4
woningen door' de woningbouwcorporaties. Toen dacht
spr., dat de Voorzitter de zaak onderschatte, omdat er
toch wel meer bezwaren waren en dat het overleg niet
alleen over dat punt zou gaan: Maar nu de zaak zich
daarop heeft toegespitst, is spr. het achteraf op dat
ene punt met de Voorzitter eens. Het zal de raad
duidelijk zijn, dat dit overleg spr.'s standpunt niet be
ïnvloedt. Hij heeft dat ook al op andere manier be
toogd.
Het gaat hier dus om het voorstel, dat ongewoon is
en waarvan spr. nog niet precies het voordeel heeft
gehoord, waarvan hij niet kan inzien, dat dit speciaal
continuïteit brengt; dit kan ook op andere manieren
gebeuren en gebeurt ook in andere plannen. Wat de
rationalisatie betreft, het is bekend, dat er in Nederland
geen organisatie is, die op dat gebied meer heeft ge
daan dan de Nationale Woningraad. Met het technisch
bureau van die raad wordt in Zwolle prettig samenge
werkt. Spr. kan zich niet voorstellen, dat het de kant
op moet gaan, die men hier uit wil.
Ten slotte heeft spr. nog een punt, dat hij graag
zou bespreken. Zoals de heer K. de Jong heeft gezegd,
lijkt het er nu op, dat een tweetal woningbouwver
enigingen althans voor het in exploitatie nemen van
deze woningen is te vinden. Hij heeft duidelijk gezegd,
dat dit een eigenaardige wijze van honorering van een
van het standpunt van de Nationale Woningraad af
wijkend standpunt is.
Hoe dat ook zij, spr. wil hier van zijn kant uitdrukke
lijk vastleggen, dat, wanneer de raad er in mocht
slagen het voorstel van B. en W. aan te nemen, dit nog
niets impliceert omtrent de vraag, hoe het straks zal
gaan met deze woningen. Bovendien acht spr. het nog
mogelijk, dat er iets uit de bus zal komen aan strubbe
lingen, aan praktische bezwaren, bijv. wat de huur
prijzen betreft, zodat ten slotte het besluit van „Beter
Wonen" om, met grote instemming t.a.v. de argumen
ten van B. en W., mee te doen, een principebesluit zal
blijven.
Er kan nu nog niet gezegd worden: alleen die en
die woningbouwverenigingen zullen straks in de ex
ploitatie van deze woningen worden betrokken. Dat
ligt niet in het voorstel van B. en W., dezen hebben
het er ook niet nader in gelegd en het is er ook niet in
te denken. Dat is een zaak, waarover de raad straks
nog in voile vrijheid zal hebben te beslissen, zodat spr.
ook hierin geen aanleiding vindt om van standpunt te
veranderen. Spr.'s bezwaren zijn dus gebleven. Hij be
grijpt, dat een ander even overhelt naar de andere
kant, maar hij vindt het een zodanige stap op de ver
keerde weg, dat hij de verantwoording van het mee
gaan met B. en W. niet kan dragen, tenzij het college
spr. alsnog kan overtuigen.
As de hear Van der Meer biswier makket tsjin dit
ütstel, dan is ien fan syn fraksjegenoaten it yn haed-
saek mei him iens en de oare net.
It ütwreidingsplan is sünder stimming oannommen;
dêrfoar hat de rie dus tige wurdearring. Spr. wol net
graech sizze, dat hy gjin wurdearring foar de hear
Zuiderhoek as architekt hat, mar hy wol der wol by
sizze, dat hy syn wurk ek net bioardielje kin. En it
liket him ek wol ta, dat der mear goede architekten
binne. As dit plan fan 900 wenten nou troch giet
en men wit, dat Ljouwert, by de oarspronklike for-
dieling foar 1958 alteast, mar 500 wenten tabiskikt
krijt, dan bliuwt der hjirfoar yn 1958 al hast neat mear
oer, hwant dan is men al 250 wenten kwyt oan de kom-
binaesje-Zwolsman en der moatte ek noch fan boud
wurde oan de Julianaleane (as spr. it goed hat 134).
As spr. dan sa trochrekkenet, dan kin it wol in jier as 5
duorje, foardat dizze 900 wenten der komme to stean.
Dan is spr. syn biswier dit, dat de rie him bynt oan
ien architekt, dy't ek noch wol büten Ljouwert wennet,
wylst hjir ek genóch architekten binne.
Dit is dus it biswier, dat spr. hat tsjin it ütstel fan
B. en W.
Alles hwat de foarige sprekker sein hat yn forban
mei de wentebouforienings lit spr. mar wêze. As dizze
forienings aensen sizze: wy wolle Zuiderhoek wol hawwe
as architekt, dan fynt spr. it bést, mar hy mient wol,
dat de rie sa frij mooglik bliuwe moat en dat dizze him
allinnich yn it allerneedsaeklikste gefal bine moat. De
wethalder sil spr. dus wol tige oertsjügje moatte, foar
dat hy mei dit ütstel meigiet.
De heer Van der Veen vindt dit een ietwat moeilijke
kwestie. Aan de ene kant kan hij de bezwaren, die hij
heeft gehoord, wel begrijpen, maar aan de andere kant
kan hij ze niet delen. Nu is het voorstel van B. en W.
om 880 woningen te bouwen en om het ontwerpen daar
van op te dragen aan een bepaalde architect. Er wordt
van alles bijgehaald wat eigenlijk niet direct op deze
zaak betrekking heeft. Spr. zou zeggen: Laten wij gauw
met deze 880 woningen beginnen en als de architect
goed is en ons aanstaat, laten we het dan zeker doen.
Hier speelt wel tussendoor de kwestie van de plaat
selijke woningbouwverenigingen en daarom wil spr. er
toch iets van zeggen. Hij gelooft, dat de zaak inderdaad
plezieriger geweest zou zijn, wanneer het college kans
had gezien om dit plan tot uitvoering te brengen door
middel van een van de bestaande woningbouwvereni
gingen. Spr. kan de aantrekkelijkheid van de combinatie
en het overleg helemaal niet inzien. De vraag, of de
woningen straks in exploitatie moeten worden over
gedragen, al of niet aan woningbouwverenigingen, is
op het ogenblik niet aan de orde. Spr. kan zich nau
welijks voorstellen, dat het voor de woningbouwvereni
gingen aantrekkelijk is mee te spelen, of dat het nog
aantrekkelijker zou zijn zoals de heer K. de Jong
heeft gezegd om van het begin af aan mee te spelen.
Als de heer De Jong het heeft over ,,in volle vrijheid
en in details beslissen", dan vraagt spr. zich toch af,
of men eigenlijk wel weet, waar men het over heeft.
Want van „volle vrijheid" komt in de praktijk niets
terecht. Het is wel aardig, dat de woningbouwvereni
gingen van meet af aan mee doen, maar volgens spr.'s
fractie is het verschil tussen rechtstreekse bouw door
de gemeente of bouw door de woningbouwverenigingen
maar een illusie. Daarmee wil spr. weer niet zeggen,
dat men zonder illusies gelukkiger leeft. Men moet
alles doen om de illusie te bewaren. Hij gelooft dan
ook, dat men om die reden de illusie van de woning
bouwverenigingen in stand moet houden.
Als raadslid zit men hier echter om de zaak reëel te
bekijken. Wanneer de heer K. de Jong vraagt, of de
woningbouwverenigingen stout zijn, omdat ze niet „ho
sanna" voor het plan kunnen roepen en straks mis
schien gestraft zullen worden, zodat ze dit of dat niet
krijgen en als hij van het antwoord op die vraag zijn
beslissing laat afhangen, dan vraagt spr. zich af, wat
hij dan onder „vrijheid" verstaat.
Alle vrijheid wordt de bouwer van woningwetwonin
gen door de overheid ontnomen; alleen de kleur van
het schilderwerk mag hij zelf bepalen, doch dat is
maar een kleinigheid.
Spr. had liever gezien, dat één woningbouwvereni
ging was ingeschakeld en wel die, welke het meest
bekend is in die contreien, maar desnoods een andere.
Spr. wil graag geloven, dat de combinatie stedebouw-
kundige en architect in vele gevallen niet nodig en
niet wenselijk is. Hij herinnert er evenwel aan, dat,
toen de raad voor de bouw van de 229 woningen voor
het oosten van de stad een partiële herziening van
het uitbreidingsplan had goed te keuren, gemaakt door
de architect, omdat Wederopbouw het bestaande stra
tenplan eigenlijk ongeschikt vond, deze architect de
verzuchting slaakte, dat het plezierig voor een archi
tect zou zijn, wanneer hij niet aan een reeds ontwor
pen stratenplan gebonden wordt, maar wanneer archi
tectuur en stedebouwkundige aanleg meer in overeen
stemming met elkaar ontworpen kunnen worden.
Als het gemeentebestuur in dit geval het stedebouw
kundige en bouwkundige ontwerp in de hand van één
man legt, dan doet het daarmee niet iets principieels
voor de toekomst. Spr. meent, dat men dit plan als
een experiment moet zien. Hij is nog onder de indruk
van het knappe stedebouwkundig werk, dat is ont
worpen. Hij wil ook wel eens zien wat deze architect
van de woningbouw terecht brengt. Hij zag dit plan
liever via de woningbouwverenigingen uitgevoerd, maar
hij kan zich met de manier, waarop B. en W. het plan
thans willen verwerkelijken, zeer wel verenigen. Men
moet niet te bang zijn voor het bouwen van woningen
in groot aantal. Ze zullen natuurlijk toch niet alle in
één jaar gebouwd kunnen worden. Maar men heeft
5
er hier toch al lang tegen aan gehangen, om eindelijk
eens grote plannen te ontwerpen en in grote series te
bouwen. En zou een serie te groot blijken te zijn, dan
kan ze toch in tweeën of drieën geknipt worden. Maar
spr. heeft alle hoop, dat dit nu eens een groot en goed
plan zal worden.
De heer ManI kan, evenals de heer Van der Veen,
kort zijn. Hij sluit aan op wat hij in de vorige verga
dering heeft gezegd. Hij c.s. verkeren in de mening,
dat dit plan, dat als groot, gesloten plan aan de
raad wordt voorgelegd, nu eens moet worden uitge
voerd door één architect, de stedebouwkundige, die ook
de woningbouw geheel in handen krijgt. Zij stellen
zich voor, dat het, wat de particuliere bouw betreft,
iets anders zal komen te liggen, maar zij zouden het
op prijs stellen, dat de supervisie toch bij de heer Zui
derhoek kwam te berusten. Spr. kan zich niet zo goed
voorstellen, dat de woningverenigingen zo sterk ge
porteerd zijn voor de bouw van woningen. Het mag
waar zijn, dat daar een zekere aantrekkelijkheid in zit,
maar deze verenigingen kunnen toch ook andere acti
viteiten ontplooien. Spr. heeft altijd gedacht, dat wo
ningverenigingen ten doel hadden de volkshuisvesting
te bevorderen, maar dat dit per se met zich mee moet
brengen, dat ze zelf huizen bouwen, wil er bij hem
niet in. Dat bouwen is maar een zaak van een jaar
of enkele jaren, maar de exploitatie en de gehele ver
zorging is een zaak van tientallen jaren. Volgens spr.
hebben de woningverenigingen daar dan ook veel meer
aan dan alleen aan de bouw van woningen. Daarom
staat spr. op het standpunt, dat het niet van zo grote
betekenis is, of de woningverenigingen hier al of niet
bouwen. Men kan vragen: Wat kunnen de woningver
enigingen eigenlijk nog doen?
Spr. c.s. staan op het standpunt, dat speciaal dit
plan in één hand moet blijven, maar dat er geen be
zwaar tegen is, dat overleg met woningverenigingen
gepleegd wordt; dit dient echter uiteraard niet zó ver
te gaan, dat de woningverenigingen zouden bepalen
wat er moet gebeuren en hoe het moet gebeuren.
De heer Van der Schaaf (weth.) gelooft, dat er van
avond een kleine regiefout is geweest. Hij was n.l. van
plan om voordat een der raadsleden het woord zou
vragen aan de Voorzitter te verzoeken hem de ge
legenheid te geven een kort resumé te verstrekken van
hetgeen sedert de vorige vergadering is gebeurd. De
heer De Jong was hem echter voor en spr. heeft het
toen maar gelaten.
Thans wil spr. graag mededelen, hoe de gang van
zaken in de afgelopen drie weken is geweest. Het col
lege heeft een „hearing" gehouden met vijf hier ter
stede werkzame woningbouwverenigingen. De heer
Tiekstra en spr. waren daar namens het college aan
wezig en hebben de plannen van B. en W. uiteengezet.
Deze komen hierop neer: onmiddellijk na het verlenen
van de opdracht tot de bouw van deze 880 woningen
nodigt het college de geïnteresseerde woningbouwcor
poraties uit aan de tafel te komen zitten om spr.
heeft dat woord gebruikt inspraak te kunnen krijgen
bij de realisering van de plannen. Ook is op die ver
gadering medegedeeld, dat het niet de bedoeling is een
dergelijke vorm van samenwerking, waarbij men als
partners tezamen aan een zaak werkt, in een strikt
reglement vast te leggen.
Na deze uiteenzetting heeft zich een gesprek ont
wikkeld en de verschillende woningbouwverenigingen
hebben toen de zaak tot zich genomen en er zich over
beraden. Zij hebben daarna hun standpunt aan het
college kenbaar gemaakt, hetgeen hierop neerkomt,
dat de woningbouwvereniging Leeuwarden telefo
nisch heeft meegedeeld, dat zij g r a a g aan het uit
breidingsplan 't Nijlan wil meewerken op de voor
gestelde wijze, dus met inschakeling van architect
Zuiderhoek. Spr. wil hier het woordje „graag" even on
derstrepen, omdat de heer W. M. de Jong er een ander
accent op heeft gelegd. Verder is er een brief binnen
gekomen van de woningbouwvereniging Beter Wonen,
die heeft medegedeeld, ook op deze wijze samen te wil
len gaan met de gemeente, echter met een kleine aan
tekening, n.l., dat voor een verantwoorde exploitatie in
het zuiden van de stad een complex van 200 a 300
woningen als minimum moet worden beschouwd.
Dan was er een brief van Patrimonium, die een
uiteenzetting bevat, die een merkwaardige overeen
komst vertoont met wat de heer K. J. de Jong hier
heeft gezegd. Men poneert en stelt op de voorgrond de
zelfstandigheid van de woningbouwverenigingen en deze
zelfstandigheid houdt volgens hen ook in de vrije keuze
van de architect.
Verder is de woningstichting Patrimonium nogal
gecharmeerd van de gang van zaken in Zwolle.
Spr. heeft daar inlichtingen ingewonnen. Het
schijnt in Zwolle inderdaad ook wel goed te gaan. Maar
Patrimonium stapt toch niet in de boot, die B. en W.
willen laten varen. De woningstichting Leeuwarden-
Leeuwarderadeel komt met een brief, die, zoals de
raad weet, ook negatief van inhoud is, waarbij de po
sitie van de woningbouwvereniging in het algemeen en
een bepaalde wijze van bouwen worden verdedigd. Dit
is dus het nieuws n.a.v. het gebeurde in de vorige ver
gadering.
Als spr. in het algemeen een persoonlijke indruk mag
weergeven van de stemming tijdens de hearing van de
woningbouwverenigingen, dan is het deze, dat het hem
duidelijk is geworden, dat deze woningbouwverenigin
gen er in sterkere mate dan hij had gedacht aan hech
ten, om zelf een architect te kiezen en vanaf het eerste
begin in het spel te worden betrokken. Spr. had zelf een
ogenblik ook de gedachte, die de heer Mani uitsprak, dat
de woningbouwverenigingen wel tevreden zouden zijn,
als zij de woningen krijgen, wanneer ze er zijn of als zij
tijdens de bouw worden ingeschakeld. Het blijkt nu, dat
dit niet met alle woningbouwverenigingen het geval is.
Maar in elk geval zullen er nu twee zijn, die in een eer
der stadium zullen worden ingeschakeld. Het stand
punt, dat vooral de nadruk legt op de zelfstandigheid
der woningbouwverenigingen, is op de hearing wel dui
delijk naar voren gekomen. Spr. wil er intussen wel op
wijzen, dat de verenigingen, die hun medewerking heb
ben toegezegd bij de uitwerking van dit plan, hun zelf
standigheid toch ook volledig zullen behouden. Het
kenmerk van de samenwerking in Zwolle is ook dit,
dat de zelfstandigheid van de woningbouwverenigingen
behouden blijft. Daar wordt de keuze van de architect
niet gelaten aan één woningbouwvereniging, maar
wordt deze keuze bepaald door overleg in wat men
noemt het „bouw-team". Men behoudt daar dus zijn
zelfstandigheid, maar bij samengaan in een soort
„partnership". Dat brengt mee, dat men t.a.v. de ar
chitectenkeuze in volledige zelfstandigheid beslist, doch
in overleg met anderen, zoals men ook in firma-verband
volledig zelfstandig blijft, maar iets moet opbrengen
op het gebied der samenwerking.
De verschillende sprekers langs gaande, komt spr.
eerst bij de heer K. de Jong, die een aantal bezwaren
heeft aangevoerd. In zijn eerste bezwaar formuleert hij,
dat de gemeente bouwt en niet de woningbouwver
enigingen. Men moet de zaak hier echter stellen, zoals
het college het heeft bedoeld. Bij het vragen aan de raad
van de machtiging om aan de heer Zuiderhoek opdracht
te geven tot het bouwen van deze woningen, heeft het
college, zoals in de vorige raadsvergadering is mede
gedeeld, het in die bepaalde gedetailleerde vorm bedoeld,
dat daarbij woningbouwverenigingen zouden kunnen
worden ingeschakeld en dat die ook inspraak zouden
kunnen krijgen in de plannen. Wanneer men dan nog
zegt, dat niet de gemeente moet bouwen, maar de
woningbouwcorporaties, dan relativeert dat verschil
zich toch wel enigszins, omdat, zoals spr. straks ook
nog hoopt op te merken, van het feit, dat de gemeente
bouwt, eigenlijk niets anders overblijft in dit geval
en men moet zich bepalen tot dit geval dan dat de
gemeente het promotorschap op zich heeft genomen.
Dat stedebouwkundige en architect in een en de
zelfde persoon zijn verenigd, vindt de heer De Jong een
bezwaar. Spr. gelooft, dat het zo te absoluut wordt ge
steld. Men moet hier onderscheiden, meent hij. In
Zwolle is de gang van zaken aldus: De stedebouwkun
dige maakt daar uitbreidingsplannen in hoofdzaak. De
architecten van de te bouwen woningen krijgen daarbij
speelruimte voor het aanbrengen van stedebouwkundige
details. De heer Van der Veen vestigde de aandacht op
een dergelijke handelwijze in Leeuwarden, toen hij
wees op het instructieve voorbeeld van de 229 woningen,