f 32 kinderen in aanraking dan een schoolarts, maar een zekere deskundigheid kan ook hem toch niet ontzegd worden. Weliswaar kan men hier niet van een nood situatie spreken, maar moet er dan gewacht worden, tot hier werkelijk een noodsituatie ontstaat? Er is ook zoiets als preventieve gezondheidszorg. Men wacht toch ook niet met inentingen tot er een epidemie is uitgebroken! Er wordt in de mem.v.a. bijv. gesproken over polio-inenting. Ook hier tracht men een nood toestand te voorkomen. Spr. meent dan ook, dat deze zaak uit een oogpunt van preventieve gezondheidszorg bekeken moet worden. Moet men dus, zo vraagt spr.. beslist uitgaan van de minimale hoeveelheid, die de voedingsdeskundigen noodzakelijk achten Of moet men streven naar een optimale hoeveelheid? Door tal loze proeven is gebleken, dat een groter melkverbruik zeer positief de groei, maar ook de geestelijke pres taties van de kinderen beïnvloedt. Spr. noemt de proeven van de Engelse schoolarts Dr. Corry Mann, van Sir John Boyd Orr en het onderzoek van Sherman, dat in het nummer van januari 1958 van „Voeding" wordt besproken. Uit een oogpunt van optimale voeding lijkt het spr., dat er ook voor Leeuwarden reden is, tot schoolmelk- verstrekking over te gaan. Begin 1956 is er een bespreking geweest van de deskundigen van het Centraal Schoolmelkcomité, o.a. Prof. Dr. J. H. de Haas, inspecteur in algemene dienst van de Geneeskundige Inspectie van de Volksgezond heid, en de Voorzitter van genoemd comité, de heer Meijer, met een aantal Friese schoolartsen, waarbij laatstgenoemden, o.a. op grond van de verbruikscijfers over 1955 in Friesland, niet overtuigd waren van cle noodzaak, dat de schoolmelkvoorziening hier ingevoerd zou moeten worden. Zij dachten er dus anders over dan Prof. de Haas, die op grond van dezelfde cijfers meende, dat de schoolmelkverstrekking ook hier van belang is. Nu is het waar, dat het melkverbruik in Friesland hoger ligt dan in geheel Nederland; in 1955 was dit n.l. resp. 0.633 1 en 0.542 1 per hoofd per dag. maar dit zegt dan nog weinig over de situatie in Leeu warden. Spr. beschikt helaas niet over de cijfers voor Leeuwarden, maar het gemiddelde gebruik van Fries land zal gunstig beïnvloed worden door het grote plat- telandsdeel, waar het melkverbruik ongetwijfeld veel groter zal zijn dan in de stad. Uit de verhouding tussen het gebruik van melk, karnemelk en andere produkten zou men ook die conclusie kunnen trekken. In Leeu werden zal het zeker veel ongunstiger liggen. Boven dien is er sinds 1955 een niet onaanzienlijke daling van het melkgebruik geweest, n.l. van 0.633 1 in 1955 via 0.625 1 in 1956 naar 0.609 1 in 1957. In het cijfer over 1957 zitten echter slechts 5 maanden na de prijsver hoging verdisconteerd, zodat de daling over 1958 on getwijfeld belangrijk groter zal zijn. Men kan veilig aannemen, dat Leeuwarden op het ogenblik al ver beneden het gemiddelde ligt, dat dooi de voedingsdeskundigen en -specialisten als juist en nuttig wordt aangenomen. Op grond van de genoemde cijfers sluit spr. zich dus aan bij die deskundigen, die ook voor Leeuwarden schoolmelkverstrekking voorstaan. Waarom zou hier niet moeten gebeuren wat in de rest van de wereld steeds meer gebeurt, ook daar, waar het melkverbruik hoger is dan in Friesland? Op de beide andere, door spr. genoemde, argumenten voor schoolmelkverstrekking wil hij nog even in het kort ingaan. Het element van opvoeding, dat er in zit, is n.l., dat. de kinderen reeds jong attent worden gemaakt op het belang van goede voeding en de plaats van melk daar in. Spr. acht er zich van ontslagen om op de nood zaak van deze opvoeding (health-education) de klem te leggen. De diëtiste van het Groene Kruis alhier, mej. Koopmans, heeft dit de vorige week nog uitvoerig ge daan en de meesten onzer, aldus spr., zullen dit in de persverslagen wel hebben gelezen. Spr. sluit zich ook daar graag bij aan. Er rest spr. thans nog te wijzen op de nuttige functie van de korte onderbreking in de zware taak van de schoolkinderen gedurende een lange morgen door het nuttigen van een lichte consumptie. Ouderen hebben daar ook behoefte aan en in vele bedrijven wordt dan ook een korte koffiepauze ingelast. Maar voor onze schooljeugd schijnt dat niet te behoeven! Spr. meent, dat ook het laatstgenoemde punt mede in het geheel kan worden bekeken. Over de technische en financiële kant wil spr. het niet hebben. Technisch is het in miljoenen gevallen opgelost en financieel lijkt het spr. ook geen onoverkomelijk bezwaar, gezien de bestaande subsidieregeling van het rijk via het Centraal Schoolmelkcomité en de verhoging van de subsidie, die enkele weken geleden door Minister Vondeling is aan gekondigd. De technische kant van de zaak en vele andere detailkwesties zullen ook in Leeuwarden kunnen worden opgelost. Op grond van het hier naar voren gebrachte is spr. van mening, dat ook in Leeuwarden moet worden over gegaan tot schoolmelkvoorziening. Als leek voelt spr. zich gesterkt door wat deskundigen op het gebied van de voeding hem hebben geleerd. Spr. zou tot slot dan ook graag een enkel citaat willen voorlezen, daarmee het laatste woord aan anderen latende, die aantonen, dat schoolmelkvoorziening een algemeen verschijnsel in de wereld is. En hij gelooft ook, dat ze in het belang van de Leeuwarder school jeugd zou zijn. Prof. Hartog van het voorlichtingsbureau van de Voedingsraad komt tot de conclusie, dat al wie het welzijn van het kind ter harte gaat, vóór schoolmelk verstrekking is. Ook prof. Muntendam, directeur-gene raal van de Volksgezondheid, hield een pleidooi voor de schoolmelkverstrekking. Een groot aantal school artsen, de Minister van Onderwijs en Minister Beel ondersteunen dit streven. Kortgeleden is een rapport van de Voedingsraad verschenen, waarin op het grote voordeel van schoolmelkvoorziening wordt gewezen. Deze is dus ongetwijfeld ook in het belang van de Leeuwarder schooljeugd. Spr. zou graag zien, dat B. en W. nog eens willen nagaan, of de noodzakelijkheid van schoolmelkverstrekking toch ook niet aanwezig is in Leeuwarden. De heer F. T. Dijkstra wil zich graag aansluiten bij wat de heer Spiekhout over de kwestie van de ver strekking van schoolmelk heeft gezegd, maar hij her innert er aan, dat van de kant van zijn fractie in een vorige begrotingsvergadering hetzelfde is gevraagd. De heer J. K. Dijkstra (weth.) zou willen beginnen met de kwestie van de leermiddelen, welke is aange sneden door de heren K. de Jong en Van der Meer. De heer K. de Jong heeft gevraagd, of het college de toezegging wilde doen om met de bestaande situatie te breken. Spr. is op dit moment zonder nader onder zoek van deze aangelegenheid niet bereid om die toe zegging zo vlot te doen. Hij bemerkt echter, dat de heer De Jong dat ook niet heeft verlangd. Wel is spr. bereid om nog eens precies na te gaan, hoe deze toestand is ontstaan en hoe de werking is van het stelsel, dat nu wordt toegepast. Spr. meent wel voldoende op de hoogte te zijn, maar hij wil graag toezeggen, dat hij er zich nog eens mee bezig zal houden. De kwestie van het calculeren brengt de vraag aan de orde, in hoeverre dit voor boeken geldt en in hoe verre voor leerbehoeften, om een schoolmeestersterm te gebruiken. De heer Van der Meer heeft gelijk, als hij zegt, dat het voor boeken niet veel verschil maakt; dat zijn vaste prijzen, maar voor cahiers, potloden en dergelijk „lyts guod" zijn de verschillen wel eens tamelijk groot. En het totale bedrag van die cahiers bijv. moet men niet onderschatten. Wat aan schriften wordt uitgegeven, zal, naar spr.'s schatting, weinig minder zijn dan wat aan bijv. lees- en rekenboekjes wordt uitgegeven. Die kwestie is z.i. van groter belang dan men wel zou kun nen denken. Als spr. van de schriften overstapt op de schoolmelk en dus terechtkomt bij de heer Spiekhout en dan wipt hij in het voorbijgaan vlug ook even bij de heer F. T. Dijkstra aan dan moet hij zeggen, dat de heer Spiekhout, hoewel hij had aangekondigd dit onderwerp met schroom te zullen aansnijden, die schroom wel in die mate heeft overwonnen tijdens zijn redevoering, dat hij tot een zeer positief resultaat is gekomen. Nu 33 wil spr. graag verklaren, dat het college in een even positieve lijn zou denken als de heer Spiekhout en ook tot dezelfde positieve resultaten van zijn overdenking zou komen, als de adviezen, die B. en W. van des kundige zijde worden gegeven, daartoe ook maar eniger mate aanleiding zouden kunnen geven. Maar de heer Spiekhout heeft al gezegd: De deskundigen zijn het niet eens in dit geval. Spr. gelooft, dat ze het op andere terreinen ook wel eens niet eens zijn, maar dat regar deert deze vergadering op dit moment minder. Zodra de schoolartsen, ondergebracht in de G.G.D., aan B. en W. verklaren, dat het in Leeuwarden zelfs in een enkel opzicht wenselijk is (het woord „noodzakelijk" behoeven zij niet eens te gebruiken), dat de gemeente overgaat tot de verstrekking van schoolmelk, dan zou het college geen raadsvergadering wachten om aan de raad een voorstel te doen, tot zodanige melkverstrek- king over te gaan. Spr. gelooft niet, dat het juist zou zyn, dat B. en W. in de raad zouden komen met een voorstel om over te gaan tot verstrekking van schoolmelk op grond van het rapport bijv. van een aantal huisdokters in Zoute- lande of zo. Men voelt wel, dat de raad dan onmiddel lijk zou vragen: Hoe denken onze deskundigen er over? En als B. en W. dan zouden zeggen: Die achten het niet nodig, dan kan spr. zich voorstellen, dat de raad de houding van B. en W. niet al te goed zou begrijpen. De heer Spiekhout heeft de voordelen van die melk- voorziening in drie rubrieken ondergebracht. Het lijkt spr., dat de eerste daarvan: de kwestie van de voeding, toch wel de belangrijkste is. Als het opvoedkundig ele ment zo groot zou zijn, dan heeft spr. vertrouwen ge noeg in de werkers in de scholen hier ter stede, dat dezen voldoende oog zouden hebben gehad voor dat element, om bij B. en W. te komen en te zeggen: Op voedkundig lijkt het ons wenselijk, zelfs noodzakelijk, in bepaalde gevallen tot schoolmelkverstrekking over te gaan. Maar spr. moet de eerste onderwijzer nog ontmoeten, die zich in deze geest zou willen uitlaten. De kwestie van dat opvoedkundige element is hierbij gehaald, maar het lijkt spr. toch van zeer onderge schikte betekenis. Het derde punt, betreffende de onderbreking van de zware taak die de schooljeugd zou hebben, lijkt hem ook niet al te sterk. De kinderen zijn - - spr. weet het uit een ervaring van een kwarteeuw als het speel kwartier aanbreekt, geestelijk noch lichamelijk zo moe, dat ze op de been zouden moeten worden geholpen. Het valt werkelijk met hen wel mee. (De heer YV. M. de Jong: Met melk meer mans!). Het lijkt spr., dat de heer Spiekhout, hoewel hij het goed bedoelt, de school artsen hier ter stede toch enigszins disqualificeert. Spr. ziet geen enkele aanleiding om het advies, dat de eigen dienst geeft, lager te achten dan wat in verschillende medische bladen is te lezen. Als spr. daar kennis van neemt, dan doet hij dat als leek. Wanneer een dokter zegt, dat iets nodig is, is spr. bij voorbaat bereid te zeggen: U hebt gelijk, dokter. En B. en W. hebben een overeenkomstige houding t.a.v. dit vraagstuk aange nomen. Spr. herhaalt: Zodra de dokters van de eigen dienst zeggen: Het is wenselijk, dat de gemeente over gaat tot verstrekking van schoolmelk, zal de raad on middellijk een voorstel in deze geest bereiken. Dat staat eigenlijk ook te lezen in het antwoord van B. en W. in de mem.v.a. Spr. ontkent, dat het college minder het belang van de jeugd zou inzien dan welk lid van deze raad ook. De Voorzitter had willen voorstellen, om kwart voor zes te pauzeren, om vanavond door te gaan. Nu was het moeilijk om midden in het onderwerp de vergadering te onderbreken. Er kunnen nu twee dingen worden ge daan: De raad kan thans inderdaad pauzeren en dan om halfacht of acht uur de vergadering voortzetten. De raad kan ook doorgaan, omdat hij al een heel stuk is opgeschoten; naar spr.'s taxatie kan deze begroting, tenzij er nog een lange redevoering van deze of gene dame of heer is te verwachten, over een uur, of vijf kwartier afgehandeld zijn. Spr. stelt voor, straks even te pauzeren, om spr. blijft nu in de trant van de heer Spiekhout op kracht te komen door het nuttigen van een kop koffie. De raad gaat hiermee akkoord. De heer Spiekhout zou nog een kleine opmerking wil len maken. De wethouder heeft hem in een wat ver velende situatie geplaatst door te stellen, dat spr. de schoolartsen zou disqualificeren. (De heer J. K. Dykstra weth.Ik heb er bij gezegdmet een goede bedoe ling!). Het gaat hier echter om een zeker accent-ver schil in het oordeel van en het afgaan op deskundigen. Er is hier dus vastgesteld, dat men verschillend over de schoolmelkverstrekking kan denken. Dat men ver schillend over een zaak denkt, komt vaker voor, maar dan komt er een moment, waarop in de beleidssfeer een keuze moet worden gedaan. Ook het college heeft wel eens een keuze gedaan, die tegen het advies van de eigen deskundigen inging. De gaskwestie is er een recent voorbeeld van. Het is dus niet zo, dat men altijd moet afwachten, totdat de eigen deskundigen adviseren: „Nu moet het," en dat het college het dan gaat doen. Spr. dacht, dat er een heel andere taak voor het col lege op dit terrein lag. Als men het niet eens is, moet men, na voorlichting van beide kanten, zelf een keuze doen. Zoals wethouder Dijkstra het heeft gesteld, is het spr. iets te passief. Spr. heeft gemerkt, dat hij niet veel steun van het college heeft te verwachten en de steun uit de raad was ook zeer sober. Wat het opvoedkundige element betreft, wordt de zelfde redenering toegepast. Zolang men van onderwijs- kant niet bij het gemeentebestuur komt om te zeggen, dat er iets ontbreekt, blijft men maar afwachten. Kort geleden las spr. de uitspraak van meergenoemde mej. Koopmans, dat het inzicht in de juiste voeding hier in Leeuwarden niet groot is. Dat is voor hem een geldig argument. Ook hier zou spr. het accent enigszins an ders willen leggen. Hij overtuigt de wethouder echter niet. Persoonlijk zou hij het van belang achten, dat de stap tot verstrekking van schoolmelk werd gedaan. Ook uit de raad ondervindt spr., zoals hij reeds opmerkte, weinig steun. De heer F. T. Dijkstra, merkt n.a.v. de woorden van de heer Spiekhout, dat hij zo weinig steun vindt in de raad, op, dat de communisten reeds jaren geleden de kwestie van de schoolmelkverstrekking aan de orde hebben gesteld. De heer J. K. Dijkstra (weth.) zegt, dat het college warme waardering heeft voor de standvastigheid, die de heer Spiekhout ten toon spreidt; B. en W. ver wachten daartegenover, dat deze waardering zal kunnen opbrengen voor de standvastigheid van het college. B. en W. vertrouwen nu eenmaal op hun adviseurs, want zij alleen kennen de kinderen hier, zelfs nog beter dan mejuffrouw Koopmans, die de gelegenheid niet heeft de kinderen zo te observeren als de school artsen dat dagelijks verplicht zijn te doen. Daar ligt de sleutel voor de houding van B. en W. 14. De hear Van der Meer wiist op itjinge hwat stiet op bis. 26 fan it seksjeforslach„Enkele leden drongen er op aan, dat van gemeentewege aandacht wordt geschonken en eventueel steun wordt verleend aan de plannen voor het stichten van een inrichting voor hoger onderwijs in onze provincie, zo mogelyk in Leeuwar den". It antwurd fan it kolleezje is sa: „Ons stand punt zal t.z.t. moeten afhangen van de voorstellen, die eventueel zullen worden gedaan". Spr. stelt him sa foar, dat it kolleezje fan B. en W. fan Dimter dit antwurd net jown hat en it kolleezje fan Swol likemin. Dér folget dus lit, dat dit antwurd spr. c.s. hwat to passyf is. As it kolleezje fan Ljouwert mar öfwachtsje sil, hwat oer de gemeente komt, dan leaut spr., dat it to let is. Ljouwert is it sintrum fan Fryslan en spr. c.s. binne fan bitinken: Fryslèn soe tige bilang hawwe by in hegeskoalle en dan soe men mei it each op 'e histoarje sizze kinne: Dan moat dy dus yn Frjentsjer stean. Mar spr. soe sizze wolle: Wy binne hjir yn Ljouwert en wy hawwe allinnich mar mei Ljouwert to krijen. Wy bimuoije us net mei Frjentsjer. Spr. soe yn dit forban mei klam sizze wolle, dat B. en W. op it plak, dêr't it foech jowt, mar in goede sint yn it ponkje dwaen moatte.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1958 | | pagina 17