2 c. tot het bekrachtigen van de aankoop van het perceel Fabrieksteeg no. 2; d. tot het afstaan in erfpacht van een perceel bouw terrein, gelegen aan de J. H. Knoopstraat, hoek Achter de Hoven, aan de Hervormde Gemeente, alhier; e. tot het aankopen van de percelen Nieuwe Hout straat no. 13 en 2e Korte Houtstraat no. 8; f. tot het verkopen van een perceel grond, gelegen aan de Groeneweg, hoek Doelestraat, aan de Stichting „Fryske Akademy", alhier; g. tot het verkopen van een perceel industrieter rein, gelegen in Leeuwarden-West, aan de firma K. de Jong en Zonen, alhier; h. tot het bekrachtigen van de aankoop van de per celen Westerstraat no. 24, 2e Korte Houtstraat no. 1 en Fabrieksteeg nos. 22 en 90 en tot het aankopen van het perceel Houtstraat no. 114; i. tot het verkopen van een perceel industrieterrein, gelegen in Leeuwarden-West, aan de N.V. In tercommunale Transport-maatschappij „Pax", alhier Al deze mededelingen worden voor kennisgeving aan genomen. B. dat zijn ingekomen: 1. rapporten omtrent kasopneming en controle van de administratie van het woningbedrijf, alsmede om trent controle van de voorschotkas en de afdracht van entreegelden van het museum „Princessehof Voor kennisgeving aangenomen. 2. een verslag over het jaar 1957, een exploitatie-over zicht over de jaren 1955 t.e.m. 1957, alsmede de ba lansen per 31 december 1955, 31 december 1956 en 31 december 1957, van de stichting „Théskinkerij Prinsetün". B. en W. stellen voor, om op grond van het bepaalde in artikel 9, lid 2, van de statuten der Stichting „Thé skinkerij Prinsetün" goedkeuring te verlenen aan het verslag, het exploitatie-overzicht over 1957 en de ba lans per 31 december 1957. Dienovereenkomstig wordt besloten. 3. een besluit d.d. 28 april, le afdeling, no. 241, van Ged. Staten van Friesland, waarbij het raadsbesluit d.d. 12 februari 1958, no. 1846, tot vaststelling van het uitbreidingsplan ,,'t Nijlan", met de daarbij behoren de bebouwingsvoorschriften, gedeeltelijk is goedge keurd. Onder verwijzing naar hun aan de raad gericht schrij ven d.d. 12 mei 1958, no. 6451, stellen B. en W. voor, het besluit van ged. staten van Friesland voor kennis geving aan te nemen. De fractie van de heer Bootsma heeft wel met zeer gemengde gevoelens kennis genomen van de beslissing van ged. staten en het is dan ook daarom, dat hij het woord vraagt om enkele opmerkingen te maken. Na dat, zoals het college ook in de raadsbrief schrijft, met groot enthousiasme en bekwame spoed aan de totstand koming van dit ontwerp is gewerkt in maart 1957 was het n.l. gereed heeft op 17 mei d.a.v. een infor matieve bespreking plaats gehad met de betrokken instanties en is op 11 juni de bespreking gevolgd in de commissie voor het vooroverleg. Dit deed verwachten, dat dit plan, dat toch zeker grote verdiensten heeft, er vlot door zou kunnen gaan. Niet alleen de raads leden, maar ook anderen, toch zeker tot oordelen be voegd, hebben laten blijken, dat dit plan bepaald grote verdiensten bezit. De verwachting is helaas niet uit gekomen. Na het vooroverleg zijn er nog 4 maanden verlopen, alvorens de brief van ged. staten kwam, waar in verschillende bezwaren werden ontwikkeld. De spoed, die de raad bij dit plan zo graag wilde betrachten, heeft er toe geleid, dat het in de raadsvergadering van 12 februari j.l. zonder meer is aanvaard. Dat ged. sta ten nu, nadat dit raadsbesluit te hunner kennis is ge bracht, weer praktisch met dezelfde bezwaren als voorheen zijn gekomen, maakt de zaak voor spr. c.s. toch wel bedenkelijk. Hun eerste reactie sou dan ook geweest zijn, de zaak maar in hoger beroep voor de Kroon te brengen, want men mag toch gerust stellen, dat zij, die aan dit plan hebben gewerkt, zeker als deskundigen kunnen worden aangemerkt. Nu is het intussen wel waar, dat de deskundigen vaker dan eens van mening verschillen; dat is ook in deze raad meer malen gebleken. Wanneer de wettelijk voorgeschreven gang van za ken neerkomt op enorme vertraging van scholen- en woningbouw, dan vraagt men zich af, of dit nu wel een goede ontwikkeling is in de bestuurlijke taak, die de verschillende instanties t.a.v. een punt als dit, hebben. Ook in dit verband willen spr. c.s. een woord van mis noegen uiten. Hoewel zij dus bezwaren hebben, die hun zouden doen neigen tot in beroep gaan bij de Kroon, stemt het hun toch tot voldoening, dat een groot deel van het plan is goedgekeurd, hoewel t.a.v. zekere punten nog weer vingerwijzingen zijn gegeven. Zij hebben er ook bezwaar tegen, dat bepaalde dingen zonder motivering worden afgekeurd, wat het onmo gelijk maakt de bezwaren van ged. staten te weer leggen. Slechts bij nadere overweging zijn zij tot de conclusie gekomen, dat, als de raad in beroep zou gaan, hierdoor nog meer vertraging zou ontstaan; daarom gaan zij dus, zij het met de eerder genoemde gemengde gevoe lens, akkoord met het voorstel van B. en W. om de be slissing van ged. staten voor kennisgeving aan te ne men. Daarbij spreken zij de hoop uit, dat het verdere overleg vlot mag verlopen en dat het de bekwame ont werper van dit plan mag gelukken de hoofdgedachte er van te handhaven. De heer Van der Veen constateert, dat de door de woordvoerder van de P.v.d.A.-fractie genoemde ge mengde gevoelens, blijkens de raadsbrief ook B. en W- hebben bezield en zij bezielen uiteraard ook spr. c.s. Het plan-Nijlan, zoals dat destijds door de raad is aangenomen, was van een andere allure, dan men hier gewend is en dat heeft spr. persoonlijk bijzonder be vredigd. Het is z.i. heel onplezierig een nietszeggende, volkomen ongemotiveerde uitspraak van ged. staten, als „gebrek aan stedebouwkundige structuur" te moe ten lezen. Het zijn dure woorden, maar er wordt in het geheel niet uit de doeken gedaan wat bedoeld is. Dit schept een onplezierige situatie en spr. kan zich voor stellen, dat het college met het voorstel is gekomen om ondanks alles geen appèl in te stellen en de beroeps termijn te laten verstrijken, omdat de strop, die de ge meente zich op de hals zou kunnen halen door haar recht te zoeken, wel eens groter zou kunnen zijn dan de winst. Toch stuit dit spr. c.s. ook weer tegen de borst. Zij vragen zich af, wat de bedoeling is van de beoordeling door ged. staten in verband met al of niet goedkeuring. Moet die in dergelijke finesses als hier gebeurd is, geschieden? Wordt langs deze weg aan de gemeentelijke autonomie niet weer afbreuk gedaan? ïn dit verband willen spr. c.s. toch ook het voor en tegen van het in beroep gaan tegen elkaar afwegen. Aan de ene kant zou door het laten verstrijken van de beroepstermijn wel enige vertraging kunnen worden voorkomen, maar aan de andere kant is het van belang, dat het plan op een behoorlijke wijze, op de juiste ma nier, wordt uitgevoerd. Hij meent, dat het toch ook niet verkeerd zou zijn, in plaats van weer een aanslag op de gemeentelijke autonomie te slikken, een protest daartegen te laten horen. De architect, die het plan heeft opgesteld, mag stel lig tot de vooraanstaande deskundigen gerekend wor den, maar spr. neemt aan, dat ook ged. staten over deskundige adviseurs beschikken. En iedereen weet, dat, hoeveel deskundigen men ook bijelkaar heeft, dezen het toch niet met elkaar eens zijn. Spr. behoeft niet te zeggen, dat ged. staten fout zijn. Dat weten alle raads leden wel. Het gaat er om, wat er nu gedaan moet worden. B. en W. hebben een aantal objecten genoemd: het provinciaal laboratorium voor de volksgezondheid, de rijkskweekschool, de ambachtsschool e.d., die als ge volg van de beschikking van ged. staten niet kunnen worden gerealiseerd. Inzonderheid wordt de ambachts school, die in het niet-goedgekeurde gedeelte van het uitbreidingsplan valt, hierdoor getroffen. Als de raad nu de suggestie van B. en W. zou volgen en zou afzien 3 van het aantekenen van appèl, is dan de kans groot, dat de ambachtsschool op betrekkelijk korte termijn kan worden gebouwd? Wanneer de deskundige ontwerper van dit plan niet aan de bezwaren van ged. staten kan tegemoetkomen, „zonder daardoor het door Uw raad vastgestelde gave en fraaie uitbreidingsplan op vol strekt onaanvaardbare wijze te schaden", dan betekent deze verslechtering dus, dat aan essentiële gedeelten afbreuk wordt gedaan. Voordat spr. definitief kan oor delen, zou hij echter willen weten, welke stukken van het terrein onbruikbaar worden, welke van de door B. en W. genoemde objecten, als hun suggestie wordt gevolgd, naar hun schatting desondanks niet gebouwd zullen kunnen worden. Spr. weet niet, in hoeverre de bestedingsbeperking de gemeente aan banden legt en haar verhindert om snel van wal te steken, maar hij vraagt zich wel af, of de vertraging, waarvoor men hier bang is, niet is te be perken. Is er helemaal niets aan te doen, dat met de procedure na het aantekenen van appèl bij de Kroon één of anderhalf jaar gemoeid is? Is het, daar het plan toch wel een dringende oplossing vraagt, niet mogelijk, t.a.v. dit soort beroepen een snellere procedure, zoals normaal in kort geding, te bereiken? Spr. veronderstelt, dat met enige tactische stappen van de zijde van B. en W- de behandeling van deze zaak wel bekort kan worden. De heer Kamstra kan zich volkomen aansluiten bij wat de heren Bootsma en Van der Veen hebben gezegd. Er wordt z.i. een grote zelfoverwinning gevraagd van de raad om te voldoen aan het verzoek van het college het besluit van ged. staten voor kennisgeving aan te nemen. Hierbij moet alleen de doorslag geven de over weging, dat de zaak anders te veel wordt vertraagd en grote belangen worden geschaad. Spr. c.s. begrijpen vol komen de teleurstelling van het college, die ondanks het feit, dat ged. staten ook een gedeelte van het plan hebben goedgekeurd, blijft bestaan, en zij delen die teleurstelling. In de raadsbrief kan men lezen, dat met de verschillende instanties is geconfereerd en dat de besprekingen in de commissie voor het vooroverleg vlot zijn verlopen. Niettegenstaande dat feit, geeft de com missie om het huiselijk te zeggen toch nog een aai en een klap. Zij komt met bezwaren, die het plan eigenlijk onderstboven gooien. Inderdaad gebeurt wel vaak wat de heer Bootsma zegt, n.l., dat de deskun digen het niet met elkaar eens zijn, maar spr. c.s. heb ben de stellige overtuiging, dat, wanneer de raad be sluit niet te voldoen aan het voorstel van B. en W. om het besluit van ged. staten voor kennisgeving aan te nemen en de kwestie aan de Kroon voor te leggen, de gemeente dan wel eens aan het langste eind zou kunnen trekken. Ged. staten zullen wel bekwame adviseurs hebben, maar het wil er bij spr. niet in, dat de ge meentelijke deskundigen, alsook de architect Zuider- hoek, minder bekwaam zouden zijn. Bovendien is het plan door alle raadsleden goed overwogen, voordat het bij ged. staten kwam. Het is dan ook alleen uit vrees voor vertraging, dat spr. c.s. B. en W. willen volgen; zij zouden niet een jaar of anderhalf jaar op de uit spraak van de Kroon willen wachten. Nu heeft de heer Van der Veen gevraagd, of het niet mogelijk is, die procedure wat te bekorten, maar spr. gelooft niet de Voorzitter echter zal beter in de rechten thuis zijn dan spr. dat dit gemakkelijk zal gaan. Het wil spr. voorkomen, dat de gemeente hier de pin op de neus wordt gezet. Wanneer de raad het besluit van ged. sta ten niet aanvaardt en bij de Kroon in beroep gaat, zal er ongetwijfeld een lange tijd verloren gaan en dus belangrijke schade worden geleden. En die grote ver traging moet worden voorkomen. Spr. meent echter, dat de raad niet aan het verzoek van B. en W. om het besluit van ged. staten voor kennisgeving aan te nemen kan voldoen, zonder zijn teleurstelling over dat besluit uit te spreken. Yn de fraksje fan de hear Santema hat dizze saek ek oan 'e oarder west en lyk as by de oaren hearske ek by de c.h. in gefoel fan ünbihagen. De kwesje is foaral taspitst op it stik fan it forkear, as spr. it goed sjocht. Dippetearre Steaten meitsje biswier tsjin de oansluting fan de wykhaedtafiergong op de Julianaleane by it Van Miereveltplantsoen. „G.S." meitsje biswier tsjin it feit, dat fuortby it forkearsplein in greate konsin- traesje fan forkear üt de wyk wei op de Julianaleane üntstean sil. De öfstan tusken it forkearsplein en dy konsintraesje is eigentlik to koart, sa sizze hja. Spr. hat de kaert rieplachte, dy't by de stikken lei, en seach, dat dat feit hielendal net sa swierwichtich is as it foardroegen wurdt, hwant it is düdlik, dat de Prins Bernhardstrjitte aensens ek ütkomme sil op dat- selde forkearsplein en dat it forkear dan automatysk op 'e rounwei fan it forkearsplein komme sil. Hwant it forkear, dat üt 'e wyk komt, sil oanstriid hawwe om rjochts oan to halden en de earste de béste wei to nimmen, dy't it ek nei dat forkearsplein fiert. De breedte fan dizze tafierwei, fan 'e Prins Bernhard strjitte öf, is 6 m, mei oan wearskanten trottoirs fan 2 m breedte. Dat is net sa tige breed, mar de wei soe yn forban mei it stadium, dêr't dit plan yn forkeart, noch forbrede wurde kinne. Dan hat men as fansels in moaije konsintraesje op it forkearsplein brocht. Men krijt dér dan yn it lyts, hwat yn it great by it Europa plein bistiet. Spr. leaut net, dat it biswier fan „G.S." tige swier waecht. Syn fraksje fielt it sa oan, dat dizze saek troch- gean moat, mar oan de oare kant kinne hja ek wol bigripe, dat B. en W. bang binne foar fortraging, hwer- mei greate bilangen mank geane. Dy bilangen meije eigentlik net oan 'e fortraging opoffere wurde, dy't heechstwierskynlik it gefolch wêze sil, hwannear't de rie de saek foar de Kroan bringt. Spr. is it hielendal iens mei dy sprekkers, dy't soarch hawwe, dat hjir wol deeglik in kwesje fan gemeentlike autonomy meispilet en as hja it üt dy hoeke bisjogge, soenen hy c.s. der wol foar wêze om de saek foar de Kroan to bringen. De c.h. fraksje sil lykwols yn it ütstel fan B. en W. meigean, yn alle gefallen dêryn birêste moatte. It spyt har wol, mar it liket har it béste ta. De heer K. de Jong kan betrekkelijk kort zijn. Bij hetgeen hierover reeds gezegd is, kan hij zich groten deels aansluiten. Wat spr. c.s. speciaal nog even heeft getroffen, is, dat de raad in deze zaak van het begin af aan in tijdnood heeft gezeten. Zij vragen zich dan ook af, of dergelijke projecten in het vervolg niet wat eerder aan de orde kunnen worden gesteld in de raad. Door tijdnood is de raad gedwongen beslissingen te nemen, die toch eigenlijk minder prettig zijn. Verschil lende raadsleden hebben, toen deze zaak niet al te vlot verliep bij G.S. en de raad in geheime zitting is ge gaan, ook reeds betoogd, dat de gang van zaken hun minder prettig aandeed. Nu komt de raad voor een beslissing te staan, die niet gemakkelijk is te nemen. Op 12 februari is vrij vlot een besluit genomen, maar of deze beslissing van ged. staten nu ook maar aanvaard moet worden Spr. c.s. zouden willen vragen, hoelang het college nodig denkt te hebben om de partiële her ziening voor het niet goedgekeurde N.O. en N.W. ge deelte klaar te krijgen. Is dat een kwestie, die wel weer enkele jaren kan duren of is het met enkele maanden bekeken? Kan men de achterstand, die door de niet- goedkeuring van deze beide stukken dreigt te ontstaan, vrij vlot weer inlopen Wat de zaak zelf betreft, er kan lang over gepraat worden, maar het gaat, aldus spr., hierom: zullen wij berusten in de beslissing van ged. staten ja of nee? In spr.'s fractie was men ook van mening, dat men moei lijk anders kan dan berusten, omdat de procedure na appèl bij de Kroon veel tijd zou kosten, die niet gemist kan worden op grond van andere belangen, die op het spel staan. Spr. c.s. kunnen dus wel akkoord gaan met de gedachtengang van B. en W. De heer F. T. Dijkstra meent, dat de geschiedenis van het terecht geprezen uitbreidingsplan haast een dramatische wending dreigt te nemen. Het vertrouwen, dat men bij sommige instanties op dit punt in G.S. heeft, heeft vanavond wel een behoorlijke knoei ge kregen. Bij de voorbereiding van dit plan hebben toch zeker deskundigen hun medewerking verleend. Op 11 oktober 1957 kwam de raadselachtige uitspraak binnen van de commissie voor het vooroverleg, waarmee men goed en vol animo had gesproken, terwijl het plan haast in kannen en kruiken was. Op genoemde datum dus kwam tot uitdrukking, dat die commissie een zwaai had gemaakt. Het plan was tot in details besproken en

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1958 | | pagina 2