2 31. (Nagekomen). Voorstel tot het aangaan van een 5% rentende geldlening, groot f405.000,met de N.V. Bank voor Nederlandsche Gemeenten (bijlage no. 88). Punt 1. De notulen worden onveranderd vastgesteld. Punt 2. De Voorzitter deelt mede: A. dat Ged. Staten van Friesland hebben goedgekeurd: 1. het raadsbesluit van 22 januari 1958 tot het afstaan in erfpacht van een perceel bouwterrein, gelegen aan de zuidoostzijde van de Aert van der Neerstraat, aan A. Kingma te Marrum; 2. de raadsbesluiten van 12 februari 1958: a. tot het aankopen van het perceel Nieuwlands- weg 7 van de N.V. Nederlandsche Spoorwegen te Utrecht; b. tot het aankopen van de percelen Fabrieksteeg no. 26 en Achter Tulpenburg no. 11 en Tulpen burg no. 10 van mej. A. Klamstra, resp. mevr. H. Sinnema-Bokma, beiden alhier; c. tot het afstaan in erfpacht van een perceel bouw terrein, gelegen aan de oostzijde van de Dennen straat, aan K. J. Kuindersma, alhier; d. tot het verpachten van een perceel gardeniers- land, gelegen aan de zuidzijde van de Badweg, aan H. en L. Kramer, alhier; e. tot het aangaan van een overeenkomst met de N.V. Bank voor Nederlandsche Gemeenten, waar bij het normale krediet in rekening-courant voor het jaar 1958 wordt vastgesteld op f 1.000.000, en het extra-krediet over het tweede kwartaal van 1958 op f 18.500.000,—; f. tot het aantrekken van tijdelijke financierings middelen ter voorziening in de behoefte aan kasgeld tot een totaal bedrag van ten hoogste f 19.500.000,gedurende het tweede kwartaal van 1958; g. tot het aankopen van de percelen Hempenser- weg nos. 10 en 12 van L. van Dijk te Midwolda; h. tot het aankopen van een houten gebouw van A. Klaver en J. F. Schootstra, beiden alhier; 3. de raadsbesluiten van 5 maart 1958 tot het sluiten van een 5% rentende onderhandse geldlening, groot f5.000.000,en tot het uitlenen van over tollige kasmiddelen aan publiekrechtelijke lichamen; 4. het raadsbesluit van 18 maart 1958 tot het aan gaan van een geldlening, groot f 867.000,met de N.V. Bank voor Nederlandsche Gemeenten; B. dat bij Koninklijk besluit van 22 februari 1958, no. 3, is goedgekeurd het raadsbesluit van 30 oktober 1957 tot het vaststellen van een verordening tot wijziging van de verordening tot heffing van rechten in het open baar slachthuis en terzake van het keuren van vee en vlees in de dorpen Wirdum en Wytgaard; C. dat zijn ingekomen: 1. rapporten omtrent overdracht van kas en waarde- materiaal op de afdeling bevolking ter gemeente secretarie, alsmede omtrent kasopneming en con trole van de administratie der energiebedrijven, van de gemeentereiniging, van het openbaar slachthuis, van het grondbedrijf en van de openbare werken; 2. van mr. R. Römer, alhier, een afschrift van het dd. 26 februari 1958 door het Gerechtshof, alhier, ge wezen arrest, waarbij aan de fa. F. Wiemers, alhier, in hoger beroep is ontzegd haar vordering tegen de gemeente Leeuwarden betreffende het afbreken van de achtermuren van de gemeentelijke panden Maria- buurt nos. 4 en 5; 3. bericht van verhindering van de heer Schootstra. Al deze berichten worden voor kennisgeving aan genomen. Punten 3 en 4 (bijlagen nos. 58 en 60). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 5 (bijlage no. 59). De voordracht van B. en W. luidt als volgt: mej. H. de Boer, alhier. Benoemd wordt mej. De Boer, met 32 stemmen (De heer Slaterus is wegens bloedverwantschap in de 3e graad buiten de stemming gebleven). Punt 6 (bijlage no. 64). De aanbevelingen van B. en W. luiden als volgt: le vacature: 1. J. Mes, Bildtsestraat 74, alhier; 2. J. de Wilde, Engelseplein 7, alhier; 2e vacature: 1. A. J. Feddema, Engelsestraat 34, alhier; 2. B. J. Gros, Bildtsestraat 87, alhier. Benoemd worden de heer Mes, met alg. stemmen, en de heer Feddema, met 30 stemmen (de heer Gros 3 stemmen Punt 7 (bijlage no. 66). Voorgedragen worden als no. 1 de heer Mr. A. A. M van der Meulen, met 30 stemmen (de heren Dijkstra, de Jong en Pols elk 1 stem) en als no. 2 de heer J. K. Dijkstra, met 24 stemmen (de heer P. P. de Jong 3 stemmen, de heer Tiekstra 2 stemmen en de heren Van der Meulen, Pols, Van der Schaaf en Wiersma elk 1 stem). De heren Santema en Venema vormden het stem bureau. Punten 8 t.e.m. 11 (bijlagen nos. 67, 74, 68 en 87). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 12 (bijlage no. 61). De hear Hartstra hat der yn it forline al inkelde kearen ta oantrune de bisteande mounen sa folie moog- lik to biwarjen en de wethalder fan Iepenbiere Wurken hat spr. doe al ünthjitten, dat der, as it net to folie kostje soe, oan spr. syn winsk foldien wurde soe. It blykt, dat soks gjin holle fraze, mar de wierheit west hat en it soe fan üntankberens tsjügje, as it ütstel far. B. en W. nou allinnich mei in hammerslach oannommer wurde soe. Dêrom bringt spr. en hy sprekt ek üt namme fan syn fraksje tank foar de manear, hwer- op dy moune dêr bihalden bliuwe kin. De hear Van der Schaaf (weth.) tanket de hear Hartstra foar de wurden fan wurdearring, dy't hy üt- sprutsen hat; hja sille foar it kolleezje fan B. en W in oantrün wêze om op dizze wei fierder to gean. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 13 (bijlage no. 73). De heer Mani c.s. is bij het doorzien van de stukken waarbij zich ook een kaart van het gebied Leeuwarden - Noord bevond, wel gebleken, dat in dit gebied nogal wat witte vlekken waren, wat betekent, dat de ge meente hier over heel weinig eigendom beschikt. Spr. zou zich kunnen voorstellen, dat onderhande lingen betreffende aankoop in dit gebied nogal wat moeilijkheden zullen kunnen opleveren en in verband daarmede zou hij er bij het college graag op willen aandringen om zo spoedig mogelijk voor dit gebied met een uitbreidingsplan te komen, desnoods alleen met een plan in hoofdzaak. Het college zal dan de gelegenheid krijgen om t.z.t. die stappen te doen, die nodig zijn om tijdig in het bezit te komen van bepaalde gronden. 3 De heer Van der Schaaf (weth.) zegt, dat het college allereerst tracht door aankoop de eigendom te ver krijgen van gronden, die nodig zijn voor de uitbreiding van de stad. Wanneer dat niet gelukt, dan staat haar een ander middel ten dienste, een middel, waarop de heer Mani heeft geattendeerd. Dat is het middel van onteigening en daarvoor is nodig het bestaan van een vigerend uitbreidingsplan, zij het dan misschien een plan in hoofdzaak. Spr. kan de heer Mani en daar mee de raad mededelen, dat B. en W. met enige voortvarendheid werken aan het tot stand komen van een plan in hoofdzaak voor het gebied, waarin deze landerijen zijn gelegen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 14 t.e.m. 19 (bijl. nos. 70, 85, 86, 69, 72 en 75). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 20 (bijlage no. 62). De heer K. de Jong spijt het, dat hij met betrekking tot dit punt de degen moet kruisen met de wet houder van Onderwijs in verband met diens advies om afwijzend te beschikken. Deze aanvrage heeft een voorgeschiedenis van een langere tijd dan enkele maanden en gedurende die voorgeschiedenis is eigen lijk wei gebleken, dat van de zijde van het departement van Onderwijs wel medewerking zou worden gegeven om deze school van rijkswege gesubsidieerd te krijgen. Met betrekking tot het christelijk handelsonderwijs is een achterstand aanwezig in vergelijking met het z.g. neutraal en r.k. handelsonderwijs. En ook bij het de partement van Onderwijs heerst wel de mening voor zover spr. is ingelicht dat deze achterstand inge lopen kan worden, indien dit aan de hand van objec tieve normen gegeven wordt. Maar de bestedingsbe perking schijnt roet in het eten te hebben gegooid, waardoor van rijkswege maar een beperkt bedrag be schikbaar kon worden gesteld voor het christelijk han delsonderwijs, zodat deze school, waarvoor aanvanke lijk goede vooruitzichten bestonden, niet op de lijst van onderwijsinstellingen is geplaatst, die voor 1958 van het rijk subsidie zullen ontvangen. Gezien dit feit, ge looft spr., dat het noodzakelijk is om deze schoolstich ting in een wat langer tijdsverband te zien dan op de heel korte termijn: van het vorige jaar af tot nu toe. Spr. mist in de raadsbrief onder de verplichte vakken het vak „maatschappelijke vorming". Hij stelt er prijs op te verklaren, dat dit nu juist een vak is, dat voor een groot gedeelte een levensbeschouwelijke grondslag heeft en waar niet overheen gelopen kan worden, zon der de grondslag van de vereniging geweld aan te doen. Het college vraagt, waarom men nu eerst met deze aanvrage komt; die had eigenlijk veel eerder moeten worden gedaan. Spr. meent echter, dat het juist al pleit voor het bestuur van deze stichting, dat het eerst ge probeerd heeft wat het zelf kon doen. De stichting is opgericht door vertegenwoordigers van tal van organi saties, op christelijk-maatschappelijk gebied werkzaam, en spr. kan het juist in haar prijzen, dat zij getracht heeft zelf hiermee klaar te komen in plaats van in eerste instantie naar de gemeente te lopen en om hulp te vragen. Een volgend punt, dat in de raadsbrief genoemd is en dat mede grond voor de afwijking oplevert, is de tanende belangstelling voor het handelsonderwijs in het algemeen. Het is mogelijk, dat die belangstelling tanen de is, maar men heeft hier, zo dunkt spr., toch te maken met de vraag, in hoeverre deze school, die nu opgericht is, aan de wettelijke vereisten voldoet. Spr. meent, dat per klas 11 leerlingen aanwezig moeten zijn. De school is opgericht met 26 leerlingen in klas 1 en 13 leerlingen in klas 4, voor welke laatste slechts uit een beperkt reservoir kon worden geput. Gezien deze belangrijke toeloop alleen al de eerste klas heeft het dubbele van het aantal leerlingen, dat volgens wettelijke nor men vereist is is er, niettegenstaande de tanende belangstelling, toch wel behoefte aan een dergelijke in stelling in Leeuwarden gebleken. Dat de minister de stichting van deze school niet urgent verklaard heeft, hangt dus heel nauw samen voor zover spr. is ingelicht met de beschikbaarheid van rijksmiddelen. Van de zijde, waarvan spr. geïn formeerd is, kreeg men op het ministerie de indruk, dat men daar wèl oog had voor de noodzakelijkheid van de stichting van deze school. Ten slotte is een motief voor afwijzing, dat ook de gemeentelijke handelsavondschool een sterke daling in het leerlingenaantal te zien geeft. Spr. kan niet zeg gen, dat zulks voor hem c.s. een motief van betekenis voor afwijzing van deze school is. De beslissing, wie uiteindelijk de keuze en richting van het onderwijs heeft te bepalen, berust z.i. niet primair bij de ge meente, maar behoort in eerste instantie bij de ouders te berusten, in dit geval bij de organisaties, die de ouders vertegenwoordigen. De gemeente heeft pas daar een taak, waar de ouders te kort schieten. Spr. weet wel, dat dit botst met de opvatting van de wethouder, maar deze mening mag ook gehoord worden. De ge meente heeft te stimuleren wat onder de bevolking leeft met betrekking tot keuze en richting van hel onderwijs, voor zover daarbij de wettelijke objectieve normen in acht genomen worden. Dat is hier volkomen gebeurd. En spr. zou het bijzonder prettig gevonden hebben, wanneer het college gezegd had: Hier is in derdaad zo'n blijk van leven uit de maatschappij aan wezig, waarbij men nu eens deze tak van onderwijs ter hand wil nemen op eigen levensbeschouwelijke basis, een mening, die in ander opzicht ook wel door de gemeente wordt gedeeld. Spr. zou er voor willen pleiten, dat de gemeente, zonder dat z$j hiertoe ver plicht is, dit initiatief met bijv. een subsidie van f 2.000,zou belonen. De heer Pols zou, met alle respect voor het standpunt van de heer De Jong, toch ook wel even de degen met hem willen kruisen; hij hoopt alleen maar, dat er geen bloed zal vloeien. Spr. vraagt zich af, of het wel nodig is, zo diep op deze zaak in te gaan. Bovendien, als het rijk toch op een gegeven ogenblik, ook met het oog op de beste dingsbeperking, meent een aanvrage om subsidiever lening te moeten afwijzen, kan dan een andere over heidsinstantie zeggen: daar trekken wij ons niets van aan en wij geven wèl subsidie? De heer Spiekhout zou graag een paar woorden zeg gen. Hij zou het natuurlijk op dezelfde manier als de heer Pols kunnen doen en alleen de zakelijke kant van de zaak bezien. Hij zou zich dan zelf echter niet be vredigd achten. Het kan bekend zijn, dat spr. het, wat betreft de belangrijkste dingen in een mensenleven, eens is met de heer K. J. de Jong en de zijnen. Als het gaat over het antwoord op de diepste levensvragen, staan wij, aldus spr., naast elkaar. Maar evenzeer is het bekend, dat deze fundamentele overeenstemming van geloofs overtuiging niet inhoudt, dat zij t.o.v. alle levenspro blemen, die in de levenspraktijk op hen afkomen, een zelfde standpunt innemen. Zo is ook hier een kwestie aan de orde, waarbij hun wegen blykbaar uiteen gaan, ondanks het feit, dat zij beiden hun houding als chris tenen hebben bepaald. Als het gaat over bijv. lager onderwijs, waarbij het opvoedend element zo'n grote rol speelt, zijn beiden voorstander van christelijk on derwijs. Maar hier, waar het gaat over part-time zuiver vakonderwijs voor kinderen boven 14 jaar, voelt spr. zich meer verwant met Dr. Abr. Kuyper, die in zijn tijd bezwaar had tegen bijv. christelijk nijverheids onderwijs, ook meer verwant met de C.H. fracties in vele gemeenteraden, zowel vóór de oorlog, als daarna, die zich niet zonder meer wilden uitspreken, zich niet zonder kritiek wilden verklaren voor de noodzaak van afzonderlijke christelijke scholen voor al het voortgezet onderwijs. Spr. zou overigens eerder kunnen pleiten voor christelijk nijverheidsonderwijs, zoals zich dat in onze tijd heeft ontwikkeld, dan dat hij het zou doen voor de vorm van onderwijs waar het hier om gaat, n.l. part time vakonderwijs voor werkende jongeren. Het spreekt vanzelf, dat men in deze zaken ook steeds de werkelijke, plaatselijke situatie moet bekijken. Men moet zich hoeden voor het gevaar, dat men an-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1958 | | pagina 2