingen gehad met de woningbouwcorporaties, waarbij het college gezegd heeft, dat de gemeente in deze tijd, nu de woningbouw niet meer in kleine stuk jes van 50 en 100 moet worden gezien, maar in grotere coupures, als promotor van de woningbouw optreedt. Dit moet zij reeds zeer sterk doen bij de totstandkoming der plannen, bij de rationaliteit, die daarin moet worden gelegd, en bij de verhoudingen van hoog- en laagbouw- blokken.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1958 | | pagina 2