onvermijdelijke ombouw, op welke wijze de raad ook zijn beslissing zal willen formuleren. Thans komt spr. bij het zeer uitvoerige betoog van de heer W. M. de Jong en hij heeft de overtuiging, dat, als hij dit heeft beantwoord, hij dan de „grootste helft" al gehad heeft. De heer De Jong heeft in zijn betoog hier en daar geciteerd. Spr. zal zich dus ook maar hier en daar aan citaten schuldig maken, doch dan aan citaten van een volstrekt andere inhoud. De heer De Jong heeft allereerst een woordje van kritiek geloosd in verband met het feit, dat het college, zij het dan bij monde van de desbetreffende voorzitter, in de besprekingen der commissies is gekomen met een voorstel. Spr. moge de heer De Jong er aan herinneren - en het blijkt ook uit het verslag van die besprekin gen dat hij het voorstel pas heeft uitgesproken, toen men spr. daar min of meer toe geprest had. Hij had er persoonlijk de voorkeur aan gegeven, dat men open had gediscussieerd, maar hij gelooft, dat het vol strekt normaal is, dat, als de commissie van bijstand i.z. bepaalde aangelegenheden adviseert, B. en W. toch met een bepaald voorstel komen, anders loopt men heel gemakkelijk het gevaar „ins Blaue hinein" te praten. Overigens is er geen enkel bezwaar tegen, dat, als de voorzitter van de vergadering een voorstel ter tafel heeft gebracht, de heer De Jong een ander standpunt inneemt dan het uit het voorstel blijkende standpunt van het college. Spr. gelooft niet, dat hier een woord van kritiek past. De heer De Jong heeft gesproken over de verwissel baarheid der toestellen. Spr. wil dan allereerst even citeren wat het Gasinstituut hieromtrent zegt op blz. 3 onderaan van zijn rapport: „Het is mogelijk de Wobbe-index van cokesovengas te kiezen, waardoor de Leeuwarder toestellen in cokes- ovengebieden bruikbaar zijn." Men kan dan natuurlijk zeggen: „Nu, goed, dan zijn we klaar", maar we zijn dan, aldus spr., immers toch niet klaar. Men heeft er rekening mee te houden, dat het aardgasgebied de 4. of beter, de 5 noordelijke provincies (immers een stuk van Gelderland dient ook meegerekend te worden) om vat; naar de toestand van dit ogenblik worden daar, rond genomen, 40 miljoen eenheden gas van een waarde van 4000 calorieën gedistribueerd. Dat is, zo dunkt spr., toch wel een behoorlijk zwaarwegend argument. (De heer W. M. de Jong: Dat is tweemaal zoveel als nu in Leeuwarden wordt gedistribueerd.) Dat was spr. zelf ook wel bekend. Maar spr.'s opmerking betreft de omvang van het gebied, zoals die nu is. Enkele grote gemeenten moeten nog een definitieve beslissing nemen over de vorm, waarin ze het aardgas zullen distribueren. Spr. komt nu bij de leden die hem de vraag hebben gesteld, welke motieven verschillende gemeenten heb ben bewogen voorshands niet te kiezen voor distributie van puur aardgas onder 300 mm druk. Spr. wil de hem bekende gegevens de raad niet onthouden. De gemeente Almelo zal binnenkort, na experimenteel aardgas te hebben omgevormd, overgaan op puur aardgas onder 300 mm druk. Dat de andere grotere gemeenten nog niet helemaal klaar zijn met hun meningsvorming, heeft spr. in de raad van 30 december uitvoerig uit de doeken gedaan, met name de zaak Zwolle. Nu het feit er ligt, dat Leeuwarden het eerst klaar is, moet men niet te veel van een uitzonderingspositie spreken ten opzichte van de grotere gemeenten. Men kan gemak kelijk praten over het cokesovengebied, maar spr. ge looft, dat verhuizingen uit dit gebied naar hier veel minder frequent zijn, dan verhuizingen binnen de 3, of spr. mag wel zeggen 4 of 5 noordelijke provincies. De functie van de stad Leeuwarden brengt nu eenmaal mee, dat veel vaker mensen moeten worden opgenomen van het Friese platteland. Leeuwarden trekt slechts weinig mensen uit het westen. Was dit maar anders, maar het is nu eenmaal zo. Over de uitwisselbaarheid van de gastoestellen wil spr. toch iets zeggen. De heer De Jong en dat past uiteraard in zijn betoog zegt, dat het Gasinstituut het eens is met de gemeentelijke adviseur, maar spr. wil hieromtrent ook iets citeren. Het Gasinstituut schrijft, hetgeen de raadsleden hebben kunnen lezen: „Ongetwijfeld is de ombouw bij overgang op aardgas- lucht gemakkelijker. Daar staat tegenover, dat er geen goedgekeurde toestellen hiervoor te krijgen zijn. Wel is het mogelijk om, althans voorzover het branders van het Bunsen-type betreft, toestellen voor cokesovengas te kiezen met een aardgasbranderkop. In tegenstelling met hetgeen ik te dezen bij de bespreking op 5 dezer beweerde, zijn er enige Nederlandse fabrikanten, die dergelijke toestellen leveren, zij het zonder het goed- keuringsmerk." Dan is er de brief van de N.U.M.A.B., waarin met nadruk aan het Gasinstituut te kennen wordt gegeven, dat deze unie het zeer op prijs zou stellen, als Leeu warden zou kunnen worden bewogen te kiezen voor distributie van puur aardgas onder 300 mm druk. Spr. wil deze brief niet uitvoerig citeren, maar deze orga nisatie van fabrikanten van gastoestellen schrijft o.a.: „Aansluitend op de reeds in de omgeving van Leeuwar den bestaande situatie, zou het wenselijk zijn, als ook Leeuwarden de keus bepaalde op zuiver aardgas 300 mm. Het ligt buiten onze bevoegdheid om te dezer zake ons tot Leeuwarden te wenden, doch daar U volledig op de hoogte is van de moeilijkheden, die er voor de toestelfabrikanten voortvloeien uit een andere keuze dan zuiver aardgas, wenden wij ons tot U om te vragen of U te dezer zake Uw invloed kunt aan wenden, dat de keuze aansluit bij de wensen tot het beperkt houden van het aantal gassoorten." Wat spr. betreft, hij gelooft, dat hier duidelijke taal gesproken wordt en hij meent, dat niet zo gemakkelijk over het probleem van de uitwisselbaarheid van deze toestellen mag worden heengelopen als de heer De Jong bereid is te doen. Spr. gaat door met de beantwoording van het betoog van de heer De Jong. Deze zegt: Wij moeten ons toch wel hoeden voor legende-vorming. Als spr. dit beeld blijft gebruiken, dan zou hij willen zeggen: Wij moeten ons ook hoeden voor het zien van spoken, waar ze niet bestaan. Ook de heer Van Balen Walter heeft over het explosiegevaar gesproken. Spr. zou het aldus willen zeggen: Er heeft zeer lange tijd een aardgasdistributie met bijzonder groot risico plaats gehad. In die periode zijn er zo hier en daar wel eens ongelukken met het gas gebeurd - ongevallen met ernstige afloop, die uiteraard te betreuren waren maar het heeft het gemeentebestuur niet weerhouden om de gasvoorziening op dezelfde basis voort te zetten. Nu komt er, zoals genoemde heren stelden, een ander risico voor in de plaats en wel een explosierisico. Spr. wil er op wijzen, dat de distributie van aardgas elders tot dusverre geen andere calamiteiten heeft opgeleverd dan een zekere materiële schade. Het ongeluk, waarop de heer Van Balen Walter heeft gewezen, betrof een explosie van propaangas, met zeer ernstige gevolgen. Blijkbaar valt het met aardgas-puur toch wel iets mee. Spr. gelooft, dat men in het verleden al voort durend bepaalde risico's aanvaard heeft en daarop sloeg zijn opmerking, dat men dit gevaar niet in het sen timentele vlak moet trekken. Misschien is het woord „sentimenteel" niet helemaal van toepassing, maar toch is het wel zo, dat men deze dingen niet behoort te over drijven. De heer De Jong heeft het gesteld, alsof er een soort doctrinair streven bij het Staatsgasbedrijf bestaat om aardgas-puur onder 300 mm druk te distri bueren. Spr. gelooft toch niet, dat men mag zeggen, dat de hoogte van deze druk uit de lucht gegrepen is. Het is nu eenmaal zo, dat men op een bepaald ogenblik met de distributie van aardgas begonnen is. Men had er geen ervaring mee; men is met een zekere normale druk begonnen en heeft deze geleidelijk opgevoerd. Nu moet men zich van zo'n druk van 300 mm niet al te veel voorstellen. Als men in een reageerbuisje bij een bepaalde hoeveelheid water lucht inblaast, gebeurt er ook niets. Uit het feit, dat men op een zeker ogenblik de Com missie Verhoogde Verbruiksdruk instelde, bleek, dat men dus eigenlijk niet gelukkig was met de bestaande druk. En die commissie werd niet ingesteld in verband met het aardgas; ze werd ingesteld door de V.E.G. en had tot taak na te gaan, welke resultaten een ver hoogde verbruiksdruk zou kunnen hebben en tot welke hoogte men zou kunnen gaan. Spr. moet zich al heel 15 sterk vergissen, als niet de tegenwoordige adjunct directeur van het Staatsgasbedrijf toen voorzitter van die commissie was. Destijds was hij werkzaam bij het gasbedrijf van Amsterdam. Deze overeenkomst van meningen in beide kwaliteiten heeft echter met zijn functies weinig van doen. Iets anders is, dat men het er over eens was, dat de normale druk voor het aardgas niet goed was en dat men tot een verhoogde druk moest overgaan. Ten slotte is men toen terechtgekomen op de druk van 300 mm, waarop de brandbaarheid van puur aardgas is geba seerd. Maar de verhoogde druk is oorspronkelijk een op zich zelf staande zaak geweest. Tegenover de opmerking van de heer De Jong i.z. de hoeveelheid lucht, die meegezogen moet worden om de brandeigenschappen van het gas te verbeteren, zou spr. willen stellen hetgeen gezegd wordt op pagina 1 van het rapport van het Gasinstituut: „Het meest prin cipiële bezwaar tegen toevoeging van lucht aan aard gas aan het begin van het distributienet vloeit voort uit de overweging, dat het uit een economisch oogpunt niet logisch voorkomt, het leidingnet te belasten met het vervoer van lucht, terwijl lucht bij de verbruikers in voldoende mate aanwezig is." Spr. gelooft, dat men althans de vraag kan stellen, of het nu wel zo ver standig is om deze lucht eerst door het eigen distributie net te transporteren, als het ook mogelijk is en zelfs technisch veel eenvoudiger om ze uit de keuken te halen. De heer De Jong heeft zich beroepen op de situatie in Amerika. Spr. moet maar weer citeren, omdat de heer De Jong het ook heeft gedaan. Er wordt ook in de nota van het Gasinstituut gezegd, dat men het aard gas in Amerika in hoofdzaak als zodanig (dus puur) distribueert en voor een kleiner deel in omgezette vorm. En dan nog veelal vermengd met andere gassen, zoals cokesovengas. Het voorbeeld, dat aangehaald werd, is een mengsel van cokesovengas, omgezet aardgas, gecarbureerd watergas en aardgas-lucht. Spr. bedoelt hiermee te zeggen, dat het helemaal niet is, zoals de heer De Jong eigenlijk zou willen suggereren, n.l., dat in Amerika aardgas-lucht gebruikelijk zou zijn. Ge bruikelijk in Amerika is aardgas-puur. De heer De Jong zegt, dat hij de veel gemakkelijker ombouw een concreet voordeel vindt. Spr. gelooft, dat men, als men toe wil naar een gasvoorziening in Leeu warden, die goed past in de te verwachten ontwikkeling van de nationale gasvoorziening, bepaalde bezwaren moet nemen. Men vergete verder niet, dat elke ombouw van toestellen voor de verbruiker enige of meer last oplevert. Dat blijft een punt ten nadele, maar zowel van aardgas-lucht als van aardgas-puur. Bij puur aard gas weegt dit echter uiteraard zwaarder. Een ander punt bij de toestellenvoorziening is, dat bij aardgas-lucht de situatie ontstaat, dat aardgas toestellen over de reeks van jaren, waarin aardgas- lucht wordt gedistribueerd zoals de zaak op het ogenblik ligt, is het helemaal niet zeker, dat ze over een aantal jaren gehandhaafd kunnen worden de finitief omgebouwd moeten worden, al is die ombouw niet zo omvangrijk als die van de huidige toestellen voor aardgas-puur. De heer De Jong heeft het uitvoerig gehad over de soesa bij de overgang op aardgas-puur, onder 300 mm druk. Dat ligt in het vlak van waardering. Men kan dat verschillend opvatten en het ook wat gemakkelijker opnemen. Soesa komt er bij beide vormen van distri butie; daar helpt geen lieve moederen aan. De soesa bij aardgas-lucht blijkt echter volgens het rapport pas op de lange duur, althans het risico, dat aan deze vorm van distributie verbonden is. Risico is er derhalve ook altijd, zowel bij 300 mm druk als bij inspuiting van lucht, maar men weet bij levering van gas onder 300 mm druk, zoals de heer De Vries ook al zei, vrij nauw keurig waar men aan toe is en bij aardgas-lucht hele maal niet. Het is niet zo'n gemakkelijke zaak en het laatste is naar spr.'s overtuiging aanzienlijk riskanter en er is meer corrosie-gevaar. De heer De Jong betrok verder het prijsverschil van 0,3 cent per eenheid in de bespreking. Spr. meent, dat de raad hierover vanavond niet zeer uitvoerig behoeft te discussiëren. Hij wil alleen even vaststellen, dat het niet mogelijk is dit verschil in de tarieven te calcu leren. Hij voegt hieraan toe, dat de raad de overgelegde berekeningen niet uitsluitend moet beschouwen als de hoofdzaak. Ze zijn slechts aanwijzingen, die op dit terrein kunnen worden gegeven en niet meer dan een grondslag, die aangeeft in welke richting gedacht moet worden. De betekenis van dit verschil moet ook stellig niet worden overdreven, hoewel een verschil van 0,32 cent per eenheid over 20 jaar gerekend bij een verbruik van enkele honderdduizenden eenheden natuurlijk een groot kapitaal vertegenwoordigt. Spr. heeft de con tante waarde hiervan berekend op 7 of 8 ton per heden. De heer De Jong heeft voorts gevraagd, hoe het staat met de lekverliezen-regeling van 5 ton. Wanneer deze goed leest, dan zal hij zien, dat die 5 ton ook niet overeenkomt met de contante waarde van dit ogenblik. Men kan dat bedrag niet zonder meer contant maken. Dit is jaarsgewijze uitgedrukt. Men kan er een som van maken, maar de heer De Jong zal wel begrijpen, dat het verschil tussen deze 5 ton over die 5 jaar en de contante waarde tot een andere berekening leidt dan deze, dat van die 1.2 miljoen 7 ton wordt gemaakt. Het verschil spr. wil een gokje doen zal vermoedelijk in de buurt van 3 ton liggen of laat het 3% ton zijn. En hij gelooft niet, dat het verstandig is om over 3% ton, over 20 jaar gerekend, te praten. Spr. heeft zoëven al gesproken over de vraag, of de zaak 30 december ook te veel in het financiële vlak is getrokken; over die kwestie is men het nu wel eens. Thans komt spr. nog even terug op de zaak van het kraken, ten aanzien waarvan de heer De Jong kans heeft gezien de nota van het Staatsgasbedrijf (pag. 4) te citeren. De heer De Jong zegt: Er moet iets aan de hand zijn met de argumenten van het college. Spr. vraagt: Waarom moet dat? Natuurlijk is elk argument niet even zwaarwegend; dat is bij elke opsomming van argumenten het geval. En overigens kan ieder de waarde van een zodanig argument anders taxeren dan degene, die het als „pro-argument" gebruikte. Spr. maakt er echter bezwaar tegen, dat de heer De Jong de argumenten, die hem pasten, zo sterk naar boven gehaald heeft en andere wel wat fors naar beneden heeft geduwd. Spr. zal, voor zover hij het nog niet gedaan heeft, de opmerkingen van de heer De Jong puntsgewijs be handelen, daar deze ook een puntsgewijze opsomming heeft gegeven. Voor het gebied van de stadsgasvoor- ziening, op basis van de bekende calorische waarde, wil men graag streven naar een Wobbe-getal van 7.000, maar als men spreekt over een uniforme druk en een uniform Wobbe-getal, dan denkt men aan 300 mm druk en een Wobbe-getal, dat ligt tussen de 10 en 11.000. De heer De Jong zegt, dat aardgas-lucht zonder risiso is. Spr. zou daar tegenover willen stellen, dat het proces aardgas-lucht, gegeven het vergelijkings materiaal dat B. en W. voorhanden hebben, toch min der waarborgen biedt dan aardgas puur 300 mm. Spr. zegt dit frank en vrij, zonder iets te kort te willen doen aan de wijze, waarop de eigen deskundigen over deze zaak hebben geadviseerd. Hij wil dit alleen maar mo tiveren met de vraag: welke waarborgen heeft men, dat aardgas-lucht zonder risico is, als dit alleen maar toegepast wordt in een klein voorzieningsgebied, zoals Tzummarum, Het Bildt, en, naar het voornemen is, in Appingedam. Spr. wil er met nadruk op wijzen, dat de verstrekte cijfers t.a.v. de lekverliezen bij aardgas-lucht weinig waarborg bieden, omdat men van deze gebieden niet weet, welke hoeveelheid lucht aan het mengsel werd toegevoegd. Men kan met de hier verstrekte cijfers geen behoorlijke calculatie opzetten. Spr. heeft de overtuiging, dat de uitzonderingspositie bij aardgas-lucht groter zal zijn en groter zal worden dan bij aardgas-puur-300 mm en dat kan spr. gevoeg lijk baseren op de feiten. De frequentie van verhuizing uit het aardgas-gebied naar Leeuwarden zal veel groter zijn dan uit andere gebieden. Spr. gelooft, dat, als de heer De Jong het zo wil zien, de uitzonderingspositie heel anders komt te liggen. De heer De Jong heeft het voorts gehad over het geringe accres van het gasverbruik, dat hier volgens de nota van het Staatsgasbedrijf wordt verwacht. Men

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1958 | | pagina 8