die de Vereniging voor Volkshuisvesting bouwt, waar
bij de architect armslag kreeg op stedebouwkundig ge
bied. En dit nu: het geven van armslag ten aanzien
van de ligging der straten aan de architect der wonin
gen, zit ook voor bij het plan 't Nijlan. De architect, die
de woningen gaat bouwen, heeft ook de stedebouwkun-
dige opzet gemaakt.
Het bezwaar van de heer De Jong is, dat de opdracht
een te groot stuk van het plan omvat. Spr. kan niet
inzien, dat dit een bepaald bezwaar is. Hier kan men
rustig mening tegenover mening stellen.
De heer De Jong komt er vervolgens toe te zeggen,
dat de opdracht reeds is verstrekt. Dit is niet juist. Het
is zo, dat bij de onderhandelingen over dit uitbreidings
plan al voorbereidende besprekingen zijn gevoerd over
een aantal woningen. Dit heeft geleid tot het overleggen
van een eerste schets. Dat is een vorm van werken, die
men toch het college niet kwalijk kan nemen. Wanneer
men met enige voortvarendheid de woningbouwpolitiek
wil voeren, is het nodig op deze wijze te werken.
De heer De Jong zegt verder, het genoemde overleg
met de woningbouwcorporaties niet erg te waarderen
en dat hij meer voor een vrijere vorm van overleg voelt.
Nu werd z.i. pas overleg gevoerd, toen eigenlijk alles
al in kruiken en kannen was. Dat is niet helemaal
juist. Spr. komt nu misschien wel tot het spreken over
en het beoordelen van eigen werkzaamheid, maar de
vergadering, waarin de heer Tiekstra en hij hebben ge
sproken met de vertegenwoordigers der woningbouw
verenigingen, is een zeer redelijke vergadering geweest.
De heer De Jong komt daarbij nog met een „uit-
schietertje" door te verklaren, dat het voeren van on
derhandelingen schijnbaar niet de sterkste kant van
het college is. Spr. wil dit inderdaad maar als een uit
schieter beschouwen.
De met de corporaties gevoerde onderhandelingen
hebben dus tot resultaat gehad, dat twee vereni
gingen op de voorstellen zijn ingegaan. Wan
neer de heer De Jong derhalve zegt, dat het college
niet kan onderhandelen, dan moet spr. hier toch tegen
inbrengen, dat deze onderhandelingen in elk geval
niet zijn mislukt.
Genoemde spr. heeft verder verteld, dat er bij zijn
club inzicht bestaat in de wenselijkheid van het be
vorderen van continuïteit en rationalisatie bij de wo
ningbouw, waar spr. alleen maar blij om kan zijn.
Maar, zegt de heer De Jong dan, de partners moeten
vanaf het eerste begin bij de bouw worden betrokken en
dan komt ten slotte een vraag uit de mouw (niet
een aap, maar een vraag!): Hoe komt het met die
woningbouwverenigingen, die, op grond van hun kijk
op hun positie, nu niet willen meedoen? Er is hier
zelfs het woord straf" gevallen. Zullen die vereni
gingen daarvoor gestraft worden Wat dit betreft,
kan spr. verklaren, dat er bij hem persoonlijk niet in
het minst rancune bestaat tegenover woningbouwver
enigingen, die nu niet meedoen, maar wel willen mee
doen, als zij in een nog eerder stadium bij de zaak wor
den betrokken. Spr. wil de heer De Jong wel toe
zeggen, dat hij er zich zelfs voor wil inspannen, dat ook
dergelijke verenigingen nog een kans krijgen, maar hij
moet natuurlijk wel de restrictie maken, dat hij thans
weinig concreets kan zeggen. Het college ziet n.l. zijn
zittingsperiode eindigen. Spr. weet niet hij spreekt
nu maar voor zichzelf hoe een en ander afloopt.
Hij herhaalt, dat hij er zich persoonlijk voor
wil inspannen, dat de bedoelde verenigingen hun kans
in dit plan nog zullen krijgen.
Dan heeft de heer De Jong nog iets gevraagd, dat
spr. aldus heeft begrepen: Is er ook na deze 882 wo
ningen nog wat te beleven in de woningwetsector en
kunnen B. en W- daar een toezegging over doen? Spr.
gelooft wel, dat de mogelijkheden er zijn om meer
woningwetwoningen te bouwen dan nu worden ge
noemd en het komt hem, gezien de huidige stand van
zaken in de premiebouw, ook wenselijk voor, dat er
een groter aantal woningwetwoningen komt dan deze.
Of spr. een bepaalde toezegging kan doen? Hij heeft
al zeer duidelijk gezegd nadat hij ook de heer Mani
heeft horen spreken welke zijn persoonlijke mening
is en eveneens, dat hij, ook gezien het aflopen van de
zittingsperiode van het college, natuurlijk niet kan zeg
gen, hoe een en ander zich zal ontwikkelen.
De heer W. M. de Jong, kennis genomen hebbende
van de feiten, komt tot een andere waardering en een
andere conclusie dan de heer K. de Jong. Hij stelt, dat
de woningbouwcorporaties volledig zijn uitgeschakeld
en hij laat zich in het minst niet beïnvloeden door het
feit, dat twee woningbouwcorporaties wèl aan het
systeem van B. en W. willen medewerken. ï.z. diens be
schouwing over de positie van de woningbouwvereni
gingen en over de gang van zaken in andere plaatsen,
waar een andere procedure wordt toegepast, kan spr.
na het voorgaande vrij kort zijn. Hij meent, dat de
heer W. M. de Jong in de gang van zaken bij het on
derhavige plan toch wel zoveel bevrediging had kun
nen vinden, dat hij zijn stem aan dit voorstel zou kun
nen geven.
De heer W. M. de Jong zegt dan verder nog, dat
een besluit van de raad om deze opdracht nu aan de
heer Zuiderhoek te geven, niet impliceert, dat de ver
schillende woningbouwverenigingen, die nu niet mee
doen, bij het in beheer geven van de woningen zullen
zijn uitgeschakeld. Dit is iets, wat spr. toch wel meent
te moeten betwijfelen. Wanneer twee woningbouwver
enigingen zullen zijn ingeschakeld als partners van de
gemeente, dan ligt het toch wel voor de hand, dat die
woningbouwverenigingen ook uiteindelijk die woningen
of althans het overgrote deel in beheer zullen krijgen.
Dat ziet spr. wel als einde van dit lied.
De hear Van der Meer syn biswier tsjin it plan is,
dat hij einliks de hap to great fynt: hy mient, dat de
gemeente him net foar 900 wenten can ien architekt
bine moat, ek omdat dit oantal wenten dochs de ear-
ste jierren net to forwurklikjen is. Miskien is it goed,
dat spr. hjir net to wiidweidich op yngiet. Hy hat sjoen,
dat der by de memory fan antwurd op it seksjeforslach
in nota oer de wentebou foege is. Dér mei spr. miskien
nei forwize. Dit punt kin dus fierder by de bigreating
wol bihannele wurde. Spr. wol der allinnich dit fan
sizze, dat der hjoed-de-dei hwat yn 'e loft sit. Der
wurdt praet fan 3000 wenten foar it noarden fan it
lan. En as hjir in slach to slaen fait, dan moat Ljou-
wert dy net misse. Dan moet der in plan taret wêze,
ek al sille de wenten de folgjende moanne noch net re-
alisearre wurde kinne.
De heer Van der Veen heeft een toespraak gehou
den, die het college vrijwel steunt, waarmee niet ge
zegd is, dat zijn typische en originele beschouwing over
illusies e.d. door B. en W. wordt onderstreept.
De heer Mani ten slotte heeft ook het voorstel van
burgemeester en wethouders gesteund en gewezen op
de wenselijkheid van één architect. Hij heeft verder
een beschouwing gegeven over de taak van de woning
bouwcorporaties. Hij ziet die taak iets beperkter dan
de heer K. J. de Jong. Het heeft niet zoveel zin, dat
spr. over dit verschil in inzicht t.a.v. de positie van de
woningbouwverenigingen veel gaat zeggen. Dat kan hij
ook niet namens het gehele college doen. Hij kan al
leen verklaren, dat naar zijn mening de zelfstandige
positie van de woningbouwverenigingen niet werkelijk
in het gedrang komt.
Spr. wil besluiten met de opmerking, dat het toch
in de laatste weken weer is gebleken van hoe groot
belang het is, dat het gemeentebestuur ten behoeve
van de woningbouw met voortvarendheid blijft werken
en dat het plannen gereed heeft voor misschien wel een
jaar vooruit, zulks voor het geval hec mocht gebeuren,
dat van de 3000 extra woningen, die de minister voor
het noorden van het land heeft gepland, aan Leeuwar
den een aantal ten deel zal vallen. Er is een zeer reële
mogelijkheid van uitbreiding van het volume voor 1958.
Spr. wijst daarom op het grote belang van voortva
rendheid op dit gebied, wetende, dat de raad die ook
altijd heeft kunnen opbrengen, als het gaat om de
woningbouw. Hij meent, dat na de bespreking met de
woningbouworganisaties en na het gesprek in de raad
een bevredigende oplossing naar verschillende kanten
is verkregen en daarom zou hij de raad willen verzoeken
het voorstel van B. en W., nu uit de gegeven toelich
ting is gebleken, dat twee woningbouwverenigingen
worden ingeschakeld, in deze vorm aan te nemen.
De heer K. de Jong zal niet zo veel meer toevoegen
aan wat hij reeds in eerste instantie zeide. De bezwa
ren, die hij c.s. hebben, zijn niet weggenomen. Wel ge
looft hij, dat bepaalde accenten iets anders door de
wethouder gelegd zijn. Spr. zal ook niet zeggen, dat er
niet iets te verduidelijken was. Hij begrijpt sommige
dingen nog niet al te goed. De wethouder heeft het er
bijv. over, dat het van meet af aan in de bedoeling
van het college heeft gelegen om de woningbouwver
enigingen in te schakelen. Maar het gaat hier nu juist
om de wijze waarop! Spr.'s bedoeling was een gang
van zaken geweest, zoals die aanvankelijk, in de vo
rige vergadering, gesteld werd. Maar het resultaat
van het overleg, dat dank zij de vorige vergadering
uit de bus kwam, was, dat de woningbouwverenigingen
een stukje van de exploitatie zouden kunnen krijgen.
B. en W. zeggen: Dat willen wij en dat hebben jullie
te slikken. Maar dat ligt ons niet, aldus spr. Daar ligt
ons bezwaar nu juist. Dat vindt spr. geen overleg voe
ren in de reële zin van het woord. "Uitgaande van het
standpunt, dat de woningbouw primair toekomt aan de
woningbouwverenigingen en dat wat er overblijft wordt
uitgevoerd door de overheid, heeft spr. toch wel enige
bezwaren tegen het hier gevoerde beleid. Hij wil er
echter niet te ver over doorspreken.
De heer Van der Veen wil het kleine beetje zelfstan
digheid, dat z.i. de woningbouwverenigingen nog heb
ben, nog verder beperken. Hij zegt, dat die zelfstandig
heid maar een illusie is. Spr. meent echter, dat wat
er nog in de bevolking zelf aan initiatief leeft, zo
krachtig mogelijk gemaakt moet worden. Dat moet
niet beperkt worden tot een bepaalde illusie, maar
er moet getracht worden, daar inhoud aan te geven.
Daar moeten wij, aldus spr., als gemeenteraad aan
meewerken. Hij begrijpt niet, dat de heer Van der
Veen, die toch eigenlijk van huis uit ook wel beter weet,
zo'n standpunt inneemt. De heer Mani, die zeide, dat
het doel van de woningbouwverenigingen is de bevor
dering van de volkshuisvesting", maar niet de bouw van
woningen, wijst spr. er op, dat het toch woning bouw
verenigingen zijn en niet woningverenigingen, die alleen
maar huur incasseren. Het is juist het bouwen van
woningen, dat de bevolking zelf in de verschillende
woningbouwverenigingen nastreeft. Dat ligt toch prin
cipieel wel anders.
Spr. heeft echter wel gevoel voor het argument van
de wethouder, dat men zich geen tijdverlies kan per
mitteren en dat men het extra volume, dat men in
Friesland zal kunnen krijgen, niet dient te verspelen.
Hij ziet daar wel zoveel in, dat hij meent, dat de ge
meente dit plan niet kan missen. Hij ziet zich voor de
keuze geplaatst, of hij vóór of tegen moet stemmen.
Als hij tegenstemt, dan is punt één, dat hij het door
gaan van dit plan mede verhindert, terwijl er op het
moment geen ander plan ligt. Punt twee is en dat
speelt de wethouder in de kaart dat er twee woning
bouwverenigingen zijn, die de voorwaarden van B. en
W. voor samenwerking graag of misschien minder
graag aanvaarden en dat is inderdaad een plus voor
hem. Spr. wil wel zo reëel zijn om, hoe hij het ook
betreurt, dat deze beide woningbouwverenigingen op
hun zelfstandigheid niet zo duidelijk de klemtoon
hebben gelegd als de twee andere woningbouw
verenigingen, te erkennen, dat dit toch uiteinde
lijk hun zaak is. Nu het zo ligt, heeft hij er
bezwaar tegen om tegen het voorstel van B. en
W. te stemmen. Hij wil het wel accepteren, maar dit
gaat gepaard met een beetje pijn, en met het nemen
van nota van de toezegging van de wethouder, dat
deze er zich voor wil inspannen, dat ook de woning
bouwverenigingen, die nu niet meedoen, later een kans
krijgen. Hij had echter graag gezien, dat de wethouder
zijn toezegging iets positiever had gesteld. Het lijkt
spr. bijv. goed toe, om als raad aan laatstgenoemde
woningbouwverenigingen principieel toe te zeggen, dat
zij, nu zij niet in het kader van het plan voor de 882
woningen medewerken, wel in aanmerking zullen kun
nen komen voor bouw in het plan Zuidwest II. Spr.
zou dit als een recht willen honoreren en het niet, zo
als de heer Van der Veen, als een gunst willen zien.
Het lijkt de heer Van der Veen een vrij hopeloze po
ging om te trachten de heer W. M. de Jong duidelijk te
maken, dat de vrijheid spr. toch ook nog wel iets
waard is. Als hij de heer De Jong over vrijheid hoort
spreken, dan denkt hij aan een uitspraak van Prof.
Pieter Sjoerds Gerbrandy: een kinderhand is gauw
gevuld. Want de vrijheid, waar de heer De Jong nu zo
vreselijk blij mee is, is spr. en zijn fractiegenoten net
iets te klein om er blij mee te zijn. Zij zijn van mening,
dat de woningbouwverenigingen tot taak hebben de
woonbeschaving op hoger peil te brengen. Zij achten
een zekere mate van vrijheid nodig. Men moet bepaalde
dingen zelf in vrijheid kunnen uitvinden en die moge
lijkheid bestaat er op het ogenblik niet, of de gemeente
nu bouwt of de woningbouwverenigingen. Men is van
rijkswege aan zo nauwe grenzen gebonden, dat die vrij
heid er niet is.
Als spr. zich op woningbouwverenigingsstandpunt
plaatst wat hij als raadslid niet mag doen dan zou
hij zeggen: wat kan het schelen, wie bouwt? Als het
doel: het verschaffen van betere woningen, maar wordt
bereikt.
Spr. wil hier niet verder op ingaan; hij heeft zojuist
gezegd, dat hij niet graag alle illusies zou missen. In
zoverre spr. illusie noemt wat de heer De Jong vrij
heid noemt, zijn zij het dus wel eens. Op dit punt ver
schilt spr. derhalve met de wethouder, die blijkbaar
geen illusies meer heeft.
De heer VV. M. de Jong gelooft wel, dat hij een enkele
illusie heeft, maar ook wel een enkele overtuiging. En
hij hoopt ze niet te verwarren. Hij heeft niet de illusie,
dat in vele raden van Nederland een debat over deze
zaak zó gevoerd zal worden als hier. Hij gelooft, dat
hierover in andere raden heel weinig discussie nodig is,
maar wanneer het nodig is, dan acht men het daar
wel degelijk van belang w i e bouwt en dan relativeert
men de zaken niet.
Spr. is het met de heer K. de Jong eens, dat de heer
Mani te veel zeide, toen hij beweerde, zich niet te kun
nen indenken, dat het streven van woningbouwvereni
gingen per se de bouw van woningen moet mee
brengen. Spr. herinnert hem er aan, dat het toch ver
enigingen voor volks huisvesting zijn. Spr. heeft
nog maar een bescheiden tijd meegelopen in deze sec
tor, maar hij heeft toch tal van vergaderingen mee
gemaakt van de Nationale Woningraad, afdeling Fries
land, onder presidium van wijlen de heer Muller, die
hem een andere gedachte hebben bijgebracht. Hij wil
er hier niet graag over discussiëren, maar als hij nog
eens het genoegen heeft de heer Mani op een dergelijke
vergadering te ontmoeten, dan wil hij hem op die plaats
en in die sfeer nog wel eens in herinnering brengen wat
hij heeft beweerd en dan proberen het op een prettige
manier eens te worden. Spr. heeft niet de illusie, maar
de overtuiging, dat hij dan hogere ogen gooit dan ken
nelijk in deze raad het geval is.
Dan komt spr. bij de heer Van der Veen, die zegt: als
het doel maar bereikt wordt. Hij bedoelt natuurlijk
niet, dat het doel de middelen heiligt, maar, afgezien
van die laatste opmerking, die wel eens opgeld doet,
meent de heer Van der Veen toch, dat het, als er
maar gebouwd wordt, wel in orde komt. Spr. stelt het
echter zo, dat het er wel degelijk toe doet, hoe dat
doel wordt bereikt. Hij zou graag willen, dat het hier
bereikt wordt, zoals dat gebeurt in Groningen, Zwolle
en overal elders. Dit had het moment geweest kunnen
zijn, waarop van een zekere kentering had kunnen wor
den gesproken, wanneer andere inzichten de boven
toon hadden gehad. Maar helaas is men hier nog ver
af van het grote ideaal, dat algemeen in de kringen der
woningbouwcorporaties leeft en zoals dat in Zwolle
wordt verwerkelijkt, waar de zaken gezamenlijk door
het college van B. en W. en de volkshuisvestings
corporaties behartigd worden, met inachtneming dus
van de volle zelfstandigheid van die corporaties.
Daarmee is het niet zo gesteld, als de heer Van der
Veen wil doen geloven. Deze staat, naar spr. meent,
op het standpunt, dat het ontzaglijk moeilijk is een
bouwplan gerealiseerd te krijgen, maar dat is wat an
ders. Daar komen lawines papier en circulaires en aller
lei voorschriften aan te pas. De heer Van der Veen is
gedesillusioneerd in dat opzicht. Hij zegt: Als het zo
razend moeilijk is, laten we dan het bijltje er bij neer
leggen en het beetje dat we nog kunnen doen, ook
maar laten schieten. Spr. meent, dat er dan nog maar
weinig aardigheid aan is om bestuurslid van een wo
ningbouwcorporatie te zijn. Dan was dat ook enkel
maar een illusie. Spr.'s persoonlijke mening is, dat het
in Leeuwarden net zo kan als elders en hoofdzaak is,
dat daarnaar wordt gestreefd. Het is merkwaardig, dat