2 U heeft in al die arbeid om zover te komen, mijnheer de Burgemeester, ruimschoots Uw aandeel gehad. Bij de aanvang van deze, Uw derde, ambtsperiode, zijn er ook weer moeilijkheden. In de aanbiedingsbrief bij de een dezer dagen in de raad te behandelen gemeentebegroting wordt er reeds op gewezen, dat er inderdaad op dit ogenblik wel moeilijk heden zijn. Inmiddels is er tussen het tijdstip van de aanbieding van deze begroting en het huidige ogenblik enige verbetering ingetreden, voor wat betreft de finan ciering van voor onze gemeente onontbeerlijke en grote objecten. Toch is de centrum-positie, welke de ge meente Leeuwarden zo langzamerhand in gaat nemen en die steeds verruimd moet worden, m.i. er toch mede oorzaak van, dat tal van vraagstukken zich voort durend bij het gemeentebestuur zullen aandienen. Voor wat Uw aandeel betreft, mijnheer de Burgemeester, heeft U in twee ambtsperioden getoond, dat U de vraag stukken en moeilijkheden aan kunt. De grote massa werk, welke U verzetten kan, is in Leeuwarden van algemene bekendheid. Welnu, Burgemeester, aan het begin van deze derde ambtsperiode treedt de raad, gezien ook dit verleden, dat ik zopas schilderde, U met vertrouwen tegemoet. De raad hoopt, dat het U gegeven moge zijn om U met dezelfde energie en werkkracht, welke U tot nu toe hebt ontplooid, ook deze ambtsperiode weer volledig te kunnen inzetten voor Uw zo hoge ambt, mede tot het welzijn van de gemeente Leeuwarden. Ik wil besluiten met namens de raad onze hartelijke gelukwensen aan te bieden en U te verzoeken, ook onze gelukwensen te willen doorgeven aan de Uwen. De Voorzitter antwoordt aldus: Mag ik de heer Wiersma en daarmede de gehele raad hartelijk dank zeggen voor de zeer vriendelijke woorden, die hij zojuist aan mijn adres heeft willen richten. Ik weet eigenlijk niet, mijnheer Wiersma, of ik die in de volle omvang, zoals U het zojuist heeft geschetst, wel heb verdiend. Er is in die 12 jaar wel heel veel in Leeuwarden gebeurd, maar U heeft het wel juist geformuleerd daar heb ik niet meer dan een aandeel in gehad. En het had niet gebeurd kunnen zijn, als niet de raad zelf en de opeenvolgende wethou ders en ook de grote schare van medewerkers om ons heen, ieder voor zich, daartoe alle medewerking hadden verleend. En ik geloof, dat ik van mijn kant niet anders dan dankbaar kan zijn voor de prettige samenwerking, die ook in de nu afgelopen ambtsperiode door mij is ervaren. Ik geloof, mijnheer Wiersma, dat ik hier ver der wel kort mag zijn. Ik ben ik mag het herhalen zeer dankbaar voor de goede wensen en ik hoop, dat het mij gegeven zal mogen zijn om ook deze nieuwe ambtsperiode met inzetting van al mijn krachten, maar ook vooral in dezelfde prettige samenwerking met de raad, de wethouders en alle gemeentelijke functiona rissen, mijn deel te mogen bijdragen aan de verdere groei van de gemeente Leeuwarden, zoals ik trouwens ook in de afgelopen ambtsperioden geen ogenblik an ders van gedachten ben geweest. Nogmaals, heel har telijk dank, mijnheer Wiersma. Ik hoop ook Uw woor den aan mijn familie over te brengen. 3. bericht van verhindering van de heer De Vries. Deze mededeling wordt voor kennisgeving aange nomen. Punt 3 (bijlage no. 48). De voordracht van B. en W. luidt als volgt: H. Sikkema te Leens (Gr.). Benoemd wordt de voorgedragene, met alg. stemmen. Punt 4 (bijlage no. 49). De voordracht van B. en W. luidt als volgt: I. H. Veenstra, alhier; 2. H. Lunsingh, alhier; 3. N. de Vries, alhier. Benoemd wordt de heer Veenstra, met 24 stemmen (de heer De Vries 5 stemmen, de heer Lunsingh 4 stem men en 1 bilj. van onwaarde). Punt 5 (bijlage no. 50). De voordracht van B. en W. luidt als volgt: 1. Th. Schaafsma, alhier; 2. G. Jensma, alhier. Benoemd wordt de heer Schaafsma, met alg. stemmen. Punt 6 (bijlage no. 43). De voordracht van B. en W. luidt als volgt: J. Schaafsma te Den Helder. Benoemd wordt de heer Schaafsma, met alg. stemmen. De heren Bootsma en Pols vormden het stembureau. Punten 7 t.e.m. 15 (bijl. nos. 52, 53, 41, 42, 51, 44, 45, 47 en 46). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 16 (bijlage no. 34). De heer K. de Jong herinnert er aan, dat in de vorige raadsvergadering vanwege zijn fractie het woord is gevoerd over dit punt en dat enkele bezwaren zijn ge noemd. Spr. wil die bezwaren nog even recapituleren. Het eerste was, dat de gemeente hier bouwt, omdat in het laatste halfjaar ook reeds enkele belangrijke pro jecten door de gemeente werden uitgevoerd. Nu komt zij dus weer met een belangrijk plan voor 882 wonin gen, die zij zelf wil gaan bouwen. Het tweede bezwaar was, dat hier de combinatie gezocht werd van een stedebouwkundige en een bouwkundige, een combinatie, die spr.'s fractie niet erg gelukkig achtte. Bij nadere informatie is gebleken, dat deze combinatie althans zeer ongebruikelijk is in de bouwwereld. Die bezwaren leven thans nog bij spr. c.s. Een derde bezwaar is, dat zij de indruk gekregen hebben, dat de opdracht eigenlijk reeds verstrekt is. Voor zover dat het geval zou zijn, stellen zij er toch prijs op, dat de raad in dezen de beslissing neemt. Wan neer weer dergelijke dingen zouden voorkomen, zouden zij graag willen, dat het college zich niet vastlegt in besprekingen, voordat de raad een uitspraak gedaan heeft. Voorts is in de vorige vergadering over eventueel overleg met de woningbouwcorporaties gesproken. Dat overleg heeft intussen plaats gehad en voor zover spr. c.s. daarover zijn ingelicht, is het overleg zo gevoerd, dat de woningbouwcorporaties mededeling is gedaan van de gang van zaken. Er is hun gezegd, dat de ge meente van plan is de desbetreffende woningen te bou wen, dat zij (de woningbouwcorporaties) ingeschakeld kunnen worden, maar dat zij te accepteren hebben wat het college voorstelt. Op die basis kunnen zij meedoen. Spr. c.s. kunnen het overleg niet bepaald waarderen, als het zo gevoerd wordt. Zij menen, dat het voeren van overleg reëler dient te gebeuren, dat de woning bouwverenigingen er van meet af aan bij betrokken dienen te zijn en mee hebben te beslissen over de wijze van uitvoering, de keuze van de architect enz.; dat er inderdaad vrij overleg moet plaats hebben. Er moet niet zonder meer van gemeentewege gezegd worden: Wij hebben alles in kannen en kruiken en U kunt „ja" zeggen. Zegt U „neen", dan doen wij het alleen. Spr. c.s. kunnen hier niet over roemen. Het voeren van onderhandelingen is bepaald niet de sterkste kant van het college. Zij zouden graag willen, dat deze koers in de toekomst gewijzigd wordt. Zij hebben wel oog voor de in de raadsbrief sterk naar voren gebrachte noodzaak om tot rationaliteit en continuïteit te komen. Zij zouden ook akkoord kunnen gaan met een even tueel te vormen bouw-team, maar dan zitten zij toch weer met hetzelfde probleem, want dan dient het toch zo te zijn, dat de partners in het team ook in onder delen van meet af aan zelf moeten kunnen beslissen en van het eerste begin af aan de volle verantwoordelijk heid mee zullen dragen. Op het moment is de situatie zo, dat een tweetal van de woningbouwverenigingen zich niettegenstaande de vorm der onderhandelingen er mee akkoord heeft verklaard om onder de gestelde voorwaarden even 3 tueel in samenwerking met de gemeente te bouwen. Spr. c.s. laten dat uiteraard graag voor de verantwoor delijkheid van die woningbouwverenigingen. Dat is een zaak, die de raad niet aangaat. Zo'n beslissing heeft hij te eerbiedigen. En de meeste leden van spr.'s fractie menen dan ook, dat zij, hoeveel bezwaren zij overigens ook hebben, de beslissing als zodanig au serieus heb ben te nemen. Als spr. het goed heeft begrepen, ligt het in de bedoeling van het college, de gedachte van het bouw-team wel te realiseren door samen te werken met de woningbouwcorporaties, die zich daartoe bereid verklaard hebben. Wanneer dat het geval is, zou spr. willen vragen: Hoe komt het met de woningbouwver enigingen, die het standpunt ingenomen hebben: „Wij willen eventueel wel in een bouw-team vertegenwoor digd zijn, maar wij willen ons niet voor bepaalde vol dongen feiten zien gesteld. Wanneer wij meedoen, willen wij ook volledige vrijheid hebben om in alle onderdelen mee te beslissen."? Deze woningbouwcorpo raties zullen nu door hun houding, die in zekere mate getuigt van zelfstandigheid, van een eigen verantwoor delijkheid, niet in aanmerking kunnen komen voor deelneming in een bouw-team. Is het ook mogelijk, van de zijde van het college, nu het met de woningbouw corporaties, die zich wel met de door B. en W. gestelde voorwaarden akkoord hebben verklaard, in zee gaat en de gemeente met deze corporaties dus een bouw-team zal vormen, thans reeds t.a.v. de andere woningbouw verenigingen een bepaalde toezegging te doen En wel in deze vorm: Wij willen, zodra deze 882 woningen gerealiseerd worden, de eerstvolgende woningwetbouw voor de in de bouw van de 882 woningen niet deelgeno men hebbende woningbouwverenigingen reserveren. Dan worden zij, die op hun eigen recht staan en hun zelf standigheid wensen te bewaren, althans niet achterge steld bij anderen. Spr. zou een principiële, vrij positieve toezegging willen hebben. Daarvan zal hij persoonlijk althans zijn stem mede afhankelijk stellen. Spr. ziet met belangstelling het antwoord van de wethouder t.a.v. dit laatste punt tegemoet. De heer W. M. de Jong kan zich van harte verenigen met het résumé, dat zijn fractiegenoot heeft gegeven, maar trekt uit de feiten een andere conclusie. Het voorstel van B. en W. ligt thans ongewijzigd ter tafel; dat voorstel is bekend; het schakelt op dit moment de woningbouwcorporaties als zodanig uit. Het schakelt deze niet ten volle uit, als men het althans zo stelt (maar dat geldt dan niet alleen voor het onder havige plan), dat het altijd mogelijk is, dat een woning bouwcorporatie de exploitatie van te bouwen of ge bouwde woningen van de gemeente kan overnemen. Bij spr. valt daar echter de nadruk niet op. Het voorstel van het college wordt z.i. door de vraag, of t.z.t. de exploitatie van de woningen in dit plan in handen komt van de woningbouwverenigingen evenmin beïnvloed als door de vraag, of t.z.t. de exploitatie van het plan- Greunsweg of het plan-Julianalaan in handen komt van de woningbouwverenigingen. Afgezien van de vraag, of er van dit in exploitatie geven aan de woningbouw verenigingen iets zal komen (het is spr.'s wens wèl, dat dit gebeurt), was het op de vorige vergadering toch wel mee aan de orde. Er was toen wel een klein gevoel van onbehagen in meer dan één opzicht, maar omdat zijn fractiegenoot daar al behoorlijk over ge sproken heeft, wil spr. daar verder niet op ingaan. Hij kan zich echter niet laten beïnvloeden door het enkele feit, dat een paar woningbouwcorporaties door het college nu reeds in principe bereid gevonden zijn om de te bouwen woningen in exploitatie te nemen. Spr. heeft er de vorige keer getuigenis van afgelegd, dat het college met dit voorstel niet de goede weg opgaat. En hij houdt er van om dat niet alleen aan het begin te zeggen, maar zich er ook ten volle naar te gedragen. Hij begrijpt en dat is met alle punten, die hier aan de orde komen, het geval dat anderen het accent anders kunnen leggen. Voor spr. ligt het accent bij het voorstel zelf en niet bij wat t.z.t. bij de exploitatie zal gebeuren. Daarom kan hij zich wat de twee meegaande woningbouwcorporaties tot het college hebben gezegd ook niet goed voorstellen. Spr. moet nu zichzelf even in de rede vallen en con stateren, dat de mening van die twee woningbouwcor poraties niet ter kennis van de raad is gebracht. Het was gemakkelijker geweest en spr. had het eigenlijk ook verwacht dat het college de raad na het uitstel even een résumé had willen geven van wat er gebeurd was. De raad moet dit nu maar op eigen houtje na speuren en daar kan hij ook wel in slagen, maar het was toch prettiger geweest, wanneer het college van zijn kant dit even aan de raad had verteld. Spr. komt nu weer terug bij de woningbouwcorpo raties, die hebben verklaard de exploitatie ten slotte wel voor hun rekening te willen nemen. Het is hem c.s. bekend, dat één van die woningbouwcorporaties applaus voor het college heeft uitgebracht in een brief, die ook wel bekend is; het is helemaal geen geheim. In deze brief neemt die corporatie een zodanig standpunt in, dat dit geacht mag worden volkomen in overeen stemming met de mening van het college te zijn. Van de andere woningbouwcorporatie is spr. alleen bekend, dat deze gezegd heeft: Nu ja, wij gaan wel mee, als er maar gebouwd wordt, of iets in die geest. Het is ook spr.'s standpunt, dat er gebouwd moet worden. Maar wan neer men buiten Leeuwarden ziet, dan wordt er óók gebouwd. Op een wijze evenwel, die vaak spr.'s grote sympathie heeft. Het is bekend, dat daar tijdig, wan neer een uitbreidingsplan tot stand moet komen, de verschillende woningbouwcorporaties met de gemeente lijke diensten dus met het gemeentebestuur samenkomen. Men kan dan op verschillende wijzen te werk gaan. In Rotterdam stelt men het uitbreidings plan niet in details vast. Er blijft dan nog groei moge lijk. De woningbouwcorporaties spelen dan samen met de gemeentelijke diensten om zo'n plan tot een gaaf geheel te laten uitgroeien. Het kan echter ook anders, door een plan te maken, dat wel tot in details is vast gesteld. Dan zit er niet veel groei meer in. Dan kan er nog slechts sprake zijn van een partiële wijziging. Maar hoe men het ook doet, er is samenwerking mogelijk en ook in de praktijk mogelijk gebleken tussen gemeente bestuur en woningbouwcorporaties en tussen de woning bouwcorporaties onderling. Bij het bouw-team van Zwolle er is al een en ander over geschreven gaat dit heel plezierig in zijn werk. Daar zijn de woning bouwcorporaties zelfstandig. Er is een vrouwenorgani satie ingeschakeld in verband met de inrichting van de woningen; er komen dus, wat ook wenselijk is, dames aan te pas. Op die manier worden goede resultaten verkregen, zonder dat bij voorbaat bepaalde architec ten en bepaalde woningbouwcorporaties worden uitge schakeld. Deze dingen zijn de meeste raadsleden be kend. Is er nu in wezen na de vorige raadsvergadering iets veranderd? Voor het besef van andere raadsleden wel, voor spr.'s besef niet. Hij hoopt zopas te hebben aangetoond, dat de kwestie van het eventueel in ex ploitatie nemen van woningen hierbij volstrekt geen rol speelt. Dat is een zaak op zich zelf, die al eens eerder ter sprake is geweest. Spr. is het dus eens met die woningbouwcorporaties: Patrimonium en Leeuwar- den-Leeuwarderadeeldie zich de moeite hebben ge troost, hun standpunt aan het college kenbaar te ma ken. Dat standpunt komt in grote trekken overeen met hetgeen spr. zojuist heeft gezegd. En dat is ook wel te begrijpen. Want op de conferentie van de verschillen de woningbouwcorporaties, die er geweest is, heeft men voorlichting gekregen van de secretaris van de Natio nale Woningraad. Spr.'s fractiegenoot de heer K. de Jong heeft daarover al tal van dingen gezegd. Het komt inderdaad hierop neer, dat de machtiging, die het college wenst, ongewoon is en dat het aan een goede uitvoering van het plan niet in de weg behoeft te staan, dat meer architecten er aan werken. En bovendien is het wel een vrij groot complex om het ontwerpen der woningen aan één architect op te dragen. Gewoonlijk zijn de complexen in de orde van grootte van 100—400. Het algemene standpunt van de Nationale Woningraad en, naar spr. meent, ook dat van de meeste gemeentebesturen en de woningbouwcorporaties zelf komt overeen met het standpunt, dat de beide genoem de corporaties aan het college hebben kenbaar gemaakt. In de vorige vergadering was spr. het niet eens met de opmerking van de Voorzitter, dat het praktisch niets uitmaakte, of vóór of na het aannemen van dit voorstel gesproken werd over het in beheer overnemen van deze

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1958 | | pagina 2