8 IJtsma, n.l. deze: Hoe wordt dit aantal berekend? De verwijzing van de werknemers naar het object vindt plaats door het Arbeidsbureau. Dit doet zulks door gaans na raadpleging van de Inspectie Arbeidsvoor ziening, terwijl er ook overleg met de D.A.C.W. en met de opdrachtgeefster in dit geval de gemeente - plaats heeft. Wanneer men het noodzakelijk acht aan de bestrijding van de werkloosheid uitbreiding te geven, dan zal dit werk in de eerste plaats moeten gebeuren door mensen, die door dit bureau worden aangewezen. Daarbij ziet dit bureau steeds naar die categorieën, die daarvoor in aanmerking komen, naar hen, die op een gegeven moment geen emplooi kunnen vinden in het vrije bedrijf, niet zozeer vakmensen. Wanneer dezen aangewezen zouden worden voor dit werk, zouden ze in zekere zin in sociale spanningen kunnen geraken. Zij, die lichamelijk niet tot dit werk in staat zijn, kun nen worden gekeurd. Valt het goed uit, dan worden zij naar de aanvullende werken verwezen; valt het slecht uit, dan niet. Het uitvoerende orgaan in dit geval de Nederlandse Heidemaatschappij heeft, voor zover spr.'s kennis strekt, in deze gemeente bij de werken aan de Greunsweg, in de eerste faze van de Froskepólle en bij de aanleg van de sportterreinen aan de Fonteinstraat en de Marnixstraat altijd voor een goede voorziening op het gebied van keten e.d. ge zorgd, hoewel spr. bekend is, dat over bepaalde objec ten in de provincie wel eens is geklaagd in dit opzicht. Hier ter stede is hem er nooit iets van gebleken en dan was hem dit als wethouder toch wel ter ore gekomen. Dit kan echter wel een punt zijn, dat B. en W. in de toekomst in de gaten willen houden, ook n.a.v. de op merking van de heer IJtsma daarover. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. runt 24 (bijlage no. 79). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 26 (bijlage no. 82). De heer K. J. de Jong c.s. zijn zeer dankbaar voor de vooruitstrevendheid, waarmee het college de zaak van de industrialisatie enz. voor Leeuwarden ter hand heeft genomen, mede gelet op datgene wat bij de begrotings zitting hierover is gezegd. Zij hebben echter de indruk, dat het is niet in verwijtende, maar meer in con staterende zin bedoeld ondanks dit alles nog niet voldoende gebeurd is. Leeuwarden zal, ook in verhou ding tot andere gemeenten, meer faciliteiten van het rijk moeten krijgen, waardoor ook zijn positie, wat betreft de uitgifte van industrieterreinen, gunstiger wordt. Het probleem van de verhouding Frieslandhet Westen kan ook nooit benaderd worden zonder daarbij de centrumpositie van Leeuwarden met betrekking tot de industrie in het oog te houden. Het lijkt spr. van veel belang, dat de gemeenteraad paraat blijft en steeds de gelegenheid benut in vergaderingen als deze daar alle klem op te leggen. Spr. c.s. vertrouwen, dat het college hiermee akkoord gaat en op de ingeslagen weg voortgaan zal, juist gezien de voortvarendheid, waar mee het deze zaak de laatste tijd heeft aangevat. De heer Van der Schaaf (weth.) constateert, dat de heer De Jong van de gelegenheid gebruik maakte om even aan te geven, dat er nog meer moet gebeuren dan tot nog toe is geschied op het gebied van de industrie bevordering. Spr. vat dat in deze zin op, dat er door de landelijke overheid nog meer maatregelen zullen moe ten worden getroffen die het economische leven in Friesland kunnen stimuleren. En spr. kan wel zeggen, dat het college het daarmee van harte eens is. Met de aanleg van industrieterreinen alleen is het industriële klimaat niet voldoende bepaald. Daarnaast moeten ook nog andere factoren meewerken en andere omstandig heden worden geschapen, zoals uiteraard het aanleggen van goede wegen op deze terreinen, maar ook moet het mogelijk zijn, om, wat de grondprijzen betreft, nog iets verder te gaan dan B. en W. tot nu toe hebben kunnen gaan. Dergelijke maatregelen zullen in hoge mate gewenst zijn. De heer De Jong zegt: noodzakelijk, en daar kan spr. zich ook wel bij aansluiten. Hij kan hem wel de verzekering geven, dat het college in dit opzicht zeer beslist actief zal blijven, al de mogelijk heden, die er zijn, ook zal uitbuiten en ter plaatse, waar zulks behoort, op dit aambeeld zal blijven hame ren. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 27 en 28 (bijlagen nos. 63 en 83). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 29 (bijlagen nos. 65 en 78). De heer Van Balen Walter meent, aangezien de be handeling van dit agendapunt een voortzetting betekent van het debat van 30 december j.l., te mogen beginnen met terug te komen op een antwoord, dat hij toen in tweede instantie van de wethouder ontving n.a.v. zijn opmerking over het verhoogde explosiegevaar van aardgas. De wethouder achtte toen dit punt niet meer waard dan een opmerking, dat spr. sentimentele over wegingen in het debat bracht. Hoe realistisch spr. even wel was geweest, kon de wethouder enige dagen later uit de dagbladen lezen en spr. heeft nu in de stukken met voldoening gezien, dat zowel de Gasstichting als het Staatsgasbedrijf reageren op het van hier uit ter sprake gebrachte vergrote explosiegevaar. Misschien is een en ander voor de wethouder aan leiding om in het vervolg kwesties, die hij technisch niet of onvoldoende kan bezien, wat minder lichtvaardig af te handelen. De veelheid van stukken, die de raad n.a.v. dit punt hebben bereikt, maakt het, naar spr.'s mening, helaas niet eenvoudiger in deze kwestie een verantwoorde be slissing te nemen en dit te meer, omdat, zoals vaker voorkomt, de deskundigen in dezen van mening ver schillen. Hoe meer spr. zich in dit vraagstuk heeft ver diept, des te meer betreurt hij het, dat de raad op 30 december j.l. zo geforceerd een beslissing had te nemen. Blijkbaar voelt het college dit bezwaar veel minder, omdat ook nu weer, zoals uit het verslag van de bespreking blijkt, de wethouder de twee commissies tot een standpunt trachtte te forceren, met verwijzing naar het tijdschema. Tijdnood schijnt bij het college meer voor te komen dan voor een gedegen behandeling van kwesties wenselijk is. Wat spr. bij het bestuderen der stukken is opgevallen, is, dat ook nu weer net als dit de vorige keer het geval is geweest, de belangen van de gasgebruiker blijkbaar een ondergeschikte rol spelen. Allerlei punten, vooral technische en economische, zijn aan de orde geweest, doch de vraag, of de belanghebbende dit gas straks met genoegen zal gebruiken, vindt spr. slechts zeer summier behandeld. Toch acht hij dit bij de gehele verandering een der voornaamste punten. Z.i. is het voor de ge bruiker niet de eerste vraag, of het gas 1 of Vé cent. duurder of goedkoper zal zijn; belangrijk is, of hij met dit gas goed zal kunnen omgaan en of het niet ge vaarlijker is dan het oude. Bij de argumentatie van het college wordt aan dit punt in het geheel geen aandacht geschonken, hoewel daarvoor naar spr.'s mening wel enige reden zou zijn, als hij leest, dat ook de directeur van de Gasstichting de minder gunstige brandeigenschappen van het aard gas toegeeft en het kraken hiervoor de radicale op lossing acht. Nu dit, vanwege het door de raad ge forceerde besluit van 30 december volgens hem niet meer in aanmerking komt, heeft z.i. distributie van aardgas-lucht inderdaad enige voordelen boven aardgas- puur. Hier ligt voor spr. het zwaartepunt in deze kwestie en hij acht dit feit veel belangrijker dan het getheoretiseer over lekverliezen en het gegoochel met cijfers, ogenschijnlijk nauwkeurig tot op een tiende procent, doch met procenten onzekerheid in de aan name. Massa's becijferingen zijn de raad verstrekt. Spr. heeft alle respect voor het vele en nauwkeurige werk, doch alles is gebaseerd op premissen, waarvan de waarde een zeer subjectieve is. Vaststaand is, dat Leeuwarden aan zijn bevolking een gas gaat verstrek 9 ken, dat in bruikbaarheid achter zal staan bij dat wat nu wordt gedistribueerd en dit met veel ongerief en mogelijk gevaar voor de bevolking. Het college is bang voor een uitzonderingspositie van Leeuwarden, spreekt over het gas met het meeste perspectief, doch het ziet blijkbaar voorbij, dat Leeuwarden de enige grote ge meente zal zijn, die aardgas verstrekt. Van een uit zonderingspositie gespx*oken Volgens de mededeling van de heer Ir. v. d. Zee be staat bij soortgelijke bedrijven als die van Leeuwarden voorkeur voor kraken. Heeft het college bij deze be drijven ook naar de motieven gevraagd Aanneming van het voorstel van het college houdt in, dat de verandering dan moet geschieden onder leiding van een technisch apparaat, dat zelf een ander systeem voorstaat. Hierin schuilt naar spr.'s mening een ge vaar. Zonder het spreekwoord van de slechte hazen- vangerij met onwillige honden hierop van toepassing te willen brengen, meent hij toch, dat enige voorzichtig heid in dezen geboden is. Bij andere gelegenheden is de raad voorgehouden in de eerste plaats af te gaan op de technische adviezen van de eigen diensten. B. en W. volgen dit advies, zo meent spr., slecht op, want zij hechten blijkbaar meer waarde aan de mening van het Staatsgasbedrijf, hoewel z.i. de tendens duidelijk een andere is dan die van het advies van de Gasstichting. Het lijkt spr. niet ondienstig bij het afwegen van de waarde van de verschillende adviezen rekening te hou den met het feit, dat het idee aardgas 300 mm af komstig is van een commissie, waarvan de adjunct directeur van het Staatsgasbedrijf voorzitter was. Om des tijds wille zal spr. nu niet op verschillende technische en economische detailpunten ingaan, die zich ook beter lenen voor een technische vergadering dan voor een raadsvergadering. Vooralsnog is spr. niet bereid het voorstel van het college te volgen, doch hij zal met belangstelling af wachten wat B. en W. voor verdere motivering van hun standpunt nog zullen laten horen. De hear Van der Meer wol yn earste ynstansje al- linnich dit sizze, dat hy yn de gearkomste fan 30 de- simber miskien de earste west hat, dy't him der oer biklage hat, dat it kolleezje de rie oer dit punt sa min foarljochte en dêrom wol spr. joun syn wurdearring uterje, dat B. en W. nou tige har bést dien hawwe om de rie sa folie mooglik stikken thus bisoargje to litten. De heer Bootsma meent ook niet hij spreekt na mens de fractie -een uitvoerig betoog te moeten houden over dit onderwerp, hoewel daar ogenschijnlijk wel aanleiding toe zou kunnen bestaan. Aanvankelijk heeft deze geschiedenis van het aardgas zich vrij sterk bewogen in het technische vlak, maar hoe meer stukken hierover verschenen zijn en hoe verder men zich hierin gaat verdiepen, hoe meer men uiteindelijk tot de over tuiging komt, dat de beslissing niet zal vallen in het technische vlak, want juist op dit terrein bestaat er groot verschil van mening onder de deskundigen. Spr. wil hierbij zijn waardering uitspreken voor de uitvoerige adviezen, die de raad in deze kwestie van de eigen dienst heeft gekregen en die aanvankelijk min of meer de verwachting wekten, dat het niet zou gaan in de rich ting van puur aardgas. Het is echter toch hoe langer hoe meer duidelijk geworden, dat de beslissing hier zal liggen in het beleidsvlak en dan meent spr. toch ook uit dezelfde nota van de Gasstichting, welke de heer Van Balen Walter heeft aangehaald, te moeten conclu deren, dat het een kwestie van wijs beleid zou zijn, wanneer hier toch, ondanks ook spr.'s aanvankelijke bezwaren, zal worden overgegaan op de distributie van aardgas-puur onder 300 mm druk. Eén punt, dat spr. wel wil onderschrijven en dat min of meer aansluit bij het betoog van de heer Van Balen Walter, is het bevorderen van een verbruikersbelang. Het gaat om de ombouw van de apparaturen, waar spr. ook reeds in de vergadering van 30 december op heeft gewezen. Bij deze geschiedenis moet z.i. voorop staan, dat deze ombouw op kosten van de gemeente zal ge beuren. Er is in de raadsbrief door B. en W. al ge zegd, dat in principe de kosten van ombouw voor reke ning van de gemeente komen en dat de raad hierover binnenkort een mededeling zal worden gedaan. Spr. rekent er op, dat ook de raad dan een beslissing zal nemen, waarbij t.a.v. deze kosten een ruim standpunt zal worden ingenomen. De heer W. M. de Jong merkt op, dat dit voorstel van B. en W. inhoudt, dat het college meent, dat voortaan aardgas zal moeten worden gedistribueerd onder de hoge druk van 300 mm. Hierover wil spr. graag enkele dingen naar voren brengen. Hij sluit zich aan bij de heer Van der Meer, wat betreft de volledige informatie, die de raad ontvangen heeft en m.n. de beide commissies, die voor de Financiën en die voor de Energiebedrijven. De gehele gang van zaken is daar door prettig geworden. Ook in het algemeen heeft het college veel moeite gedaan spr. wil dit graag ver klaren om zoveel mogelijk technische adviezen in te winnen en om de zaak breed te zien. Hij wil echter een kleine inbreuk maken op de lof, die hij in dit ver band brengt. Het bleek, dat het college, toen de beide commissies voor het eerst op 14 maart gezamenlijk ver gaderden, waarbij twee heren der Gasstichting en drie heren van het Staatsgasbedrijf aanwezig waren, reeds een beslissing had genomen. De leden van de commissies zijn dat wel te boven gekomen en zij geven ook toe, dat het college in het algemeen al een standpunt heeft bepaald, voordat de zaken in de commissies komen, maar in dit bijzondere geval was het misschien wel beter geweest, dat het college daarmee nog even had gewacht. Het heeft overigens aan de prettige discussie op die vergadering geen afbreuk gedaan en ook de onbevangenheid van de eigen gemeentelijke deskundi gen, die door de beslissing van B. en W. lichtelijk in het gedrang kan komen, heeft daardoor niet geleden. Spr. blijft er echter bij, niet op formele, doch op zake lijke gronden, dat het college toch zijn winst had kun nen doen met hetgeen toen in die vergadering is be sproken. De raad heeft n.l. uit de stukken gezien, dat tot aan die bewuste vergadering, in de besprekingen, die het college met de deskundigen heeft gehad, nog maar een paar punten een verschil van mening op leverden, m.n. bij aardgas-lucht de kwestie van de toe stellen, verder het roesten enerzijds en het uitdrogen der striktouwverbindingen anderzijds en voorts het uit zicht, het perspectief: Hoe zal het gaan met het gas in het algemeen? Hoe komen wij bij het aanhouden van een bepaald gas terecht? Beter bij aardgas-lucht of beter bij puur aardgas onder een druk van 300 mm Daar bestaat nogal wat verschil van mening over. Spr. is het daarover met de heer Van Balen Walter eens. Hij heeft enige citaatjes bij de hand. Op de genoemde verga dering hebben de eigen deskundigen op dit punt juist bijval ontmoet, èn, zij het niet volledig, door het Staats gasbedrijf, èn, toch wel volledig, door het Gasinstituut. De directeur daarvan heeft gezegd: ,,Ik heb voorheen de stukken, omdat ik weinig tijd had, niet helemaal goed kunnen bekijken. Ik heb het inmiddels wel kunnen doen en ik wil mijn aanvankelijke standpunt amenderen." Het kwam hierop neer, dat Leeuwarden met de toe stellen niet slecht zit; dat de toestellen, die hier zouden kunnen worden gebruikt, wel in de handel zijn, n.l. de kooktoestellen met aardgasbranders. Ook zegt het In stituut, dat het er naar streeft, de fabrikanten juist te bewegen toestellen te maken, die aansluiten bij hetgeen de eigen gas-experts van de gemeente voor ogen heeft gestaan, m.n. wat betreft het z.g. Wobbe-getal. Het Wobbe-getal geeft de kwaliteit van het gas aan. Inderdaad streeft het Gasinstituut er naar om dergelijke toestellen te doen bouwen en de V.E.G. was er, in af wijking van een eerder ingenomen standpunt, vrij op timistisch over. Wat het roestgevaar en de lekverliezen bij aardgas-lucht betreft, zijn de deskundigen van de gemeente Leeuwarden geheel bijgevallen door de di recteur van het Gasinstituut, ook wat betreft de even tuele uniformiteit, die men nog eens een keer in Neder land hoopt te bereiken. In tegenstelling met de vrij grote chaos, die er tegenwoordig heerst op het gebied van de verschillende soorten gas. gaat het toch ook wel in de richting van uniformiteit, waarbij men zich kan aansluiten, wanneer men kiest voor aardgas-lucht. En de druk van 85 mm èn het Wobbegetal van 7.000, waarvan spr. niet alles weet, maar dat hij maar even de eenheidskwaliteit noemt het is wat ondeskundig.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1958 | | pagina 5