dies meer zij afschrift te verstrekken aan de raads
leden. Het zal immers dikwijls voor een niet-deskundig
raadslid welhaast onvermijdelijk zijn om zich door een
deskundige te laten voorlichten, wil hij tot de mogelijk
heid van een verantwoorde beslissing komen. Zonder de
bedoelde afschriften zal een deskundige informatie wel
niet te verkrijgen zijn. De raad wordt dan, naar spr.'s
mening, te zeer afhankelijk van B. en W. Het zou hem
daarom verheugen, indien B. en W. deze aangelegen
heid opnieuw onder ogen zouden willen zien. B. en W.
kunnen daarbij wel van de veronderstelling uitgaan,
dat de raad een schaars gebruik van de gewenste
mogelijkheid zal maken.
Verder zal de raad het stellig op prijs stellen, indien
B. en W. bij de stukken, welke ter inzage worden ge
legd, zoveel mogelijk de rapporten en adviezen van de
gemeentelijke technische diensten voegen.
Naar mate de raadsleden beter zijn ingelicht over
de onderwerpen, welke aan de orde komen, en meer tijd
gehad hebben zich een mening te vormen, kan de open
bare beraadslaging beter tot haar recht komen, hetgeen
misschien de publieke belangstelling ten goede kan
komen.
De goede verhouding tot de burgerij wordt ook ge
diend, indien op verzoeken en brieven snel wordt ge
antwoord en zoveel mogelijk wordt gestreefd naar het
geven van een voor het publiek begrijpelijke motivering.
Het ligt voor de hand, dat het college soms om een
beslissing gevraagd wordt, welke niet aanstonds kan
worden gegeven. In zulke gevallen verdient het aan
beveling toch reeds dadelijk een voorlopig antwoord
te geven. Vóór alles zal de gemeente er op bedacht
moeten zijn, de afstand tussen bestuurders en bestuur
den gering te maken.
In de aanbiedingsbrief heeft het college de raad
medegedeeld, dat enkele inwoners van Leeuwarden bij
de officiële telling waren zoekgeraakt. Dit heeft tot
gevolg, dat de uitkering uit het gemeentefonds te laag
is geweest, terwijl ook de voorzitter van de raad in
een te lage salarisklasse is geplaatst. Het zal misschien
mogelijk zijn achteraf deze onjuiste gevolgen van de
onpleizierige vergissing op te heffen. Spr. heeft be
grepen, dat B. en W. over de financiële consequenties
weinig kunnen zeggen. Maar een consequentie is ook,
dat de raad uit 37 in plaats van uit 35 leden zou hebben
moeten bestaan, zodat deze onvoltallig is geweest. Hij
acht het mogelijk, dat bij enige gelegenheid de geldigheid
van de raadsbesluiten door de onjuiste samenstelling
van de raad in twijfel kan worden getrokken. Spr.
verwacht echter niet, dat zo'n poging om de geldigheid
aan te tasten bijzonder veel opgeleverd zou hebben.
Veel nieuws kunnen de algemene beschouwingen
aan het eind van de zittingsperiode van deze raad niet
brengen.
Het ziet er naar uit, dat in de nieuwe raad verschil
lende vertrouwde gezichten zullen ontbreken. Spr. wil
thans eindigen met de hoop uit te spreken, dat de
nieuwe raad dezelfde rustige bereidheid zal weten te
vinden, om elkaar aan te horen en elkanders argumen
ten te wegen, die zich in deze raad heeft ontwikkeld.
De heer F. T. Dijkstra merkt op, dat in de algemene
beschouwingen, welke de laatste jaren in de gemeente
raad zijn gehouden, het beleid van de regering, dat de
gemeentelijke autonomie te niet deed, van de zelfstan
digheid van de gemeenten niets of weinig overliet, is
gelaakt. Als men de oorzaken wil zoeken van de be
narde positie, waarin de gemeente Leeuwarden ver
keert, kan men die vinden in de post militaire uitgaven
van de landelijke overheid, de post, die miljoenen ver
slindt. Waren de uitgaven in 1953 340 miljoen en in
1954 590 miljoen
De Voorzitter: Het gaat hier niet over de rijksbegro
ting, het gaat over de begroting van de gemeente
Leeuwarden; houdt U zich daaraan. Waagt U zich
niet aan een bespreking van de rijksbegroting. Daar
voor zitten wij hier niet.
De heer F. T. Dijkstra: Er is hier al meer gesproken
over de autonomie van de gemeenten.
De Voorzitter: Wij hebben het nu over de gemeente
begroting, niet over de rijksbegroting. Houdt U zich
nu aan de goede orde van zaken.
De heer F. T. Dijkstra meent, dat zijn betoog niet
meer tot zijn recht komt, als hij niet meer kan spreken,
waarover hij wil. Dit is z.i. niet juist.
Spr. wil thans een uitspraak aanhalen van het Tweede
Kamerlid Koopmans van de P. v. d. A. Deze zeide, dat
het defensiebeleid een verstandige conjunctuurpolitiek
heeft doorkruist en daardoor een van de storingshaar
den is, waar de huidige overbesteding aan te wijten is.
Op gevaar af, dat men zal zeggen, dat spr. te veel
citeert, wil hij nog een uitspraak aanhalen van de
fractievoorzitter van de P. v. d. A. in de Tweede Kamer,
Mr. Burger, die bij de algemene beschouwingen gezegd
heeft: „De defensie-uitgaven werden hoger, naarmate
het uit een conjunctueel oogpunt gewenst was, dat zij
minder hoog werden". Spr. wil hiermee aantonen, dat
het niet de werkende bevolking is, die te veel besteed
heeft, maar dat de hoge defensie-uitgaven de oorzaak
zijn van het tekort in de staatskas. Geen enkele ar
beider zal beamen, dat hij te weelderig heeft geleefd.
Het tekort is mede een gevolg van de 500 miljoen
belastingverlaging, die vrijwel geheel ten goede kwam
aan de rijken. Deze 500 miljoen was noodzakelijk als
bestedingsbeperking. Uit dat oogpunt heeft dan ook de
socialistische regering van België, Nederlands Benelux-
en Navo-partner, de defensie-uitgaven verlaagt, evenals
de Noren en Denen. Het is dan duidelijk genoeg wat
de oorzaak is van de overbesteding.
In het licht van deze regeringspolitiek moet men
dan ook de verhouding tussen rijk en gemeenten zien. In
1959 zal er een nieuwe regeling komen en daar moeten
we het, aldus spr., dan maar mee doen. Uit alles blijkt,
dat men niet uit het slop kan komen, waar men zich
in gewerkt heeft. Om deze redenen heeft spr. niet veel
vertrouwen in de doel-uitkeringen van het rijk aan de
gemeenten. Trouwens, in 1956 is gebleken, dat Leeu
warden, wat zijn algemene uitkering betreft, beneden
die van andere gemeenten ligt.
De gemeente zal in de toekomst duur geld moeten
lenen. De kapitaalbezitters hebben niet geaarzeld om
van de moeilijke situatie, waarin de gemeenten ver
keren, gebruik te maken, om de rentevoet op te drijven.
Ongeveer 800 gemeenten, omvattende ongeveer drie
kwart van de Nederlandse bevolking, hebben hun be
groting 1957 sluitend moeten maken. De meest urgente
werken in Leeuwarden moesten worden geschrapt. De
hulp, die de regering de gemeente thans biedt, is lang
niet toereikend, zelfs niet voor een klein gedeelte van
de plannen, die op het program staan. Het ligt thans
in de bedoeling verschillende werken te laten uitvoeren
door de D.U.W., o.a. het sportveld te Wirdum en een
plantsoenstrook langs de Schieringerweg en de Pot-
marge. De voorstanders hiervan hebben zeer zeker
nog niet kennis gemaakt met dit lichaam. De Heide
Maatschappij, die zelfs vóór de oorlog al in een slechte
reuk stond bij de arbeiders, zal het bedoelde werk uit
voeren. Is dit de weg, om de arbeiders, onder wie vaak
werkloze vakarbeiders, te werk te stellen? Dit werk
is op zichzelf zeer belangrijk, maar het wordt uitge
voerd volgens middeleeuwse methoden, met de schop,
in plaats van met modernere middelen, die beschikbaar
zijn. Dat is wat men in dezen de werklozen kan bieden.
Velen krijgen op dit werk een geestelijke knoei. De
arbeiders hebben geen D.U.W. gewenst, maar zij, die
het geluk hadden, dit instituut de rug te kunnen toe
keren, komen er nu weer bij terecht. Voor het bouwen
van een toekomst voor onze kinderen, aldus spr., moet
er een andere weg ingeslagen worden.
Ook het woningvraagstuk is nog zeer nijpend. De in
1950 gebruikte leuze: „in tien jaar is het woningtekort
opgeheven", is gebleken een illusie te zijn geweest.
Anno 1956 zeiden B. en W., dat er 770 woningen per
jaar moesten worden gebouwd, om in tien jaar van de
woningnood af te komen. Aan Friesland zijn 1500
woningen toegewezen, maar nu is het de vraag: hoe
veel krijgt Leeuwarden daarvan? Stelt men dat aan
tal op 500, dan is het nog lang niet voldoende. Het
aantal woningen, voor de bouw waarvan nog geen ver
gunning is verstrekt, bedraagt 560. Dat zijn o.a.: 270
woningen aan de Julianalaan, 192 in het uitbreidings
plan 't Heechterp, 50 aan de Tijnjedijk en de 48 aan de
Sleedoornstraat. De vraag is nu: Wat kan er in 1958
werkelijk gebouwd worden Wat dat betreft, laat men
ons, aldus spr., nog in het onzekere. De raad besluit
steeds tot bouw. Plannen zijn er genoeg en een besluit
nemen is niet zo moeilijk, maar er ligt een lange weg
tussen het nemen van een besluit en het realiseren van
de desbetreffende plannen. Hoe denkt men het plan
't Nijlan, dat zeker een prachtig plan is, te verwezen
lijken? Dat zal alleen kunnen geschieden, als er een
gezonde woningpolitiek gevoerd wordt en het rijk in
positieve zin meehelpt. Als de regering voldoende mid
delen ter beschikking had gesteld en de woningbouw
inderdaad voorrang had verleend, was het mogelijk
geweest tienduizenden woningen meer te bouwen in
het land. Dan hadden de plannen, in het bijzonder die
voor het bouwen van woningwet-woningen, verwezen
lijkt kunnen worden.
Thans zit men niet alleen met het woningprobleem,
maar ook met het huurprobleem. De bewoners van
vele nieuwe woningen gaan gebukt onder de last van
de veel te hoge huur. Verscheidene vrouwen moeten
thans uit werken gaan, opdat het gezin de hoge huur
kan betalen. Hieruit blijkt, dat men voor zijn huis
vesting meer moet besteden dan het inkomen toelaat.
En dit ondanks het subsidie, dat aan de volkswoning
bouw wordt gegeven. Zolang het inkomen van de ar
beiders en de daarmede gelijk te stellen groepen het
betalen van de kostprijs-huur van een nieuwe woning
niet toelaat, dient het subsidie niet alleen gehandhaafd
te blijven, maar te worden verhoogd, opdat aanvaard
bare huren tot stand kunnen komen. Daarom zal het
voor de gemeentebesturen een harde, maar zegenrijke
actie betekenen, om, door het mobiliseren van hun
krachten, de plannen van de regering op dit punt terug
te dringen.
Doordat de Voorzitter spr. aan het begin van zyn
beschouwingen heeft geïnterrumpeerd, kan spr. ook
thans niet ingaan op het feit, dat de benarde positie
van de gemeente een uitvloeisel is van de regerings
politiek. Hij gelooft het daarom hierbij wel te kunnen
laten.
De heer Kamstra merkt op, dat er vanmorgen al op
is gewezen, dat de begrotingspositie van deze gemeente
er nu juist niet rooskleurig uitziet. Men heeft echter
nu eenmaal rekening te houden met de feiten. En dan
kan spr. het verklaren, dat het college in de aanbiedings
brief zegt, dat moeilijkheden met betrekking tot de
financiering van kapitaalswerken en budgettaire be
zwaren invloed hebben gehad op het samenstellen van
deze begroting. Het gemeentebestuur wordt daardoor
geremd in het goed vervullen van zijn taak, doch spr.
meent, dat, als het college bij het opstellen van de
aanbiedingsbrief had geweten wat het nu weet, de toon
misschien een klein beetje minder in mineur had ge
klonken.
De brief van 27 februari j.l. van de Bank van Neder-
landsche Gemeenten, waarin de gemeente f 5.000.000,
werd aangeboden, geeft de gelegenheid, meer dan ver
wacht mocht worden, kapitaalswerken te doen uit
voeren.
Nu is het onvermijdelijk, dat men, wanneer een aan
tal sprekers al aan het woord geweest is, punten gaat
aanvoeren, die ook door hen reeds ter sprake zijn ge
bracht. Er is hier bijv. gesproken over de gemeente
lijke autonomie. Mèt de heer K. de Jong al zegt
deze het met andere woorden -kan spr. niet ont
komen aan de gedachte, dat de ambtelijke circulaires
de gemeentebesturen de te volgen koers voorschrijven
en dus wel duidelijk aangeven, dat we met handen en
voeten gebonden zijn aan het rijk. Het ziet er echter
naar uit, dat deze kwaal eerder zal verergeren dan
afnemen, want naar aanleiding van opmerkingen in de
Tweede Kamer, dat de bestuurlijke invloed van het
rijk op de gemeentelijke diensten werd verhoogd, heeft
de zo pas door de heer Van der Veen geciteerde pro
fessor De Vries betoogd, dat het geen zin heeft daar
tegen te ageren, omdat ons staatsbestel zich juist
beweegt in de richting van de onzelfstandigheid der ge
meenten. Het lijkt er dus op, dat de gemeenten nog meer
dan nu mogen wachten op het ,ja" of „neen" uit Den
Haag. En toch gelooft spr. althans voor zover hij
dat kan zien dat terugkeer naar oude verhoudingen
niet mogelijk zal zijn, juist omdat de bemoeiingen van
het rijk in erge mate zijn veranderd.
Wat de woningbouw betreft, heeft men een jaar lang
even ruimer adem kunnen halen, doordat de mogelijk
heden afhankelijk werden gesteld van de aanwezige
bouwcapaciteit. Nu zit men weer met een contingen-
tering. Laat deze dan niet zo star zijn als vroeger, toch
voelt spr. zich, als weer ambtelijke klemmen worcien
uitgezet, niet erg gerust.
Wat de woningen aan de Julianalaan betreft, lijkt
de ontwikkeling gunstiger dan deze in de raadsbrief
van 23 januari moest worden genoemd, alhoewel de
vraag blijft, of het nu nodig was, dat het zo lang moest
duren, voor de goedkeuring kon worden verkregen. Na
deze teleurstelling kwam er weer een wat mildere
stemming, toen reeds een maand na de aanbesteding
van de 160 woningen nabij de Greunsweg de goedkeu
ring van de minister werd ontvangen. Het kan dus
wel vlugger. Nu nog de goedkeuring van de 192 wo
ningen in het uitbreidingsplan ,,'t Heechterp", en Leeu
warden kan 622 woningen laten bouwen. Met heel veel
genoegen hebben spr. c.s. kennis genomen van de mede
deling, dat de huurprijzen belangrijk lager zullen wor
den dan eerst werd gedacht.
Er is hier vanmorgen gesproken over de toenemende
werkloosheid en het college heeft een aantal objecten
waaronder urgente genoemd, welke de werkloos
heid kunnen opvangen. In de sectie heeft spr. de vraag
gesteld, of het niet mogelijk is in dit verband het bouw
rijp maken van grond onder de D.A.C.W.-regeling te
brengen. Daardoor wordt de werkloosheid opgevangen,
terwijl het van groot belang is, dat voldoende bouw-
rijpe grond aanwezig is. Op de eerste vraag is niet
geantwoord, maar wel --en dat is geruststellend
dat voor de bouw van xooningivetwoningen voldoende
bouwrijpe grond aanwezig is, terwijl het uitbreidings
plan ,,'t Nijlan" een welkome aanvulling zal geven op de
beschikbare grond voor woningbouw in de particuliere
sector. Nu zei spr. zo pas „geruststellend", maar
in dat gedeelte van de woningbouw-nota, dat over
„bouwrijpe grond" handelt, wordt toch maar gezegd,
dat de voorraad zowat op is en dat het hoog tijd wordt,
dat in het uitbreidingsplan ,,'t Nijlan" wordt begonnen
met het bouwrijp maken van gronden.
Bouwrijpe grond is dus niet zo ruim aanwezig, als
het antwoord doet veronderstellen.
In de sectievergadering heeft spr. de waardering
van zijn fractie uitgesproken voor de bemoeiingen
van Bi en W. op het gebied van de industria
lisatie en heeft hij de hoop uitgesproken, dat
hun werk met succes zal worden bekroond. Leeu
warden heeft een tijd gekend, waarin industrie niet
werd gewenst. Nu moet al het mogelijke worden ge
daan om industrie aan te trekken. Dat veranderen van
koers is niet zo gemakkelijk; men heeft nu steeds
tegenwind. Daar is vanmorgen al meer over gesproken,
maar dat belet spr. niet er, met toestemming van de Voor
zitter, het zijne van te zeggen. Kortgeleden las spr. een
verslag van een rede, waarin de vraag werd gesteld,
of Nederland bij de Veluwe ophoudt. De vraagsteller,
het Tweede Kamerlid de heer Zwanikken sprak er zijn
verontrusting over uit, dat in het rapport over de
ruimtelijke ordening, dat pas was verschenen, alleen
aandacht was geschonken aan vestiging van steden
rond de Randstad-Holland. In dat rapport wordt op
spoed aangedrongen bij de uitbreiding van wegen,
spoorwegen en kanalen, maar er wordt met geen woord
gerept van een versnelling van het tempo in de ver
betering van wegen en waterwegen in de ontwikke
lingsgebieden. Dat Kamerlid wilde spreiding van de
industrie over het gehele land en niet alleen over het
Westen. Deze gedachte komt aardig overeen met
de wens van de vaste commissie van de Rijks
dienst voor het Nationale Plan, om, zoals B. en W. in
de raadsbrief schrijven, de industrie te vestigen bij de
grotere stedelijke kernen, omdat vestiging van industrie
op het platteland daar te diep ingrijpt in het sociale
leven.
Spr. hoopt dan ook, dat de plannen van het college
tot aanleg van industrieterreinen en het aantrekken
van industrie succes mogen hebben en hij is er van
overtuigd, dat het college eventueel geïnteresseerden,