12
De heer Van der Schaaf (weth.) behoeft, na hetgeen
in algemene zin is opgemerkt, weinig meer aan te
voeren en kan er terstond toe overgaan om de ver
schillende sprekers aan de hand van de gemaakte op
merkingen te beantwoorden.
De heer Mani heeft o.a. gewezen op het feit, dat er
een relatieve en misschien absolute achteruitgang valt
op te merken, wat betreft het verzorgingspeil in deze
gemeente. Spr. wil daar niet veel van zeggen. In be
paalde zin is hij het er mee eens; alleen wil hij er op
wijzen, dat, voor zover hiermee bedoeld is een relatieve
achteruitgang in vergelijking met andere gemeenten,
dit natuurlijk slechts in beperkte mate het geval is,
omdat alle gemeenten in Nederland onder dezelfde druk
leven als Leeuwarden en dus ook alle de gevolgen
daarvan ondervinden. De tegenwind, die er waait, geldt
dus voor alle gemeenten. En nu zal de een er misschien
iets beter tegen op kunnen tornen dan de ander, maar
toch kan hier, al heeft men de wind tegen, de achter
uitgang in de zin van vergelijking tot andere gemeen
ten misschien iets meevallen.
De heer Mani heeft ook gesproken over de niet in
voldoende mate aanwezige plannen voor aanvullende
werken. Spr.'s collega de heer Vellenga zal daarover
ook nog' iets zeggen, maar spr. wil er even de aan
dacht op vestigen, dat er in de tegenwoordige omstan
digheden ook weer een kans komt voor andere aan
vullende werken dan de typische D.A.C.W.-werken.
Uit de opsomming, die de heer Vellenga zal geven,
zal blijken, dat daarvoor wel in behoorlijke mate plan
nen aanwezig zijn.
Overigens heeft de heer Mani gesproken over woning
bouw en hij heeft aangehaald, dat, toen in het voorjaar
1956 het bouwcapaciteit-beleid zijn intrede deed, gun
stige perspectieven zijn ontstaan, die nu gedeeltelijk
weer weggevallen zijn. Spr. kan het daar grotendeels
mee eens zijn, maar voor 1958 heeft Leeuwarden toch
nog een contingent van 500 toegewezen gekregen in de
woningwetsector, wat in vergelijking met de jaren van
voor 1956 toch nog wel gunstig is. Toen had men n.l.
te doen met een aantal van 930 voor 3 jaar. Het blijft
echter te betreuren, dat niet tot het maximum van de
bouwcapaciteit gebouwd kan worden.
De heer K. de Jong heeft nogmaals aangedrongen
op tussentijdse informatie en spr. kan hem wel mede
delen, dat het college inderdaad van plan is om in ge
vallen, die daarvoor in aanmerking komen, informaties
te geven in een eerder stadium dan wel eens het geval
is geweest. Daar komt wel iets bij en dat heeft de heer
Van der Veen al opgemerkt: men kan maar beter niet
meer allerlei vertrouwelijke inlichtingen geven, daar
krijgen wij later maar narigheid van. Het is dus wel
zaak om met een zekere wijsheid naar het juiste
midden te zoeken tussen een iets vroegere informatie
en de wens van sommige raadsleden om althans de
handen nog vrij te houden.
De heer De Jong sprak verder over verschillende
punten, o.a. het plan-Zwolsman en daarbij stelde hij
een aantal concrete vragen, nadat hij de gemeente geluk
gewenst heeft met de renteverlaging, die ook tot een
beduidende huurverlaging zou kunnen leiden. Spr. kan
de raad mededelen, dat het plan-Zwolsman „op een
oor na gevild" is. Het is nog niet helemaal in kannen
en kruiken, maar het gaat er toch zeer veel op lijken,
dat het binnen korte tijd zal gelukken, het te reali
seren. Alle voorbehoud is er echter nog niet uit. Heeft
het plan, zoals het hier in de raad is aangenomen,
sedertdien ook nog veranderingen ondergaan, zo vraagt
de heer De Jong. En hij heeft zelfs zeer concrete vragen
gesteld, zoals: zijn de afvoeren van de closets van
eternit of van gietijzer? De curveprijs moet men niet
aan enige tienduizenden guldens ophangen bij de 2%
miljoen, die het plan vraagt. Er is iets van het plan
afgegaan, dat tot bezuiniging, en er is iets bij gekomen,
dat tot verbetering strekte en dat is allemaal ongeveer
op het niveau van 1 van de bouwsom. De afvoer
van de closets daartoe heeft men in dit geval kun
nen besluiten is in eternit uitgevoerd. Dat gebeurt
wel eens vaker, ook bij de 229 woningen van het plan
van de Vereniging voor Volkshuisvesting, architect
Teeuw. Het gebeurt dus niet altijd. Wanneer de curve-
prijs het niet noodzakelijk maakt om het gietijzer te
vervangen door eternit, wordt het niet gedaan; is het
wel noodzakelijk, dan wel. Spr. denkt, dat niemand het
anders zou doen. Hij merkt daar wel bij op, dat de
curveprijs inderdaad uitgaat van eternit. Dat kan in
strijd komen met of formeel afwijken van sommige
bouwverordeningen, maar daarover zal spr. straks nog
een opmerking maken. Hij wilde dit nog zeggen, dat
eternit, alleen voor zover het standleidingen betreft,
toegepast wordt, maar voor leidingen onder de vloer
wordt dan nog gietijzer, volgens de normale voorschrif
ten, gebruikt, zodat een en ander toch een bevredigend
resultaat geeft.
Vervolgens vraagt de heer De Jong, of dit gebruik
van eternit-buizen geen afwijking van de bouwveror
dening geeft. Een afwijking van de bouwverordening
komt bij systeembouw eigenlijk niet ter sprake. Wan
neer een goedgekeurd bouwsysteem wordt toegepast,
wordt een eventueel geconstateerde afwijking automa
tisch gesanctionneerd. Of nu eternit of gietijzer wordt
geëist of misschien nog een ander materiaal, dat wil
spr. in het midden laten, maar in elke bouwverordening
komt een clausule voor, die afwijking van bepaalde
voorgeschreven materialen toelaat, als ze maar van
aanvaardbare kwaliteit zijn.
In het plan-Nijlan worden vooral arbeiderswoningen
gebouwd en het huurprijspeil moet daarbij aangepast
worden, of misschien moet dit wel uitgangspunt zijn.
Spr. gelooft ook wel namens het college te kunnen
stellen, dat het huurpeil van deze woningen bepaald
ook het uitgangspunt zal zijn en niet, dat B. en W.
eerst maar iets doen en dan maar afwachten, welke
huur uit de bus komt. Het college wil zeer bepaald het
huurpeil in het oog houden, om vandaar uit terug te
rekenen en zo te komen tot het type woning, waarin
inderdaad de arbeidersbevolking terecht kan. Bij de
financiering van de woningwetbouw met rijksvoorschot
ten heeft de minister voorgeschreven, dat ten minste
SO van deze woningwetwoningen moet worden be
woond door mensen met een inkomen van bepaalde
arbeiders.
Wat het contact met de woningbouwcorporaties be
treft, het is een goed ding, dat dit wordt bevorderd.
Spr. kan meedelen, dat het overleg met de twee woning
bouwverenigingen, die meedoen bij de realisering van
het plan-Nijlan, reeds is begonnen en op aangename
wijze heeft plaats gevonden. Het zal regelmatig wor
den voortgezet en als er t.z.t. reden is met andere ver
enigingen in overleg te treden, zal dit niet worden
nagelaten.
Vervolgens heeft de heer K. de Jong gesproken over
de huisvesting van bejaarden en hij maakte enkele op
merkingen, die het college aansporen in de ingeslagen
richting verder te gaan, omdat stilstand achteruitgang
betekent. Die laatste opmerking is in dit geval wel te
accepteren, omdat de toeneming van het aantal be
jaarden in onze samenleving nog steeds doorgaat. Nu
kan de heer De Jong weten, dat in het plan van de
270 woningen aan de Julianalaan een aantal woningen
van als spr. zich niet vergist 48 woningen zijn
opgenomen, die geschikt voor bejaarden zijn. Daarbij
komen in het plan van 160 woningen van de gemeente
(architect Achterhof) 12 bejaardenwoningen voor. Bij-
elkaar geteld dus 60. Die van alle complexen bij elkaar
geteld, bedragen 430 en dat zal niet zo heel veel anders
uitkomen dan 14 aan bejaarden-woninkjes. Dat is
misschien niet zo geweldig „om naar huis te schrijven",
maar ook niet iets om te verzwijgen. Het is, naar spr.
meent, wel een cijfer, waarop men kan wijzen. Spr.
kan dus wel verzekeren, dat hierover van gemeente
wege al verdere studie is gemaakt en dat B. en W.
willen trachten in deze richting tot resultaten te komen.
Het is n.l. niet altijd even gemakkelijk om deze wonin
gen te realiseren, omdat het ook een iets duurder type
is. De aandacht van het college blijft hier echter voort
durend op gericht en spr. hoopt, dat dit in het vervolg
nog meer resultaten zal opleveren.
Wat betreft de opschuiving in de volkshuisvesting,
spr. zal zich niet uitlaten over de vraag, of Leeuwarden
een ontwikkelingsgebied zal moeten worden. Dit zal
hij overlaten aan de Voorzitter van het college, die
over de industriebevordering in het algemeen wel iets
zal zeggen.
13
Dan nog enkele opmerkingen over de particuliere
woningbouw, waarover de heer De Jong enige vragen
heeft gesteld en antwoord heeft gekregen van de wet
houder van Huisvesting. Spr. ziet het grootste bezwaar
op dit ogenblik voor de bevordering van de particu
liere woningbouw hierin, dat volgens bepaalde bereke
ningen een woning, die in de woningwetsector wordt
gebouwd voor een prijs van f 15.000,met f 3.000,
grondkosten, op een huur komt van f 13,50; spr. meent,
dat de heer De Jong deze prijs noemde. Wanneer een
dergelijke woning gebouwd wordt in de particuliere
sector en de particulier de huur op traditionele wijze
gaat berekenen, komt datzelfde type woningen op een
huur van f 22,50. Dat is natuurlijk de doodsteek voor
de particuliere woningbouw in de huidige situatie. En
zolang op landelijk niveau de voorschriften dienaan
gaande niet gewijzigd worden er is wel voor ge
pleit, maar de minister wijst het nog af gelooft
spr. niet, dat de particuliere woningbouw veel kans zal
krijgen. Die kansen komen pas, naar spr.'s mening,
wanneer ook de particuliere woningbouw zich een an
dere stijl wil gaan aanmeten, in deze zin, dat ook de
particulier zich gaat werpen op etagebouw. Dat is, zo
meent spr., iets, dat beslist uit de bus moet komen.
En wanneer men dan de figuur krijgt, dat beleggings
maatschappijen zich daarvoor interesseren en de rente
stand nog iets daalt, tot bijv. 4% dan zijn de om
standigheden aanwezig, waarop de particuliere woning
bouw iets kan presteren. Dan kan ze zelfs in con
currentie treden -bijna of ongeveer met de woning
wetbouw. Vandaag-de-dag echter zijn de kansen voor
de particuliere bouw gering.
De heer Van der Veen zegt, dat de woningnood alleen
is op te lossen, als de overheid zich terugtrekt. Dat zou
in zijn algemeenheid wel eens niet helemaal juist kun
nen zijn. Want ook als de woningvoorraad voldoende
groot is geworden, ziet spr. het toch zo, dat er, waar
schijnlijk uit een andere gezichtshoek dan die van van
daag-de-dag, nog wel eens een taak zou kunnen over
blijven voor de overheid, n.l. deze, dat de vrijkomende,
goedkopere woningen worden toegewezen aan de men
sen, die daar het meest voor in aanmerking komen.
Dit lijkt hem de grondslag voor het langer handhaven
van bepaalde voorschriften dan eigenlijk in verband
met het aantal woningen misschien haast wel nodig
zou zijn. Hij zegt echter niet, dat het zo zal zijn of
dat hij daar vóór is.
Dan komt de heer Van der Veen terug op een bestek,
dat hij destijds niet heeft kunnen krijgen; hij meent
dergelijke stukken in volgende gevallen nog wel
nodig te zullen hebben om zich een deskundig oordeel
te vormen. Dat deskundige moet dan natuurlijk komen
van mensen, die de heer Van der Veen nog achter zich
heeft. Daarmee ziet men dus wel een beetje het be
denkelijke van het geval. Het gemeentebestuur heeft
zijn gemeentelijke deskundigen; die staan in ambte
lijke dienst en die lichten het gemeentebestuur dus
voor. Maar wanneer een raadslid met bestekken en
tekeningen naar een deskundige gaat, die hij toevallig
kent en die bijv. niet voor 100, maar voor 99
objectief is, dan zou dit reeds zijn oordeel beïnvloeden.
Deze bedenkelijke kant van de zaak wilde spr. toch
even aanstippen, zonder er verder een oordeel over
uit te spreken.
De heer Kamstra komt tot een totaal aantal te
bouwen woningen van 622, waarbij hij 270, 160 en 192
bij elkaar optelt. Deze optelling geeft inderdaad een
som van 622 woningen, maar spr. wil er even op wijzen,
dat dit niet de juiste optelling is, zoals die vandaag de
dag door de minister van volkshuisvesting en bouw
nijverheid wordt aangehouden. Het is n.l. zó, dat het
complex van 270 woningen in twee gedeelten van 134
en 136 woningen is gesplitst. Telt men bij het eerste
gedeelte de 160 woningen en de eerste twee units van
het plan-Heechterp (dat is 192 woningen), dan komt
men op bijna 500 woningen. Het is zeer wel mogelijk,
dat in dit aantal en in de toedeling over de verschillen
de plannen nog wel iets zal worden verschoven. Het
is natuurlijk van groot belang, dat er gerede plannen
zijn, die naar voren kunnen worden geschoven, al naar
gelang de mogelijkheden zich voordoen.
Spr. hoopt, dat Leeuwarden van de 3000 woningen,
die door de minister voor de ontwikkelingsgebieden be
schikbaar zijn gesteld, een passend aandeel mag ont
vangen. Er is wel aan gedacht, dat deze 3.000 woningen
voor de drie noordelijke provincies waren bestemd, maar
het blijkt, dat het de bedoeling is, dat 7 ontwikkelings
gebieden hiervan zullen profiteren, waarvan er welis
waar een aantal in het noorden ligt, maar er ligt ook
een aantal in andere delen van ons land.
Het bouwrijp maken van grond in D.A.C.W.-verband
is, althans zonder wijziging van de voor deze werken
geldende regelingen, niet mogelijk, omdat deze dienst
andere normen hanteert. Bovendien leert de ervaring,
dat in D.A.C.W.-verband de werken veel duurder uit
komen.
De heer Kamstra heeft verder geconstateerd, nadat
hij verschillende passages uit door B. en W. overgelegde
stukken met elkaar heeft vergeleken, dat de voorraad
bouwrijpe grond niet al te ruim is. Dat is inderdaad
juist. Het geldt speciaal voor grond voor particuliere
bouw. En nu is er bij deze zaak een gelukje bij een
ongelukje. Het ongelukje is, dat er weinig grond voor
particuliere bouw beschikbaar is en het gelukje, dat
op het ogenblik het zij met alle schroom gezegd
de particuliere bouw juist achterwege blijft. B. en W.
hopen echter binnen niet al te lange tijd ook voor de
particuliere bouw voldoende ruimte te hebben.
Spr. anderet de hear Van der Meer, dat 1958 net
swier is omdat der gjin middels binne, mar wol, omdat
de tsjinst fan Iepenbiere Wurken en oare technyske
tsjinsten de hannen fol wurk hawwe om yn 'e moannen
fan it jier, dy't hja noch foar de boech hawwe, de 10
miljoen üt to bisteegjen en to forarbeidzjen. It jier
1958 is dus swier troch prestaesjes, dy't levere wurdc
moatte. Foar safier is der dus hwat foroare en dat is
in reden om jin to forhügjen.
De heer Vellenga. (weth.) zou willen beginnen met de
heren Kamstra en IJtsma dank te zeggen voor de
waardering, die zij aan het adres van het college hebben
gericht, voor wat de zaak van de werkclassificatie be
treft. De heer Kamstra heeft terecht opgemerkt, dat
de werkclassificatie in het belang is zowel van de be
drijven en van de gemeente als van de werkers in de
vervulling van hun taak. Toen hij sprak over de manier,
waarop de zaak is voorbereid, heeft hij daarover geen
ongerustheid getoond. Spr. zou hem misschien ten
overvloede t.a.v. de voorbereiding nog het volgende
willen mededelen. De werkclassificatie is eerst door
gesproken met de commissie voor G.O., daarna met
een deskundige van de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten, die een belangrijke rol in deze gehele aan
gelegenheid speelt. Voorts is de zaak besproken met
diverse hoofden van dienst, die er mee te maken heb
ben, en daarna met de werknemers in verschillend ver
band, zodat in een sfeer van vertrouwen aan deze zaak
kan worden begonnen. B. en W. hebben dat uit eigen
verantwoordelijkheid opgezet, wel wetende, dat ook het
rijk en een aantal andere gemeenten in Nederland bezig
waren. Men heeft in de krant kunnen lezen, dat de
voorbereiding vooral in verband met de salarisverbe
teringen voor de lagere en middelbare ambtenaren een
goed ding is geweest.
De heer IJtsma is verder gegaan en heeft nog ge
sproken over de waarde van een personeelsbureau voor
deze gemeente met zijn 1145 werknemers in directe
gemeentedienst. Het college ziet het belang van zo'n
bureau evenzeer in als de heer IJtsma en het is bezig
met de vormgeving, onder meer door de band met de
afdeling Algemene Zaken op een andere manier te doen
functioneren dan tot nog toe het geval was, wat o.m.
ook blijkt uit het feit, dat dit bureau zelf een apparte
ment bewoont en niet meer op de afdeling Algemene
Zaken is ingedeeld en dat B. en W., op deze weg verder
gaande, de richting volgen, zoals de heer IJtsma zich
die voor ogen stelt en zoals hij ook uit de mem.v.a.
zal hebben vernomen en zelf heeft gesuggereerd. B. en
VV. hebben gaarne de personeelsoverzichten, waarover
de heer IJtsma sprak, verstrekt, opdat de raad op die
manier een duidelijk inzicht zou hebben in alle aspecten
van de gehele personeelsformatie en alles wat daarmee
verband houdt. Over de z.i. vrij grote groep der ar
beidscontractanten heeft hij in de sectie een vraag ge
steld. Hij heeft uit het antwoord in de mem.v.a. kunnen
vernemen, dat dezen verschillende categorieën vormen