zullen Wytgaard en Wirdum toch van aardgas-hoge- druk moeten worden voorzien. Spr. kan het dus niet anders zien dan zo, dat de op merking onder punt 5 voor de situatie in Leeuwarden geen betekenis heeft. Onder punt 6 merken B. en W. op: ,,De gelijkmatige druk bij aardgas-hoge-druk kan in de toekomst leiden tot rendementsverbetering van de toestellen". Als één punt betwist kan worden, dan is het, aldus spr., dit. Wat Ir. Tinbergen te dien aanzien heeft verkondigd, behoeft spr. niet weer te geven; men vindt in de toe lichting van de berekening voor aardgas-puur een heel betoog, waarin dat voor een heel groot deel weer sproken wordt. B. en W. zeggen onder 6: ,,het kan" ,,voor de toekomst". Spr. verbaast er zich oprecht over, dat deze dingetjes, die hij ook nog voor een groot deel moet betwisten, waaraan hij althans veel minder waarde toekent dan B. en W., het college er toe konden bewegen, om de voor de hand liggende schitterende oplossing, die geen soesa meebrengt voor het bedrijf en voor de gebruikers en die ook minder explosiegevaar oplevert, te laten schieten. Alleen een paar kleinigheden pleiten voor het door B. en W. voorgestelde, maar er zijn andere dingen aan te voeren, die voor het door spr. voorgestane pleiten. En het financiële verschil ligt deze tweede keer, dat de aardgas-kwestie in de raad behandeld wordt, anders dan de eerste keer. Hij heeft het nadeel de eerste keer, ter wille van het kraken, willen nemen, maar hij be hoeft nu niets te nemen. Het financiële voordeel en ook het technische ligt nu aan de kant van aardgas- lucht. Hij is geneigd daarover nog een beetje door te praten, maar hij zou zijn betoog daarmee verzwakken. Spr. gelooft intussen, dat hij de raad toch wel sterk in overweging moet geven, om nu niet een beslissing te nemen, die hij later zeker zal betreuren en die af wijkt van wat de zeer bekwame gemeentelijke dienst voorstaat. Daar zou nog het een en ander over te zeggen zijn. Wij hebben vroeger, aldus spr., de dienstadviezen wel eens anders bekeken, maar behoeven dat vandaag- de-dag niet zo te doen. Daarom gelooft spr., dat de raad deze dienst moet steunen door het Gasinstituut nu maar het laatste woord te laten spreken. Hij maakt zich toch ook sterk, dat het standpunt van de dienst de raadsleden als leken toespreekt. Van harte hoopt spr., dat de raad nu niet, om wat voor redenen ook (die hij overigens nog graag zal horen), kiest voor het nadeel en de soesa. De heer Pols zou zich heel graag willen aansluiten bij de heren van de twee commissies, die verklaarden, dat deze commissies heel goed zijn voorgelicht. Maar dit laatste heeft aan de andere kant het bezwaar, dat, als de deskundigen het niet eens zijn, het voor de com missies wel heel erg moeilijk wordt er uit te komen. Op een gegeven moment, toen de heren elkaar weer begonnen tegen te spreken, wist spr. er niets meer van. Wat hem wel is gebleken tijdens de vergaderin gen met de deskundigen, is, dat men hier risico's zal moeten nemen. Het gaat er hier om, dat te doen, waarbij men het minste risico loopt. Het risico zit eigenlijk het meest bij de lekverliezen, waar de deskundigen het niet over eens zijn. Zij hebben op een gegeven ogenblik gesteld: Wij kennen het leidingnet niet, en dan vraagt spr. zich af: waar hebben we dan de eigen deskundigen voor? Hij wil dan ook wel zeggen, dat hij hetgeen de heren De Jong en Van Balen Walter hebben opge merkt, eigenlijk wel kan onderstrepen. Dan heeft spr. nog de volgende vraag: Het gaat van avond dus om aardgas-300 mm-druk of aardgas-lucht. Maar kan ook de derde mogelijkheid: aardgas-gekraakt, nog niet in beschouwing genomen worden? Spr. bedoel het zo: voor de grootverbruikers aardgas-puur en voor de kleinverbruikers aardgas-gekraakt. De wethouder zal wel zeggen, dat de raad van het besluit, dat hij Oudejaars-,,morgen" genomen heeft, niet meer terug kan komen, maar spr. meent, dat het altijd beter is ten halve te keren dan ten hele te dwalen, dus dan daar terecht te komen, waar men niet moet zijn. Het is een ingewikkelde aangelegenheid, maar spr. zou toch nog de derde mogelijkheid in de discussie willen betrekken. Hij meent, dat deze er nog wel degelijk bij hoort. De heer De Vries zou willen beginnen met op te merken, dat de goede voorlichting, waarover B. en W. een welverdiend compliment kregen, inderdaad resul taat heeft gehad. Dit bleek uit het doorwrochte betoog van de heer W. M. de Jong, maar daarin heeft spr. toch één facet van het gehele vraagstuk gemist en node gemist. In de vergadering van 14 maart is het uit en ter na besproken. Het heeft spr. persoonlijk tot een andere conclusie gebracht dan de heer De Jong heeft getrokken. Het facet, dat de heer De Jong niet heeft belicht, is het gevaar voor corrosie-ontwikkeling bij aardgas-lucht. Het is niet zo geweest, als de heer De Jong meent, n.l. dat de deskundigen in het algemeen geporteerd waren voor aardgas-lucht. M.n. heeft een der heren van het Gasinstituut het gevaar van corrosie bij herhaling naar voren gebracht, een gevaar, dat door een zeer sterk betoog prompt werd ontzenuwd, maar zeer zeker werd spr. niet overtuigd van het feit, dat het mogelijk is om, door beheersing van het vocht gehalte van het gas, het corrosiegevaar binnen bepaalde grenzen te houden. Dit is voor spr. persoonlijk een van de motieven, waarom hij het risico van aardgas-lucht niet zou willen aanvaarden. De heer Pols heeft gezegd, dat men risico's moet aanvaarden en de heer Van Balen Walter heeft, evenals de heer De Jong, gesproken over het explosie gevaar. Als men begint met distributie van aardgas- puur, dan weet men pertinent, dat men begint met grote lek-verliezen. Men kan dan de bevolking bijbren gen, dat dit gevaar op het ogenblik nog wel bestaat, maar dat dit de laatste drie, vier, vijf jaar tot een zeer redelijk gevaar is teruggebracht. Als men hier begint met aardgas-lucht en er ontstaan inwateringslekken wat bij het grote aantal zinkers in deze gemeente niet uitgesloten is dan bestaat het gevaar, dat in alle leidingen achter die lekken op een bepaald moment corrosie ontstaat. En dan haalt men hier in het leiding net een zeer slepend gevaar binnen, een gevaar, dat zich pas na 10, 15 of 25 jaar kan manifesteren. Dit kan men nu nog niet overzien, maar het kan in de toekomst juist het risico van explosie met zich mee brengen. Het is iets, wat men niet in zijn macht heeft, waar geen mens op verdacht is. Spr. wilde dit aspect, dat in de commissievergade ringen wèl de aandacht heeft gehad, aan de raad voor houden. Hij heeft dit in het betoog van de heer W. M. de Jong, dat hij graag volledig zou hebben gezien, gemist. De heer Ras zou nog twee vragen willen stellen: le. Is het juist, dat in de reeks van een aantal grote plaatsen Leeuwarden de enige plaats is, die op aardgas-hoge-druk overgaat 2e. Kan het college ook mededelen, wat de reden is, dat die andere grote plaatsen niet meedoen aan het afnemen van aardgas-hoge-druk De heer Spiekhout heeft een kleine vraag. Het enige punt, dat hem eigenlijk zou doen kiezen voor aardgas- 300 mm-druk, is de kwestie van de corrosie. En nu vraagt hij zich af: Is het niet mogelijk om de combina tie aardgas-lucht nog droger te maken dan op het ogen blik Men spreekt over striktouwverbindingen. Kun nen bij de ontwikkeling van de toepassing van andere grondstoffen ook andere verbindingen tussen de buizen worden gelegd, waardoor het uitdrogen geringer wordt Die mogelijkheid zal toch zeker ontstaan in de ont wikkeling van de komende 20 jaren. Men zal met de aardgas-lucht-combinatie toch ook wel meer ervaring hebben dan alleen bij de gasfabriek van Tzummarum. Er zijn, zoals Ir. v. d. Zee heeft uit eengezet, elders ook wel andere soorten lucht-gas-meng- sels, waarbij men een bepaalde vochtigheid moet aan houden en waarmee men niet erg veel last heeft ge- kregen. Misschien kan de wethouder nog nadere gegevens over aardgas-lucht versti-ekken. De heer Tiekstra (weth.) kan wel stellen, dat de ge houden betogen - en stellig het zeer uitvoei'ige betoog van de heer W. M. de Jong zich duidelijk op enkele onderdelen hebben toegespitst. Spr. wil beginnen met te zeggen, dat, zoals de heer Bootsma ook heeft gesteld, deze zaak zowel technische 13 als financieel-economische en sociaal-economische aspecten heeft. Bij spr.'s beantwoording zal hij de laatstgenoemde een aanzienlijk geringere rol laten spelen, dan in het verleden wel het geval is geweest en daarmee en daardoor zal deze kwestie dan terecht komen in het vlak, waar ze ten slotte ook thuishoort, n.l. in het beleidsvlak. Spr. gelooft, dat, afgezien van een technische en financiële verantwoordelijkheid, de bestuursverantwoordelijkheid een grote rol mee gaat spelen. Het gaat om de vraag, welke positie een voor- zieningsgebied als dat van de gemeente Leeuwarden met 21.000 aansluitingen in het stadsgedeelte en ongeveer 75.000 a 80.000 inwoners moet innemen en waaraan dit gebied moet aansluiten. Het gaat er spe ciaal om, welke plaats die gasvoorziening in de toe komst zal kunnen innemen. Dit belangrijke bestuurlijke aspect van het vraagstuk kan men naar spr.'s over- tuiging bepaald niet kwalificeren als een gering argument. Hij kan zich voorstellen, dat de verschillende sprekers hun eigen ai'gumenten sterk opschroeven. De heer De Jong heeft zich in het bijzonder hieraan schuldig ge maakt en wel zo erg op een bepaald ogenblik, dat hij zich te buiten ging aan onjuistheden, die spr. aan stonds wil corrigeren. Daarbij heeft de heer De Jong getracht en dat past dan uiteraard wel in de dis cussie de argumenten van het college zo ver mogelijk terug te dringen, om aan zijn betoog de nodige over tuigingskracht te kunnen geven. De heer De Jong heeft in het laatst van zijn betoog gezegd, dat hij de raad afraadt een beslissing te nemen, die deze later ten zeerste zou betreuren. Hij baseert zijn mening op het advies van de waarnemend directeur der energiebedrijven en op dat van het Gasinstituut. Uit het rapport van dit instituut van 11 maart 1958 is die conclusie echter bepaald niet te trekken. Het is dan ook niet zo, dat de heer De Jong zijn argumenten kan baseren op het feit, als zou het Gas instituut geporteei'd zijn voor distributie van aardgas, gemengd met lucht. Dit wil spr. met bijzondere nadruk opmerken. Bij de bepaalde details komt hij hier zeker op terug. Zoals hij in de vorige vergadering, waarin de aard gaskwestie aan de orde was, al heeft moeten zeggen, staan college en raad als bestuurscolleges voor de nood zaak een beslissing te nemen met behulp van tegen strijdige adviezen van deskundigen. Voor een gezel schap leken, die wij toch allemaal zijn, al is de een beter geïnformeerd dan de ander, aldus spr., wordt het dan wel zeer moeilijk. In plaats van gesteund te worden door de technische adviezen, dreigt de verwar- ring nu steeds groter en groter te worden. Het is spr. persoonlijk als volgt gegaan: Bij de beoordeling van deze kwestie en bij zijn meningsvorming hieromtrent is hij op een bepaald ogenblik afgestapt van de ge dachte, dat een omvormingspi'oces de meest gewenste oplossing zou zijn. Dit was voornamelijk gebaseerd op financieel-economische argumentendat zal de raad zich herinneren. Gegeven de aard van het gas, dat thans wordt ge distribueerd, werd de situatie gunstiger voorgesteld dan ze was en als gevolg daarvan was het in het bijzonder voor de verbruikers aanzienlijk ongunstiger dan werd voorgesteld. Als op dit moment de vergelijking zou woi'den gemaakt, dan zou ze naar spr.'s stellige over tuiging ten nadele van gekraakt aardgas uitvallen. Spr. komt nu bij de heer Pols. Spr. heeft in de ver gadering van 30 december met nadruk gesteld, dat door de tariefwerking bij het industriële grootverbi'uik de raad weet, dat het tarief voor dit verbruik in gevolge het ontwerp standaardconti'act levering aard gas op 6y2 ct per m;i is gesteld en door het daardoor verlaagde rendement van de levering aan deze ver- bmikersgroep de kosten van het kraakpi'oces juist op de kleinverbruikers zouden komen te drukken. Spr. heeft toen, zo meent hij, aan het adres van de heer Van Balen Walter gezegd, dat niet alleen financieel- economische, maar stellig ook sociaal-economische mo tieven B. en W. destijds hebben bewogen bij het in dienen van hun voorstel tot stopzetting van het kraak pi'oces. En spr. moet dus nu in antwoord op de vraag van de heer Pols verklaren, dat deze motieven uiter- aai'd nog een veel grotere rol zullen spelen, wanneer de distributie van aardgas zou worden gesplitst in een distributie van omgevormd aardgas en in een van aard gas-puur voor industi'ieel gebruik, nog afgezien van de vraag, of het mogelijk zou zijn voor de industriële verbruikers een leidingsysteem aan te leggen, waar door zij zelfstandig puur aardgas zouden kunnen ont vangen. Een zodanige investering voor een bepaalde kleine groep van de groep gi'ootverbnrikers acht hij sociaal-economisch niet verantwoord en hij wil dan ook met nadruk herhalen wat hij op 30 december heeft gezegd. Dan zou hij, om de beeldspi-aak, die bij een vorig punt door de heren K. de Jong, Pols en J. K. Dijkstra is gepleegd, te gebruiken, de degen willen blijven kruisen met de heer Van Balen Walter. Hij gelooft intussen, dat deze een vrij grof instrument heeft gebruikt; die opmerking moet hij spi*. even ten goede houden. Spr. heeft zeer veel waardering voor een aantal, aan de besprekingen deelgenomen hebbende commissie-, tevens raadsleden voor de wijze, waarop dit voorstel is voorbereid. Hij gelooft te mogen zeggen, dat zowel de commissies als de raad daar recht op hebben. Maar daaruit mag de heer Van Balen Walter niet de con clusie trekken, dat spr. gepoogd heeft de commissies tot een standpunt te forceren. Spr. gelooft, dat dit een onvi'iendelijke uitdrukking is, die in de sfeer, waarin de besprekingen hebben plaats gevonden, bepaald niet past. Hij kan de heer Van Balen Walter daarvan alleen verschonen op grond van het feit, dat deze bij de be sprekingen niet aanwezig is geweest. Spr. moet met nadruk stellen, dat juist het belang van de gasver- bruikers ten slotte de doorslag behoort te blijven geven, doch niet alleen het directe belang; een goed in de nationale gasvooi-ziening passende gasvoorziening voor Leeuwarden is ook een belang van de gasvei'bruikers, zij het dan meer een toekomstig belang. Dan heeft de heer Van Balen Walter verondersteld, dat het het technische personeel van de energiebe drijven, in het bijzonder van het gasbedrijf, wel heel moeilijk zal vallen een oplossing te verwerkelijken, die zij zelf niet hebben voorgestaan. Dit ligt natuurlijk alleen maar op het terrein van de technische capaciteiten van de heren van het gasbedrijf en tot nu toe, zo mag spr. wel zeggen, heeft hij in de besprekingen bepaald niet de indruk gekregen, dat te dien aanzien ook maar enige twijfel ook bij distributie van aardgas- 300 mm, behoeft te bestaan. Hij heeft persoonlijk de overtuiging, dat deze zaak bij het bedrijf zelf beslist goed zal worden behartigd. Spr. kan, wat de opmei'king van de heer Van der Meer betreft, op dit ogenblik wel kort zijn. Hetzelfde geldt voor een zeker deel van het betoog van de heer Bootsma. Alleen komt deze nog even te spreken over de kwestie van de ombouw van de apparaturen. Hij is blijkbaar in het bijzonder gestoten op- en heeft des wege aangehaakt bij de woorden in de raadsbrief „in principe". De heer Bootsma moet spr. ten goede hou den, dat men, als men omtrent een bepaalde zaak op een zeker ogenblik nog geen duidelijk beeld voor ogen heeft, natuurlijk met een voorzichtige formulering gaat werken. Spr. zou het zo willen zeggen: B. en W. komen met deze aangelegenheid terug bij de raad, al ware het alleen maar, omdat de raad de kredieten, die nodig zijn om de beslissing van straks uit te voeren, ook zelf zal moeten toestaan. En bij die handeling krijgt de raad vanzelfspi-ekend met de gehele opbouw van de om- bouwvergoedingen te maken. Dan zal de raad zich daarover kunnen uitspreken. Spr. hoopt, dat de heer Bootsma niet bedoelt, dat de gemeente of het bedrijf bereid zal moeten zijn meer te dragen dan hetgeen werkelijk aan kosten door de ombouw wordt veroor zaakt. Spr. zal zich positief uitdrukken: Hij hoopt niet, dat de heer Bootsma bedoelt, dat hier, om het even populair te zeggen, zou kunnen worden gevraagd voor een oud comfoor volledig op kosten van het bedrijf een nieuw terug te krijgen, hoewel die mogelijkheid nog niet volstrekt is uitgesloten. Spr. mag, zo gelooft hij, wel zeggen - en dan spreekt hij persoonlijk dat hij bereid is, een regeling voor te staan, die inhoudt, dat voor de verbruikers zo weinig mogelijk lasten en kosten veroorzaakt worden bij de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1958 | | pagina 7