4
eindigen. U hebt de namen genoemd, maar U hebt toch
wel in het bijzonder drie van die leden voor het voet
licht gehaald. En ik geloof, dat dit zeer terecht is ge
beurd, want dezen waren nog lid van de Leeuwarder
gemeenteraad voor de tweede wereldoorlog. U hebt ze
genoemd in deze volgorde: de heren Stobbe, Wiersma
en Dijkstra. Zeer terecht is door U gezegd, dat de
heer Stobbe ook spr. zou graag dezelfde volgorde
even aanhouden een zeer ambitieus raadslid is ge
weest, die, wanneer hij meende, dat het nodig was, zich
in de bespreking mengde en dan onomwonden voor zijn
mening uitkwam. Hij heeft niet die lange ononderbroken
staat van dienst als de heer Wiersma, die op dezelfde
dag zijn intrede deed in de Leeuwarder gemeenteraad,
maar daar wil ik niet mee zeggen, dat de waardering
voor zijn werkzaamheid niet even groot zou zijn. De
heer Wiersma werd in september 1931 lid van deze raad
en is dit tot heden gebleven, alleen dan met een onder
breking in de tweede wereldoorlog. In de noodraad
zien wij de heer Wiersma dan ook terugkomen, waar hij
het leiderschap van zijn fractie op zich nam. Wij heb
ben de heer Wiersma altijd gekend, mijnheer de Voor
zitter, als een zeer ambitieus iemand, die datgene wat
aan de orde was, met het grootste gemak behandelde,
een man, die gemakkelijk kan spreken en dat ook met
overtuiging deed. Hij deed het altijd op een zeer vrien
delijke en hoffelijke wijze, wat daarom nog niet wil
zeggen, dat de heer Wiersma niet heftig kon z.jn. Hij
kon dat zelfs in zeer sterke mate. Dan kende men er
de jonge Wiersma weer in terug. Wanneer hij bijv. moest
vechten voor een zaak, kon hij dat met felheid doen.
Ik mag zeggen, dat de heer Wiersma zijn raadslidmaat
schap altijd zo heeft gezien, dat hij de gemeente wilde
dienen in het licht van zijn overtuiging.
Dan kom ik bij de heer Dijkstra en nu zou ik niet
graag willen, dat ik, zoals U, mijnheer de Voorzitter
heeft moeten doen, al diens functies zou moeten op
noemen. Dat is, in een vakterm gesproken, een paar
kolom druks. En dat betekent nogal het een en ander.
(De heer J. K. Dijkstra (weth.): En dan nog 6 punts
letter.) Ja, dat mag dan beslist wel, anders halen wij
de halve pagina!
Ik geloof, dat wat hier vanavond is gebeurd, de leden
van deze raad tot vreugde stemt en hun waardering
heeft.
U, mijnheer de Voorzitter, heeft de heer Dijkstra ge
schetst als wethouder en wie weet beter dan U wat
de heer Dijkstra voor de gemeente heeft betekend, èn
als raadslid èn als wethouder. Ik mag dan ook geiust
zeggen, dat de gehele raad de volste waardering heeft
voor hetgeen de heer Dijkstra als raadslid en als wet
houder voor de gemeente Leeuwarden heeft willen doen.
Ik weet ook namens de raad te spreken, als ik de
heer Dijkstra hartelijk geluk wens met de Koninklijke
onderscheiding, welke hij heeft mogen ontvangen. Wij
hopen, dat het U gegeven mag zijn, deze welverdiende
onderscheiding nog vele jaren in gezondheid te dragen
en dat U nog in de gelegenheid mag zijn om niet alleen
met belangstelling te volgen hetgeen in de gemeente
Leeuwarden gebeurt, maar ook welke besluiten de
Leeuwarder gemeenteraad zal nemen.
Mijnheer de Voorzitter, U heeft zich voornamelijk
bepaald tot de drie leden, die reeds voor de oorlog zit
ting hadden en ik geloof, dat ik dit ook mag doen,
maar dat wil niet zeggen, dat de andere raadsleden, die
vanavond hun laatste raadsvergadering meemaken
het aftredende vrouwelijke raadslid en 9 heren niet
de waardering en de dank van hun medeleden in ont
vangst mogen nemen voor het werk, dat ze in het be
lang van de gemeente hebben willen doen. Ieder heeft
naar haar of zijn kunnen geprobeerd de gemeente van
dienst te zijn, het algemeen belang te dienen. Men heeft
dat gedaan, zoals U, mijnheer de Voorzitter, hebt ge
zegd, volgens eigen inzicht. Wij mogen ook de af Le
denden danken voor de vriendschap, die ze hebben wil
len betonen en de mogelijkheid, die zij mede hebben
geschapen, dat hier in de Leeuwarder gemeenteraad
een verstandhouding bestaat, die te prezen valt. De
Leeuwarder gemeenteraad verliest zich niet in kleine
hakketakkerijen, wat misschien wel prettig is voor de
tribune, maar waarmede geen enkel belang wordt ge
diend, doch werkt liever, waarvoor de leden ten slotte
afgevaardigd zijn door degenen, die hen hebben gekozen.
Namens de raad wens ik de scheidende raadsled*. .1
het beste; ik hoop, dat het U allen goed moge gaan.
(Applaus.)
De heer Wiersma:
Mijnheer de Burgemeester, dames en heren leden van
de gemeenteraad. Zo komt dus thans niet alleen een
einde aan mijn eigen raadslidmaatschap, maar, zoals
wij van de burgemeester gehoord hebben, ook aan dat
van 12 andere raadsleden, die nu, voor zover aanwezig,
de vergadering meemaken. Ik vermoed zo, mijnheer
de Voorzitter, dat dit tot gevolg zal hebben, dat
de raad straks in zijn nieuwe samenstelling wel
eens een geheel ander beeld kan vertonen dan het
huidige. Er is door U zopas reeds gememoreerd, toen U
de staat van dienst van elk raadslid hebt nageplozen,
dat mijn persoon in 1931 werd aangewezen als lid van
de raad. Dat was dus 9 jaar vóór de tweede wereldoor
log. Er is zopas door de heer Kamstra met enkele
woorden reeds op gezinspeeld, dat het toen wel eens een
beetje heftig toe kon gaan. Hij heeft het niet zo ge
zegd, maar een feit is het, dat de partijen toen vrij
fel tegenover elkaar stonden met als gevolg urenlange
debatten en discussies. U, mijnheer de Burgemeester,
kan zich dat ook nog levendig herinneren. Het ging
toen, om even bij mijn fractie te blijven, vooral om die
plaats en die invloed in het gemeentebestuur, waar wij
m.i. in morele zin en gezien onze getalsterkte, toch
enig recht op hadden. Een groot deel van de burgerij,
mijnheer de Burgemeester, las de raadsverslagen in de
vex schillende dagbladen hier ter stede met grote inte-
icsse. Deze verslagen waren toentertijd zeer uitgebreid
en dikwijls ook zeer pikant. Dat prikkelde bij vele bur
gers de belangstelling. Het spijt mij het te moeten
zeggen, maar ik geloof, dat die belangstelling bij de
burgerij sedert die tijd bedenkelijk gedaald is. Dat is
dan ook wat ik ten zeerste zou willen betreuren bij mijn
scheiden van de raad. Dit verschijnsel valt ook waar te
nemen bij elke politieke partij. Juist thans, mijnheer de
Burgemeester, nu er, uit constructief oogpunt bekeken,
een belangrijke verbetering in onze gemeente valt waar
te nemen, zou er van de zijde van de burgerij buiten
gewoon veel belangstelling moeten zijn. De eerste daad
van de raad na de oorlog bestond in inschakeling van
onze partij in het college van B. en W. Zij, die zich daar
altijd tegen hadden verzet, werkten er eenparig aan mee.
Er was toen een streven om zoveel mogelijk eensgezind
het belang van de gemeente te dienen. Men zou zelfs
haast kunnen spreken van een radicale ommekeer. Daar
zijn voorbeelden van, mijnheer de Burgemeester, U zult
zich ook nog levendig herinneren, dat vroeger bijv. de
begrotingsbehandeling gepaard ging met dikwijls zeer
lange en vrij felle discussies. Na drie volle dagen ver
gaderen was men nog niet klaar. Dan moest gewoon
lijk nog een nachtelijke vergadering gehouden worden
om er dan toch eindelijk door te komen. Thans duurt
de begrotingsvergadering, zoals men weet, één dag en
als sluitstuk dan nog een avondvergadering. Bij deze
ommekeer bleven de principiële verschillen. Het kwam
ook nogal eens tot uiting, dat elke partij haar eigen
standpunt en haar eigen levens- en wereldbeschouwing
behield. Maar ondanks dat kwam toch een breder vlak
van samenwerking tot stand.
Dit is, mijnheer de Burgemeester, de nalatenschap
van de oude raad en wij hopen, dat de nieuwe raad niet
alleen een goed en een trouw beheerder van deze na
latenschap zal zijn, maar daarop voortbouwen zal in
het waarachtig belang van de gemeente Leeuwarden,
die men tracht te dienen. De vraag is mij gesteld, of
het mij gemakkelijk viel met het raadslidmaatschap op
te houden. Mijnheer de Burgemeester, dames en heren,
jk wil U wel zeggen, dat het toch wel met een zekere
weemoed gepaard gaat. 27 jaren heb ik aan het werk
van het gemeentebestuur mogen deelnemen en dan
valt het niet mee om plotseling dat alles los te laten,
te meer, waar ik altijd met zeer veel genoegen in deze
kring heb verkeerd. Enige tijd had ik als wethouder
U hebt daar al op gewezen, mijnheer de Burgemeester
veel contact met U als burgemeester en met de he
ren wethouders en ik zal aan deze tijd altijd met zeer
veel genoegen terugdenken. Dit geldt ook voor de heer
secretaris van thans, met wie ik destijds op de afdeling
Financiën zeer prettig heb kunnen samenwerken. Aan
hen allen hartelijk dank daarvoor. Ook de raad heeft
het mij nooit moeilijk gemaakt en ik zal altijd met veel
5
genoegen en waardering terugdenken aan de tijd, dat
ik in Uw midden mocht verkeren.
Mijnheer de Burgemeester, het zij U en de nieuwe
raad gegeven om onder Gods zegen nog veel tot stand
te kunnen brengen in het belang van onze gemeente.
De ingezetenen mogen niet vergeten, dat na de oor
log ontzaglijk veel tot stand is gekomen in de ge
meente Leeuwarden, waardoor zij te midden van soort
gelijke waarlijk een zeer goede plaats inneemt.
Ik zou hiermee kunnen eindigen, ware het niet, dat de
heer Kamstra nog even het woord heeft gevoerd, naar ik
begrijp, namens de gehele raad. Mijnheer de Voorzitter,
men heeft mij verzocht, om, als er een dergelijk geluid
uit de raad zou komen, dat op te vangen in deze zin,
dat niet elk raadslid, dat zijn lidmaatschap thans gaat
beëindigen, het woord zal voeren, maar dit namens al
deze scheidenden te willen doen.
Ik wil mij gaarne van die taak kwijten. Ik wil de
raad, namens welke de heer Kamstra dus sprak, har
telijk dank zeggen en ik hoop, dat de blijvende raads
leden dat zullen de 12 andere aftredenden wel hart
grondig met mij eens zijn voort mogen bouwen op
het fundament, dat wij mede hebben gelegd, en dat dit
alles zal mogen strekken tot het welzijn van de ge
meente Leeuwarden. Ik dank U, mijnheer de Voorzitter.
(Applaus.)
De heer J. K. Dijkstra (weth
,,It is in goed sprekker, dy't in swijer forbetteret
Met dat sympathieke Friese spreekwoord wordt dus de
lof gezongen van het zwijgen. Men moet van mij ge
loven, dat ik liever naar anderen luister dan naar mij
zelf, ook al omdat je van jezelf weet althans be
hoort te weten wat gaat komen. Er zijn evenwel om
standigheden, die elke voorkeur om te zwijgen het zwij
gen opleggen en in zodanige omstandigheden, mijnheer
de Voorzitter, bevind ik mij nu en hier. Ik ben zeer
getroffen door de toekenning van de mij zojuist ver
leende Koninklijke onderscheiding. Ik dank Hare
Majesteit daar hartelijk voor, zoals ik U, mijnheer de
Burgemeester, ook buitengewoon erkentelijk ben voor
de voorspraak, die U zult hebben gedaan, om die toe
kenning te bevorderen. Ik zie in dit ereteken ook een
erkenning van de waarde, die mijn beweging om het
zo te zeggen voor de samenleving heeft.
Ik dank U ook zeer namens de drie begiftigden voor
het ongetwijfeld fraaie album, dat ons vereerd is. Ik
van mijn kant beloof U, dat ik het vanavond nog met
grote interesse zal doorbladeren.
Ik dank U ook, mijnheer de Burgemeester, dat U
mijn vrouw in de hulde hebt willen betrekken. Man en
vrouw zijn één in lief en leed, maar gelukkig hebben
wij dezelfde maatschappelijke idealen, zodat het haar
niet al te zwaar zal zijn gevallen, dat ik zo vaak uit
huizig moest zijn. Dat de raad zopas, toen mij het lint
op de borst werd gespeld, zo duidelijk blijk gaf van
bijval, heeft mij buitengewoon verheugd.
De heer Kamstra en ik konden elkaar altijd wonder
wel verstaan. Ik heb wel eens een verklaring van dit
feit gezocht. Het zou dit kunnen wezen, dat hij als
oud-Harlinger een klein-stedeling is en ik als oud-
Dokkumer eveneens. Het kan ook wezen, dat hij be
seft, dat hij stamt uit een stad, die eens admiraliteits-
stad is geweest Ik kan in dat besef delen, met dit ver
schil, dat Dokkum dat natuurlijk eerder was dan Har-
lingen! Het kan ook zijn je zoekt naar een oor
zaak, want je wilt weten, waar het van komt dat
de heer Kamstra opgroeide in een stad, waar veel ge
kaatst wordt. Dat voorrecht deelde ik en ik merk daar
bij op, dat, toen ik nog Dokkumer was, Dokkum ster
ker was dan Harlingen. Nu de heer Kamstra niet meer
in Harlingen woont, spant Harlingen de kroon. (Ge
lach.) Ik ben zo ondeugend niet, dat ik enig oorzake
lijk verband in die omstandigheid zie, maar het schoot
mij zo te binnen en ik moest het toch even kwijt. De
heer Kamstra heeft in zijn redevoering ook over mijn
verdiensten uitgeweid. Als ik wist, dat hij Fries ver
stond, zo goed als hij Harlingers verstaat, dan zou ik
zeggen: ,,Nou, it hie mei hwat minder ek takind", maar
ik weet, dat hij als goed Harlinger mij zou tegenspreken.
Ik dank hem hartelijk voor de gelukwensen, die hij na
mens de raad aan mijn adres heeft gesproken.
De befaamde gemengde gevoelens wonen ook in mij.
Zij zijn samen te vatten in de woorden: „blijmoedige
berusting".
Ik ken deze zaal sedert 1931, toen ik als verslaggever
van de raadszittingen met de neus op het raadswerk
gedrukt werd en er van lieverlede meer belangstelling
voor kreeg. Een achttal jaren heb ik naarstig geno
teerd, wat de vroede vaderen in vaak zeer uitvoerige
redevoeringen ten beste gaven, een uitvoerigheid, die
nu en dan in breedsprakigheid ontaardde. Bij de alge
mene beschouwingen was een rede van twee uren hele
maal niet ongewoon, zodat de begroting steeds, zoals
de heer Wiersma reeds opmerkte, drie lange dagen op
eiste. De heer Stobbe weet het zich stellig ook te her
inneren. Nu doen wij het anders, en ik meen van
beter!
Na enige jaren van raadslidmaatschap benoemde de
raad mij in 1946 tot wethouder en het nieuwe college
was zo vriendelijk goed te vinden, dat de portefeuille
van Onderwijs aan mij werd toevertrouwd. Op dit ter
rein voelde ik mij het beste thuis. En nu is dan, na
4 plus 3 plus 5 is 12 jaar, aan die wethouderlijke
periode een eind gekomen overeenkomstig mijn eigen
wensen. Zij laat herinneringen na, vele van prettige,
andere toch ook van minder aangename aard. Ik besef
levendig, dat dit voor niemand van U nieuws is. Een
lange rij bonte beelden van wethouderlijke werkzaam
heid trekt op een moment als dit voorbij. Ik weersta
de verleiding, deze werkzaamheden en de resultaten
er van nader aan te duiden, laat staan te ontleden;
ieder Uwer kan er zich een voorstelling van maken.
Ik heb het steeds als een voorrecht ervaren, dat ik
zo lang onze gemeente mee heb mogen besturen. „Be
sturen is gezamenlijk arbeiden", las ik onlangs. Dat
devies heb ik steeds voor ogen gehouden en naar beste
weten getracht er naar te handelen. Tegenstellingen,
hetzij van levensbeschouwelijke, hetzij van politieke
aard, heb ik nimmer op de spits willen drijven en,
overtuigd voorstander van openbaar onderwijs, welke
gezindheid ik nooit onder stoelen en banken heb ge
stoken, heb ik het bijzonder onderwijs ruimhartig steeds
het zijne willen geven, ook in gevallen, waarin de wet
zodanige gedragslijn niet dwingend voorschreef. Dat
deze houding gewaardeerd werd, verheugt me bijzonder.
Van mijn mede-raadsleden en van mijn collega-wethou
ders heb ik voortdurend een grote mate van tegemoet
komendheid ondervonden. Daardoor zijn vriendschaps
banden ontstaan die ik hogelijk waardeer. Ik wil graag
danken voor deze vriendschap en mijn dank ook uit
strekken tot de ambtenaren met wie ik veelvuldig con
tact had. In het bijzonder denk ik hier aan de staf van
afdeling Onderwijs en zéér in het bijzonder aan het
eminente hoofd van deze afdeling, zonder daarbij voor
bij te gaan aan de vorige en de tegenwoordige secretaris
der gemeente, en bodes en concierge over het hoofd
te zien. Ik blijf aan hen allen met grote sympathie
denken.
Nu ik het woord nog heb, mijnheer de Voorzitter, wil
ik vervolgens U openlijk danken voor het voorbeeld, dat
U in nauwgezette plichtsbetrachting en onverdroten
toewijding aan de zaak der gemeente voor mij en an
deren bent geweest en nog steeds bent.
Ten slotte wil ik de wens uitspreken, dat het de
nieuwe raad en het nieuwe college onder Uw voortva
rende leiding mag gelukken, de voorspoed van onze ge
meente ondanks Haagse en andere belemmeringen
blijvend te verzekeren. Uit de verte, maar met grote
belangstelling, hoop ik het raadswerk te volgen.
Dat het U allen in Uw persoonlijk en gezinsleven wèl
moge gaan! (Applaus.)
De Voorzitter: Dan mag ik degenen, die gesproken
hebben, voor zover ze mij in het gesprokene hebben be
trokken, wel dank zeggen voor hun vriendelijke woor
den en beste wensen.
Ik zou U dat zijn de raadsleden allen willen uit
nodigen om nog even bij een kopje koffie na te praten
in de Prinsentuin. Daar zal een klein verder programma
worden afgewerkt, dat U dan wel zult zien. Ik zou het
bijzonder op prijs stellen, als alle dames en heren raads
leden met ons naar de Prinsentuin zouden willen gaan.
Hiermee sluit ik de openbare raadsvergadering.