eigen dienst en dat is niet de eerste de beste. Spr. is
het met hem eens, dat men zich hier bij distributie van
aardgas-lucht beter zou aansluiten bij de algemene
gassituatie. Men sluit zich dan ook beter aan bij wat in
de toekomst de ontwikkeling zal zijn. Het Wobbe-getal
zal zeer zeker gaan in de richting, die spr. schetste.
Daarnaast zal voor aardgas-puur dan nog een andere
situatie ontstaan. Maar sluit Leeuwarden zich daarbij
aan, dan betekent dat aansluiting bij een gebied, dat
slechts 5 tot, op zijn hoogst, 10 van het gehele
Nederlandse gasgebied omvat. De inwisselbaarheid van
de toestellen bij aardgas-lucht is O.K. En spr. heeft zo
pas reeds uiteengezet, dat de verandering aan de toe
stellen bij verhuizing naar het aardgas-gebied 300 mm
druk maai' een te verwaarlozen kleinigheid is. Hoe
kan men zeggen, dat Leeuwarden zich isoleert bij
overgang op aardgas-lucht? Men blijft hier dan vlak
bij het 300 mm druk-gebied, maar niet wat de soesa
betreft, en men blijft ook dicht bij die wijze van distri
butie, die al in massa wordt toegepast en in de toe
komst zich nog zal uitbreiden. Spr. herhaalt, dat de
oplossing bij aardgas-lucht niet alleen voor de keuken
veel eenvoudiger is, maar ook voor het bedrijf veel
minder soesa meebrengt. Er worden leen-gastoestellen
geplaatst, men krijgt de eigen terug en de zaak is
voor elkaar. Ook op het gas van de tegenwoordige
druk branden ze. Dat hebben wij, aldus spr., al in het
laboratorium gezien. In het geval van overgang op
aardgas-puur-300 mm-druk moeten de toestellen worden
weggehaald, omgebouwd en teruggebracht, maar ze kun
nen niet direct weer worden aangesloten, want op het
tegenwoordige gas willen de toestellen in de nieuwe vorm
niet branden. Die aansluiting moet dan na een sector-om
schakeling nog plaats vinden. Er moet dus na de eerste
overschakeling nog eens weer overgeschakeld worden.
Spr. blijft er bij, dat aardgas-lucht èn voor het bedrijf
èn voor de mensen in het geheel niet riskant is; in
tegendeel, het is een heel eenvoudige oplossing. Het
spijt hem, dat de wethouder dit tegengesproken heeft.
Niemand zegt, dat aardgas-lucht niet een eenvoudige
oplossing is. Men late de ervaring in Tzummarum hier
ook een klein woordje meespreken. Het gaat hier om
twee Friese gemeenten, teiwijl Appingedam er ook
toe overgaat. Spr. heeft reeds gezegd, dat nogal wat
gemeenten propaangas-lucht distribueren. Dat is na
tuurlijk ook een oplossing voor de brandbaarheid van
het gas.
Spr. heeft hiermee in hoofdzaak gezegd wat hij nog
wilde opmerken.
Hij voegt er nog aan toe, dat, als op het nieuwe in
dustrieterrein eens een beschuitfabriek wordt opge
richt, er even een schokje bij het gasbedrijf wordt ge
voeld, maar men weet, dat de gasafname van Leeu
warden de laatste tijd tegengevallen is. Daarom zijn
de laatste berekeningen hier ook lager uitgevallen dan
die van het rapport van een jaar geleden.
Spr. zou nog als volgt willen resumeren:
De meest natuurlijke oplossing is de eenvoudigste
en de goedkoopste. Spr. blijft bij zijn bestrijding van de
„kleine argumenten" van het college. Hij wil daarbij
graag verklaren, dat het eerste argument: het isoleren
van de gemeente, het grootste is, althans voor het
college. Spr. heeft willen betogen en dat deed hij
met volle overtuiging -, dat dit geen isoleren is, maar
aansluiten bij het grote gasgebied en bij de toekomst.
Spr. kan zich nu echt niet voorstellen, dat straks
ook maar één raadslid met enig enthousiasme voor de
distributie van puur aardgas 300 mm druk zal stem
men, nu van te voren al blijkt, dat dit gas in de prak
tijk al risico's geeft. Iedereen, die over deze dingen
spreekt: het Gasinstituut, het Staatsgasbedrijf en de
eigen dienst, zeggen, dat een paar jaar ervaring heeft
geleerd, dat men met hoge lekverliezen werkt; dat het
hier en daar aardig, maar hier en daar ook niet best
gaat. Wat dat zal opleveren, is niet te overzien. Het
is al gezegd, dat de deskundigen het niet eens zijn.
Het is precies ondersom dan de wethouder heeft ge
zegd: Wat de lekverliezen betreft, is er helemaal geen
risico bij aardgas-lucht. Het ging bij het college voor
namelijk om de isolatie van Leeuwarden, maar die is er
niet bij aardgas-lucht.
De heer Bootsma wil zich, zoals hij in eerste instantie
reeds heeft gezegd, niet te veel verdiepen in de tech
nische problemen, want daar worden ook de raadsleden
het niet over eens, maar wat de kwestie van het iso
leren van Leeuwarden betreft, is spr. het met de heer
De Jong eens, dat het op het ogenblik ook bij toepas
sing van aardgas-puur 300 mm min of meer ge
ïsoleerd staat, maar juist gezien dat feit, moet men hier
het oog op de toekomst gericht houden. Spr. meent
in dit verband toch ook het schrijven van de directeur
van de V.E.G. te mogen aanhalen, waarin gesproken
wordt van twee gebieden, n.l. het cokesovengas-gebied
en het collectieve aardgas-gebied. Wanneer men dat
in zich om laat gaan, dan zal men toch uiteindelijk de
keus in de richting van het aardgas-puur moeten doen.
Dan zal men in de loop van de tijd niet geïsoleerd
komen te liggen.
Op de kwestie van de ombouw zal spr. toch wel
even moeten ingaan. Hij is het met de heer De Jong
eens, dat deze ombouw in geval van distributie van
aardgas-puur tamelijk veel soesa zal geven en juist waar
dit voor de verbruikers vrij veel last meebrengt, die
zij wel zullen moeten dragen, meent spr., dat hij t.a.v.
de vergoedingsregeling toch wel een meer positieve toe
zegging van de wethouder moet vragen dan deze nu
ook mondeling heeft gedaan. Spr. heeft inderdaad niet
bedoeld, dat voor een oud comfoor een nieuw geleverd
zou moeten worden, hoewel de praktijk in andere plaat
sen is, dat men juist t.a.v. de comforen er vrij gauw
toe overgaat tot het verstrekken van nieuwe, omdat
men met de ombouw van de oude veel meer soesa
heeft. De zaak ligt heel anders t.a.v. de z.g. lichtgeven
de vlammen, zoals geisers en gashaarden. Deze zijn
in de laatste jaren geplaatst en dus vrij nieuw. De
deskundigen zijn het er wèl over eens, dat de ombouw
nogal veel moeilijkheden oplevert. Spr. meent, juist
waar het hier vrij nieuwe apparaten betreft, dat hel
niet aangaat van deze verbruikers extra offers te vragen
door van hen te vergen, dat zij weer nieuwe apparaten
aanschaffen. Een vergoeding in procenten is spr. niet
voldoende en hij zou hier heel graag uitgemaakt willen
hebben, dat het vast staat, dat de noodzakelijke kosten,
die gemaakt zullen worden, ook in redelijkheid vergoed
zullen worden door de gemeente of door het bedrijf 01'
hoe men het wil stellen.
Spr. wil zijn betoog niet extra rekken. Hij meent,
dat de punten, die door hem zijn aangeroerd, voldoende
nader zijn toegelicht. Hij zou het hierbij willen laten.
De heer Tiekstra (weth.) wil er nog iets van zeggen,
al is het natuurlijk wel zo, dat hij er niet van uitgaat
de heer De Jong te kunnen overtuigen. Hij is dit
overigens wel gewend en kan trouwens ook wel respect
opbrengen voor diens vasthoudendheid.
De heer Van Balen Walter heeft gezegd, dat vast
staat, dat zijn conclusie gebaseerd is op de besprekin
gen in de vergadering van 14 maart. Ofschoon deze in
een aangename sfeer plaats vonden, is het toch niet
juist en als hij die conclusie heeft getrokken, dan is
het in weerwil van de mededelingen, die in deze ver
gadering zijn gedaan. Het is gevaarlijk een zodanige
conclusie te trekken, die, wat deze zaak betreft, inder
daad een beslissing t.a.v. de ontwikkeling van de gas-
voorziening inhoud. Dat is zeer bepaald juist; het is
voor de gemeente Leeuwarden vanzelfsprekend een be
langrijke beslissing, want ze bepaalt de gasvoorziening
voor de eerstkomende decennia en juist dit feit heeft
de heer De Jong maar het is ook wel erg laat
over het hoofd gezien. (De heer W. M. de Jong: Nee.
nee!) Hij heeft het derhalve wel gezien, maar dit feit
heeft het college nu juist tot zijn standpunt gebracht.
De heer De Jong heeft met zijn schattingen van het
gebruik in Leeuwarden t.o.v. andere delen van het land
geenszins zijn stelling bewezen. De vergelijking, die hij
maakt met zijn raming van gebruik van onder hoge
druk gedistribueerd gas, gaat niet op, doodeenvoudig
niet, omdat het niet alleen bekeken kan worden naar
de bepaalde hoeveelheden gas, maar ook naar het ge
bied, waaruit veelal de migratie plaats vindt, speciaal
naar Leeuwarden toe. Het gaat niet om het gas, maar
om de verhuizingen (De heer W. M. de Jong: Een
kleinigheid!) Dat vindt de heer De Jong een kleinigheid,
zoals hij elk argument van het college een kleinigheid
19
vindt en elk door hem zelf gebruikt argument zeer
hoog waardeert. Dat is geen basis voor discussie. Deze
„kleinigheden" moeten correct worden bekeken. De
meeste verhuizingen naar Leeuwarden vinden plaats
vanuit het omringende gebied. Leeuwarden heeft de
natuurlijke functie om de mensen uit dit gebied op te
vangen en het doet daarom beter zich t.a.v. de gas
voorziening hierbij aan te sluiten. De hoeveelheden
verbruikt gas gelden op dit moment niet en als de heer
De Jong betoogt, dat de directeur van het Gasinstituut
volgens hem nadrukkelijk streeft naar twee bepaalde
gebieden, dan is het helemaal niet zo verwonderlijk,
dat ook in de toekomst in de grotere woongebieden
in de 5 noordelijke provincies, waarbij spr. dus wederom
Gelderland annexeert, de gasvoorziening wordt gecoör
dineerd. Het risico van aardgas-lucht wordt in de toe
komst steeds groter in plaats van kleiner en de be
zwaren nemen eer toe dan af.
Spr. gelooft, dat dit een argument is, dat in het
bestuurlijke vlak ligt. Dit argument behoort z.i., ge
geven de min of meer kile-kile liggende verschillen,
de doorslag in deze raad te geven.
De heer De Jong heeft een uitdrukking gebruikt,
waarmee hij iets zei, dat beslist niet waar was. Spr.
gaat daar liever niet op in. Hij wil alleen opmerken,
dat men niet mag zeggen, dat de brief van de NUMAB
onjuist is. Men kan van deze brief hoogstens zeggen,
dat hij onvolledig is. Immers, hij bevat een opsomming
van 14 van de 23 gemeenten volgens een overzicht, dat
spr. op het ogenblik voor zich heeft, welke 14 op
propaangas zijn overgegaan. Van de 23 gemeenten zijn
er 13 op 300 mm druk overgegaan en spr. wil wel
zeggen, dat de 10, die op lage druk zitten, allemaal
gemeenten zijn, die in een vrij vroeg stadium zijn over
gegaan met uitzondering van twee, die dit nog in de
vijftiger jaren deden. Daaruit demonstreert zich zeer
duidelijk de ontwikkeling. Bij de eerste groep betreft
het een verbruik van 900 miljoen normale kub.meters, bij
de laatste groep een van 19, bijna 20 miljoen. Spr.
gelooft, dat de heer De Jong hier wel wat gemakkelijk
over heen praat. De correctie in de brief van de NUMAB
is aangebracht in overleg met de schrijver van de brief,
waarmee de oorspronkelijke onjuistheid gecorrigeerd
is. Men mag gevoeglijk stellen, dat men van meer
belanghebbende fabrieken op dit terrein een dergelijk
geluid heeft vernomen. Dit behoort dus wel iets te
zeggen.
Voorts heeft de heer De Jong gesproken over een
natuurlijke oplossing van het probleem van de brand
baarheid van het gas. Laten wij, aldus spr., goed deze
afspraak maken: Er is natuurlijk geen natuurlijke op
lossing. Het is altijd een technische oplossing. Men
probeert door de technisch gunstigste voorwaarden de
brandbaarheid van het gas te verhogen. En daar gaat
het hier ten slotte om.
De heer De Jong stelt zo maar, dat er helemaal geen
risico's zouden zijn bij aardgas-lucht. Dit is gemakkelijk
uit te spreken, maar daar komt men niet mee klaar,
omdat de ervaringen met aardgas-lucht zich baseren
op gebieden, die volstrekt niet vergelijkbaar zijn met
Leeuwarden. De directeur van het Gasinstituut zegt
zeer nadrukkelijk die opmerking komt in het verslag
van de bijeenkomst van 14 maart '58 voor, op pag. 5
dat hij het corrosiegevaar toch wel zeer ernstig vindt
en uit de verdere discussie blijkt wel, dat men daar
alleen maar uitkomt, wanneer men met het drogen
van het gas begint. De heer De Voogd zegt over
Tzummarum: „Het systeem Tzummarum is niet gelijk
aan het door de heer Van der Zee voorgestelde. In
Tzummarum wordt geen water toegevoegd." De heer
De Voogd meent, dat het nuttiger is de blik te richten
op het mijngas-gebied dan op Tzummarum. ,,In het
mijngas-gebied wordt droog gas gedistribueerd. Des
ondanks zijn daar de lekverliezen niet zo groot. Het
Gasinstituut heeft er sterk op aangedrongen, dat het
gas in dit gebied droog wordt gehouden". Maar dan
zou het toch plezieriger zijn, dat het gemeentebestuur
van Leeuwarden even wist, welke de kosten van de
lekverliezen-stijging in het mijngas-gebied zijn en hoe
daar destijds precies bij de invoering van droog gas de
leidingen zijn gelegd. De beide situaties zijn niet ver
gelijkbaar. Onder alle omstandigheden komt het er
echter op aan, het gas zo droog mogelijk te houden,
want er moet voortdurend lucht aan worden toege
voegd.
De vraag blijft volgens spr.: Op welke wijze sluit
Leeuwarden zich het best aan bij de ontwikkeling van
de gasvoorziening, die in de toekomst is te verwachten
Stellig niet door over te gaan op aardgas-lucht. Want
als dat de oplossing is, dan wekt het toch verbazing,
dat het bij geen van de andere gemeenten in de gehele
discussie om deze zaak nooit in overweging is geweest.
De heer Bootsma zegt het juist, dat spr. zich wat
voorzichtig heeft uitgedrukt. Uiteraard. Er zullen
straks voorstellen in de raad komen, waarvan de heer
Bootsma zou kunnen zeggen: Dit is niet precies wat
de wethouder heeft beloofd. Spr. moge het zo formu
leren: (dit heeft hij in eerste instantie vergeten te zeg
gen Bij ombouw, in het bijzonder van een comfoor,
is het veiliger en doelmatiger het maar voor een nieuw
te verwisselen. Als dat in andere gemeenten wenselijk
is gebleken, waarom zou Leeuwarden dan hetzelfde
niet toepassen? Wat ombouwkosten van grote appara
ten betreft, de gemeente zal niet anders kunnen doen
dan deze inderdaad voor rekening van het bedrijf te
nemen. Immers, als de gebruikers hun gasojars of
geisers terugkrijgen, zijn ze geschikt gemaakt voor het
nieuwe gas. De verandering van het gas wordt door
het bedrijf zelf veroorzaakt en de lasten hiervan moeten
ook door het bedrijf zelf gedragen worden. Spr. hoopt,
dat de heer Bootsma de intenties van het college be
grijpt.
Het voorstel van B. en W. wordt in stemming ge
bracht en aangenomen met 22 tegen 11 stemmen (die
van de heren K. de Jong, Pols, Van der Heijde, Santema,
Ir. van Balen Walter, Becherer, Ras, Spiekhout, W. M.
de Jong, J. de Jong en Wiersma).
Punten 30 en 31 (bijlagen nos. 81 en 88).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.