deren in hun geweten geweld aandoet. Dit geldt ook, als men het zelf heel anders aanvoelt. Spr. kan met de beste wil van de wereld echter niet inzien, dat deze situ atie zich hier voor doet. Hoe immers is het in Leeuwarden gesteld? Reeds tientallen jaren bestaat hier een ge meentelijke middelbare handelsavondschool met vrij wel dezelfde vakken als door de christelijke handels avondschool worden gegeven. Als men de leervakken bekijkt, is het duidelijk, dat de nieuwe school zonder meer is gezien als vervanging van de bestaande voor een deel van de kinderen. Over de bestaande school zijn bij de gemeente nooit klachten binnengekomen en honderden kinderen van christelijken huize, ook gere formeerde, hebben hier onbezwaard de nodige vak kennis opgedaan. Bij de benoeming van docenten is er steeds voor gezorgd, dat van de diverse geestelijke richtingen in ons volk leraren werden gekozen. Nooit heeft spr. er van gehoord, dat deze mensen met een gekweld geweten les gaven aan deze school. Nu plotse ling het vorige jaar, in een tijd nog wel, dat het aantal leerlingen van dit soort scholen landelijk sterk terug loopt, komt men met dit initiatief. Nü is het blijkbaar principieel noodzakelijk om te komen tot afzonderlijke opleiding van deze kinderen, tenminste in de avond uren. Want alleen als het hier werkelijk om een ge- wetensnoodzaak gaat, kan spr. zich, in de Leeuwarder situatie, een dergelijk initiatief indenken. Hij kan dit niet volgen en begrijpen. De consequentie is ook auto matisch, dat de andere school een cachet van anti christelijk of onchristelijk wordt opgelegd. Spr. moet eerlijk zeggen, dat hij dit zacht uitgedrukt be ledigend vindt voor die leerkrachten van christelijken huize, die vele jaren hun krachten aan deze scholen hebben gegeven, en ook een blamage voor die ouders, die hun kinderen zo maar naar zo'n school hebben gezonden al deze jaren. Spr. ziet dus persoonlijk en hij weet zich gesteund door vele hervormde en ook gereformeerde ouders niet de noodzaak voor deze school. Volgens zijn mening is het voor onze samenleving als volk catastrofaal, als men op deze wijze doorgaat steeds te zoeken, of er ook nog ergens iets afzonderlijk kan worden gedaan, in plaats van het omgekeerde. Het heeft hem goed ge daan, dat men ook in de kringen van het Friesch Dag blad (zelfs de hoofdredacteur) terugschrikt voor de uiterste consequenties van deze eigen opvattingen over afzondering. Dit bleek n.l. uit de discussie de laatste maanden in dat blad met een aantal gereformeerden art. 31 over de meerdere of mindere openheid van de christelijke scholen en de vraag, of ook afzonderlijke scholen voor de aanhangers van alle afzonderlijke kerk genootschappen moesten worden opgericht. Op wat men misschien zou kunnen noemen „prin cipiële" gronden is spr. het dus eens met het advies van de meerderheid van het college, hoewel hij weet, dat deze gronden in dat advies in de raadsbrief niet zijn aangevoerd. Spr. had zich misschien kunnen be perken tot zakelijke en praktische bezwaren, waar hij nog iets over wil zeggen. Men is hier het vorige jaar gestart, uiteraard zonder overleg met het gemeente bestuur. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Weten schappen, de heer Cals, heeft verklaard, deze school niet urgent te achten. Subsidie voor 1958 is dan ook geweigerd en, als spr. de raadsbrief goed leest, zou men uit de informatie van het college bij het ministerie opmaken, dat ook voor 1959 een subsidie bepaald niet zeker is. Nu zit men in de moeilijkheden met deze school wat spr. best kan begrijpen en klopt aan bij de gemeente. Naar spr. meent, is het voor de ge meente erg moeilijk en dan komt hij bij de heer Pols om te gaan subsidiëren, nu het rijk dit ge weigerd heeft en verklaard heeft deze school niet urgent te achten, nog afgezien van de vraag, of een dergelijke post goedgekeurd zou worden. Spr. gelooft toch ook niet, dat het juist is, zoals de heer K. J. de Jong zegt, dat hier van wettelijke normen gesproken kan worden. Er zou een zeker automatisme in werking treden; de gemeente zou zich geen eigen oordeel be hoeven te vormen over het al of niet noodzakelijk zijn van deze school. Spr. gelooft niet, dat het bij deze tak van onderwijs ligt, zoals de heer De Jong het voorstelt. Spr. zou thans nog enkele woorden willen zeggen over het vak, dat niet in de raadsbrief is genoemd. Dat is hem ook opgevallen. Hij heeft van een zijner kennis sen het leerplan ter inzage gehad. Het vak maatschappij leer zal moeilijk onderwezen kunnen worden, zonder dat van een bepaalde geestelijke achtergrond blijkt, maar spr. vraagt zich af, of men nu daarom tot op richting van deze school moet komen. Is dit vak dan zo nauw verwant met de rest van het onderwijs? Want uit de andere vakken blijkt duidelijk, dat deze school bedoeld is als vervanging van de bestaande, voor chris telijke kinderen en met genoemd vak moet worden gerechtvaardigd. Spr. zou het op prijs stellen, dat alle jongeren onderwezen worden in de dingen, die onder dit leervak Maatschappijleer vallen, maar hij ziet hier meer een taak voor kerk en b.v. vakbeweging, maar men zal niet door toevoeging van dit vak aan het programma tot oprichting van een christelijke handels avondschool moeten komen. Dat is voor spr. geen doorslaggevend argument. Hij zal het advies van het college om afwijzend op deze aanvrage te beschikken, dan ook gaarne steunen. De heer Kamstra meent, dat het argument voor af wijzing door de minister even anders is dan bestedings beperking, zoals de heer Pols veronderstelt. Daar heeft spr. in de stukken niets van kunnen lezen. Er wordt iets anders genoemd. Spr. hoorde zojuist de heer Spiek- hout over wettelijke normen spreken. Er staat in het voorstel, dat aan de wettelijke vereisten is voldaan. Het antwoord van het stichtingsbestuur op de vraag van het college, waarom dit bestuur vier maanden na de aanvang van de exploitatie heeft gewacht met zich tot het gemeentebestuur te wenden, heeft spr. toch wel even gegrepen, want er wordt gezegd, dat het bestuur van oordeel is, dat de financiële consequenties van de oprichting van deze school in de eerste plaats dienen te worden gedragen door de voorstanders van het christelijk onderwijs. Hier is dus wel de volstrekte be reidheid aanwezig om de consequenties van het eigen standpunt te aanvaarden. Dit is ook gebleken uit de belangrijke bedragen, welke door de voorstanders van het christelijk onderwijs zijn bijeengebracht. Nu heb ben de omstandigheden het stichtingsbestuur in moei lijkheden gebracht. Men had subsidie verwacht, maar de minister heeft afwijzend op de aanvrage beschikt. Het moet echter, zo dunkt spr., het college toch wel iets hebben gezegd, dat door de voorstanders van het christelijk onderwijs een geweldig bedrag is bijeenge bracht en nu het stichtingsbestuur door de afwijzing van de minister in moeilijkheden is geraakt en bij het college komt om een eenmalig subsidie, had spr. ver wacht, dat B. en W. begrip hadden getoond voor de door het stichtingsbestuur ondervonden moeilijkheden. Er wordt geen jaarlijkse subsidiëring gevraagd, zoals de heer Spiekhout heeft gezegd, maar slechts een bij drage voor één keer. Spr. kan de teleurstelling van de heer De Jong wel begrijpen en zal niet met het voorstel van het college akkoord kunnen gaan. De heer J. K. Dykstra (weth.) zegt, dat het college met grote aandacht de betogen van de heren K. J. de Jong, Kamstra, Pols en Spiekhout heeft aangehoord Hij vermoedt, dat de grote meerderheid van het college met meer instemming geluisterd heeft naar wat de heren Pols en Spiekhout hebben gezegd, dan naar wa. de heren De Jong en Kamstra te berde hebben gebracht Dat ligt nu eenmaal aan de opvatting, die die meerder heid van het college over deze zaak heeft. Spr. wil ex- volledigheidshalve bij zeggen, dat hij het sterke ver moeden heeft, dat de minderheid van het college net andei'som haar sympathie verspreidt. De heer De Jong is begonnen met te zeggen, dat het hem spijt, dat hij de degen kruisen moet met de wet houder. Spr. reageert daar toch iets anders op, want hij vindt het een genoegen om met de heer De Jong de degen te kruisen, zij het dan, dat spr. het niet voor zich persoonlijk doet, maar voor de zopas genoemde meerderheid van het college, hoewel hij zich niet ont veinst, dat bij een degengevecht misschien blijkt, dat hij bij het klimmen der jaren aan slagvaardigheid en stootvaardigheid heeft ingeboet. (Gelach.) Die moge lijkheid neemt spr. echter op de koop toe. 5 De heer De Jong zegt, dat het departement van On- dexwijs meent, dat er t.a.v. het protestants-chi'istelijke handelsavondonderwijs een achterstand bestaat. Het is niet onmogelijk, dat men dat aan het departement zo ziet en dat men op grond van dat inzicht vormen van medewerking, van subsidiëring, van steun overweegt, maar hoe het ook zij, het departement werkt in dir bepaalde geval hier in Leeuwarden niet mee, heeft het niet gedaan en blijkens inlichtingen, die het Stadhuis in Den Haag heeft ingewonnen, is het ook niet van plan om het in de allernaaste toekomst spr. drukt zich voorzichtig uit te doen. De heer De Jong meent hij heeft het ook voor zichtig gezegd: „voor zover ik ben ingelicht" -dat de minister niet meewerkt, omdat hij meedoet aan be stedingsbeperking. Spr. is heel nieuwsgierig naar de zegsman van de heer De Jong, want in het contact, dat het gemeentebestuur met het depai'tement heeft gehad, is niet gebleken, dat de minister zich laat leiden door bestedingsbeperking in dit bepaalde geval. Spr. wordt in die mening gesterkt door de mededeling van de heer Kamstra, die, als spr. het goed heeft gehoord, ook twijfel heeft uitgesproken t.a.v. het argument van bestedingsbeperking. De heer Kamstra knikt instem mend. Spr. had dus goed geluisterd. De heer De Jong verdedigt de lesrooster van deze cursus en zegt, dat verzuimd is in de raadsbrief te ver melden, dat op de lesrooster ook het vak maatschappe lijke vorming staat. Dat is een vak, waarin niet ge ëxamineerd wordt. Spr. kan zich voorstellen, dat men, om de motivei'ing van de oprichting van een cursus sterker te maken, zoekt naar opneming van een vak in de lesrooster, dat dan het verschil met de bestaande cursus een zeker accent geeft. Spr. heeft het zo ook aangevoeld van de heer De Jong, want hij heeft gezegd: dat is in de stukken niet genoemd en ik wijs er met klem op, dat de maatschappelijke vorming wel degelijk is opgenomen." Spr. meent, dat, als men dat zo zegt, men weet, waarom dat vak is opgenomen en wel om die eden, die spr. x-eeds heeft aangeduid, n.l., dat men met de oprichting van de nieuwe cursus een verschil moet zoeken met wat al bestaat. En als dat er niet is of niet in voldoende mate, dan kweekt men daar een verschil bij. De heer De Jong heeft verder gezegd, dat duidelijk blijkt, dat het stichtingsbestuur zo lang mogelijk zich zelf heeft willen redden. Spr. vindt dat natuurlijk prij zenswaard „pryslik" zegt men in het Fries alleen verschilt de heer De Jong met spr. van mening over de vraag, hoe lang dat „zo lang mogelijk" duurt. De op vatting van B. en W. is, dat de tijd om een einde te maken aan dat „zo lang mogelijk", nog niet is aange broken. Het is dus een verschil in waardering, dat in dit geval niet voor de volle 100 principieel behoeft te wezen. De heer De Jong heeft verder gezegd, dat aan de wettelijke vereisten is voldaan. Spr. kan zich voorstel len, dat het bestuur hier in Leeuwarden volkomen te goeder trouw meent, dat aan die wettelijke vereisten is voldaan; dat maakt het bestuur van de stichting echter niet uit, ïxxaar het departement, dat zo'n cursus moet steunen. En gezien de uitspraak, dat de minister geen steun aan deze cursus verleent, schijnt deze toch van mening te zijn, dat niet ten volle aan wettelijke en mogelijk ook andere eisen is voldaan, zodat het feit, dat het aantal leerlingen niet onvoldoende schijnt, op ■spr. niet de indruk maakt, die het zou kunnen maken. De heer De Jong heeft gewezen op de aanwezigheid van de gemeentelijke handelsavondschool, een school, die al jaren in Leeuwarden bestaat, die, zoals de heer Spiekhout zeer terecht heeft opgemerkt, nimmer aan leiding heeft gegeven tot klachten, die goede, soms zelfs uitstekende examenresultaten boekt en ten aanzien waarvan het college en in de voetsporen daarvan ook de raad steeds door middel van de personeelsvoor ziening er voor gezorgd heeft, dat zij voor het part time onderwijs een school zou zijn, waar iedere ouder zijn kind met gerustheid naar toe kon sturen. Om con- >eet te zijn: Als een leraar, die van katholieke huize is, om welke reden ook afgaat, wordt naarstig een katholieke opvolger gezocht. En dat geldt voor alle levensbeschouwelijke richtingen van de leraren, die het onderwijs geven. Dit alles samenvattend, concludeert spr., dat dus de meerderheid van B. en W. de door hem uiteengezette mening is toegedaan. Los van de vraag, of er een onderwijsbelang mee is gediend, dat naast de gemeen telijke handelsavondschool met haar veelzijdig, met zoi'gvuldigheid samengesteld lex-arencorps een bijzondere handelsavondschool is opgericht, mag er aan hei'innerd worden, dat de minister de stichting niet urgent heeft geacht en nóg niet acht, zoals de bewindsman aan het bestuur heeft medegedeeld. Ondanks de sedert enige jaren waargenomen tanen de belangstelling voor handelsavondonderwijs is het stichtingsbestuur zonder enige zekerheid aangaande departementale financiële hulp, zonder zelf voor de nodige financieringsmiddelen te zorgen, van wal ge stoken, hoewel het van eigen verantwoordelijkheid ter zake verklaart overtuigd te zijn. Aangezien ook, wan neer de school in het genot van rijkssubsidie zou ge raken, de gemeente t.a.v. een christelijke middelbare handelsavondschool geen verplichting noch taak zou hebben, lijkt het het college, zelfs al zouden de ge- meentefinanciën een rooskleuriger beeld vertonen, toe, dat er geen termen aanwezig zijn, aan het onderhavige verzoek te voldoen. Het spreekt vanzelf, dat dit stand punt met voorkeur voor openbaar of bijzonder onder wijs niets, maar dan ook niets te maken heeft. De heer K. J. de Jong behoeft niet meer zoveel toe te voegen aan hetgeen hij in eerste instantie heeft gezegd. Toen is hij vrij duidelijk geweest. De beantwoording van de wethouder was ook duidelijk. Dat daarbij het verschil in levensbeschouwing zou blijken, was te voor zien. Zo heeft de waardering van de diepste levens vragen ook haar invloed op dit voorstel van B. en W. gehad. Spr. zou hier de opvatting tegenover willen stellen, dat hetgene, wat onder de bevolking leeft en als ini tiatief naar voren komt, toch door de overheid ge stimuleerd dient te worden. De wethouder vroeg, waar spr. zijn gedachte van daan heeft, dat het depax*tement wel voor een christe lijke handelsavondschool zou gevoelen. Spr. heeft zich afgevraagd: hoe kan het mogelijk zijn, dat, zoals in de raadsbrief staat, een school wel aan de wettelijke ver eisten voldoet en toch geen rijkssubsidie krijgt? Toen het stichtingsbestuur spr. ook deze vraag stelde, heeft hij informaties ingewonnen en daarbij in sterke mate de indruk gekregen, dat de oorzaak gevonden moet worden in de bestedingsbeperking. Wanneer de wet houder zegt, dat dit niet het geval is en dat dit niet door spr. geconcludeerd mag worden, dan moet spr. zeggen, dat hij het zó aanvoelde, dat de aanvraag op dit moment niet erg gelegen kwam, maar dat zulks in 1959 wel het geval zou zijn. Hij is echter blij, dat hij iets vollediger is ingelicht door de mededeling van de wethouder, dat niet zo zeker op de inwilliging van het verzoek om subsidie gerekend kan worden. De heer Spiekhout heeft veel naar voren gebracht, dat wel met deze zaak te maken heeft, maar toch eigenlijk anders gesteld kan worden. Hij zegt, dat spr. en hij t.a.v. de diepste levensvragen gelijk denken, maar het is voor spr. maar net de vraag, in hoeverre de heer Spiekhout het christen-zijn in deze maatschappij wil beleven, of hij het ook ziet als een integrerend element in de samenleving, dat overal voorrang verdient, niet alleen op het terrein van het lager onderwijs. De heer Spiekhout zegt: „Daar aanvaard ik het wel, maar op ander terx-ein niet; daar is het een zaak van de kerk". Hij kan wel zeggen, dat Dr. Abr. Kuyper ook tegen christelijk nijverheidsonderwijs was, ïxxaar hoe was het onderwijs in die tijd? Er is sedex'tdien een langdurige ontwikkeling geweest. Het lager ondex*wijs is sterk teruggedrongen tot basisonderwijs en het levensbe schouwelijke element komt hoe langer hoe sterker naar voren in het vervolgonderwijs, terwijl het ook hoe lan ger hoe meer ïxieespeelt in de maatschappelijke vraag stukken. Als christen-ouders kan men ook op het ter rein van dit onderwijs niet aan zijn levensbeschouwing vooi'bijgaan. Ook op dit terrein geldt het christen-zijn als no. 1. Spr. wil het pertinent niet stellen als de heer Spiekhout, die het Friesch Dagblad citeerde, dat de openheid van de christelijke school gepredikt zou heb ben, hoewel de heer Spiekhout toch uitgaat van de-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1958 | | pagina 3