het betrof woningbouw in de particuliere sector, zodat de bereidheid van het college om de Leeuwarder aan nemers tegemoet te komen zeer zeker aanwezig is. Nu zegt de heer Heidinga, dat de Leeuwarder aannemers voor het bouwen van woningen de hulp van het college niet nodig hebben. Als dat het geval is, dan begrijpt spr. niet, waarom hierover moet worden gepraat en waarom de heer Heidinga dan op deze forse wijze uit de hoek komt en zegt, dat hier iets is gedaan wat be neden het formaat van het college is; dat zou spr. vooralsnog niet kunnen toegeven. Het is zeer bepaald de bedoeling om de Leeuwarder aannemers in het plan Zuidwest II, het plan-Nijlan, een kans te geven. Daar van heeft het college bij herhaling door het beleggen van besprekingen blijk gegeven. En dat B. en W. nu i.z. een incidenteel plannetje, dat slechts de omvang heeft van 32 woningen, om bepaalde redenen, door spr. uiteengezet, geen overleg met de Leeuwarder aan nemers hebben gepleegd, mag de heer Heidinga niet tot de conclusie leiden, dat dit beneden het formaat van het college is. Meer zal spr. er niet van zeggen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 22 (bijlage no. 246). De hear Santema soe oer punt 2 (Gemeentebigrea- ting)Herstelling plantsoen bij de Ambachtsschool, üt namme fan syn fraksje freegje wolle, hwat nou krekt de bidoeling is fan it wer yn oarder meitsjen fan dat plantsoen. Wurdt it wer lyk as it tofoaren wie: in gêrsfjild sünder mear of bisteane der noch oare plan nen? It liket spr. c.s. net üngaedlik ta, dat, yn forban mei it greate tokoart oan boartersplakken foar de bern yn it sintrum fan de stêd, hjir en dêr fan sokke „speel weiden" lyk as se dan neamd wurde, makke wurde. En soe hjir nou net in gunstige gelegenheit wêze Spr. wit wol, dat de bern hjir fuortby in greate drokke for- kearswei binne, mar soe dat biswier net to ünderfangen wêze troch in öfrastering oan to bringen of in biplan- ting, dy't harren fan de greate dyk öfhaldt? Spr. soe wol graech witte wolle, hwat krekt de plannen binne. De heer Beuving zegt, dat in deze begrotingswijziging een post voorkomt voor een uitgave, waaraan hij zijn medewerking niet kan verlenen. Het betreft de post van f 1.000,voor de reparatie van de auto van de B.B. Het zal de Voorzitter en een deel van de raad bekend zijn, dat spr. de B.B. ziet als een schakel in de keten van de oorlogsvoorbereidingen. Ook de voorlich ting i.z. de B.B. is, aldus spr., volgens onze mening- gevaarlijk en foutief. Hij wil hier niet verder over uit weiden en het hierbij laten. De heer Klijnstra moet als principieel pacifist ook bezwaar maken tegen de wijziging van de gemeentebe groting onder 1, dus tegen het herstel van de vracht auto van de B.B. Ook spr. moet de B.B. helaas zien als een verlengstuk van het militaire apparaat. De heer B. P. van der Veen is het niet helemaal met de beide vorige sprekers eens, al hoe eensgezind die ook waren. Zolang er dagelijks de kans bestaat, dat er spoetniks uit de lucht komen vallen, moet er wel een B.B. zijn. De hear Van der Schaaf (weth.) komt it idé fan de hear Santema, om by de Ambachtsskoalle net wer in plantsoen oan to lizzen, mar in boartersplak foar bern, in bytsje nuet op 'e lea, om it earlik to sizzen. Yn de foarige bisprekkingen, dy't hjiroer west hawwe en by de ütwikseling fan stikken ek oer de ünderstelde for- plichting fan de oannimmer dy't hjir oanhelle wurdt. hat hieltiten foarop stien, dat it de bidoeling wie, dat it plantsoen wer plantsoen wêze soe; mei dy gedachte hawwe B. en W. dus ek dizze saek fierder brocht en komme hja nou mei it ütstel om hjir wer in plantsoen oan to lizzen. Nou seit de hear Santema: Kin it ek in boartersplak, in „speelweide", sa as hy it neamt, wurde As it syn bidoeling is om it grien to halden, dan smyt spr. it minder fier wei as hwannear't hy it terrein bi- tegelje woe, mar weismite docht hy it wol. (Laitsjen). Hy sjocht hjir nammentlik wol it greate biswier, dat dit plak hielendal omjown is troch strjitten, hwerfan yn elts gefal twa strjitten tige drok binne, sadat alle bern dus oer dy drokke forkearswegen hjir na ta brocht wurde moatte. Nou kin men der natuerlik wol in öf rastering omhinne meitsje, mar dat sil net al to moaij stean, sa mient spr. Hy hat hjir greate biswieren tsjin. Hy wit, dat it kolleezje him dêr net oer biret hat, mar hy moat sizze, dat hy, hoewol de hear Santema op in sympatike manear mei syn ütstel oankomt, dochs net leaut, dat der yn de kring fan it kolleezje bihoefte oan bistiet dit punt werom to nimmen om it to bi- sprekken yn 'e sin as de hear Santema ütstelt. Spr. soe de rie ütstelle wolle om hjir konform de eardere op- fettings, dy't hjir yn 'e rie bistienen, it terrein wer yn oarder to bringen, üngefear yn 'e foarm as it west hat en der dus wer plantsoen fan to meitsjen. De Voorzitter heeft te antwoorden op de opmerkingen van de heren Beuving en Klijnstra over de post van f 1.000,voor het herstel van de auto van de B.B. De heer Beuving vindt de B.B. een schakel in de keten van oorlogsvoorbereidingen, zoals hij dat noemt, en de heer Klijnstra ziet eveneens de B.B. als een ver lengstuk van het militaire apparaat. Spr. denkt niet, dat deze vergadering het daar vanavond over eens zal worden. Hij neemt aan, dat de overgrote meerderheid van deze gemeenteraad mèt hem de B.B. stellig niet ziet op de wijze, zoals deze beide heren haar kwalifi ceren, maar uitsluitend, zoals de naam ook aangeeft, als een apparaat ter bescherming van de burgerbevolking tegenover de oorlogsvoorbereiding, waarmee een ooste lijke mogendheid het Westen bedreigt, en waaraan nog niet zo heel lang geleden het Hongaarse volk ten slacht offer is gevallen. Juist ook met het oog op deze drei ging is helaas een beschermingsapparaat voor de bur gerbevolking stellig nodig. De heer Beuving heeft in deze raad reeds bij ae op richting van de B.B. ongeveer in dezelfde geest ge sproken als nu. En spr. wil dan toch na verloop van jaren de vraag stellen, of niet in een bepaalde artikelen reeks van de periodiek verschijnende Paladijn en in het bijzonder in een artikel van de Paladijn van de laatste maand: „De eerste klap is een daalder waard", ver heerlijking van de Amerikaanse atoomraket plaats heeft. Spr. heeft bij de oprichting van de B.B. gezegd, dat hij c.s. deze organisatie zien als een schakel in de keten van de oorlogsvoorbereiding en komt nu met de waar schuwing: „Knoop de uitspraken in de Paladijn vast aan dat gezegde en trek daar Uw lering uit." De Voorzitter gelooft, dat hij van de laatste opmer king van de heer Beuving, zijnde een aanhanger van de partij, die de overweldiging van het Hongaarse volk al tijd goedpraat, kan zeggen, dat hij van hem geen andere uitspraak had verwacht en dat hij daar verder geen aandacht aan behoeft te besteden. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstei van B. en W. Punten 23 en 24 (bijlagen nos. 248 en 226). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en .W. Punt 25. De Voorzitter vraagt, of iemand over het verzoek tot het houden van de interpellatie het woord verlangt of stemming wenst. Geen reactie uit de raad opmerken de, constateert spr., dat deze de interpellatie toestaat, hij geeft dus het woord aan de heer Mani. De heer Mani zou willen beginnen met erkentelijkheid te betuigen voor het feit, dat de Voorzitter dit punt. aan de orde heeft gesteld en dat de raad zijn verzoek zo gunstig heeft ontvangen. Men zou, aldus spr., misschien de vraag kunnen stellen, of het tijdstip, waarop deze interpellatie word! gehouden, wel erg gelukkig gekozen is, vooral ook in verband met de komende belangrijke gebeurtenissen in 5 onze stad, waarbij wij hopen Leeuwarden in het brand punt van de landelijke belangstelling te kunnen plaat sen. Echter zal men daarbij moeten bedenken, dat van keuze maar weinig sprake kon zijn, omdat deze inter pellatie het gevolg is van een bepaald feit, n.l. de dooi de groep hogere ambtenaren gevoerde agitatie tegen een genomen raadsbesluit en tegen de wethouder van personeelszaken in verband met zijn daarbij ingenomen standpunt. Er kan naar spr.'s mening niet langer ge wacht worden met deze zaak in het openbaar aan de orde te stellen, omdat er zowel binnenshuis spr. bedoelt daarmee in het ambtenarencorps als geheel als onder de burgerij van de gemeente en daarbuiten, nogal wat deining is veroorzaakt. Er is alom verwon dering, verontrusting en verontwaardiging en men vraagt zich af, welk standpunt het college van B. en W. ten opzichte van deze aangelegenheid inneemt. Spr. moge een paar voorbeelden geven van de wijze, waarop men op deze zaak reageert. Enkele weken geleden had spr. een gesprek met een hogere rijksambtenaar. Deze was het met het genomen raadsbesluit om tactische redenen niet eens, maar hij verbaasde zich ten zeerste over de door de topfunc tionarissen gevoerde agitatie. Hij noemde hun houding zonder meer gezagsondermijnend en vroeg spr., hoe het college hiertegen optrad. Spr. moest hem het antwoord schuldig blijven. De directeur van een belangrijke instelling hier ter stede zei: Ik zie het al gebeuren, dat mijn procuratie houders zo tegen mij zouden optreden, omdat ik aan mijn bestuur een voorstel zou doen, dat niet naar de zin van deze heren zou zijn. In ambtenarenkringen doen uitlatingen van topfunc tionarissen de ronde, die spr. zonder bronvermelding niet openbaar wil maken; het leven heeft hem wel ge leerd, dat slechte verliezers moeilijk zaken van per sonen weten te onderscheiden en meestal rancuneuze mensen zijn, zodat hij de bronnen hier niet durft te noemen; fatsoenshalve zal hij dus helaas van nadere precisering moeten afzien. Hoe deze hele zaak leeft onder de burgerij, kan men dagelijks beluisteren en men heeft het ook kunnen op maken uit enkele ingezonden stukken in de plaatselijke pers. In verband met dit alles meent spr., dat het de hoogste tijd wordt, dat deze gehele geschiedenis nu eens open en klaar wordt behandeld; de verhoudingen kunnen er alleen maar zuiverder door worden en dit kan nooit een nadeel voor de gemeente betekenen, doch haar al leen maar ten goede komen. Spr. heeft zich ernstig afgevraagd, of er nu werke lijk steekhoudende argumenten zijn aan te voeren voor het optreden van de groep hogere ambtenaren. De heren zijn nu zo fel gebeten op de minderheid van het college - - en naar spr. moet aannemen dus ook op de meerderheid van de raad omdat de rijksregeling niet volledig is opgevolgd. Maar in gemoede, aldus spr., men kan toch nooit stellen, dat elke rijksregeling altijd en onverkort door de gemeenten moet worden gevolgd. Zulk een absoluut automatisme wijst zijn fractie posi tief af en, naar hij meent, zullen alle fracties in deze raad dat wel doen. Spr. zou dit met een voorbeeld duidelijk willen maken. Stel, zo zegt hij, dat in het parlement het besluit zou vallen, dat behelsde een verbod van ontslag van de huwende rijksambtenares. Zou in dat geval een overeenkomstig advies van het centraal orgaan door de A.R. fractie in deze raad worden gevolgd? En in het omgekeerde geval, zouden dan de V.V.D.-fractie en die van de P.v.d.A. met een overeenkomstig advies mee kunnen gaan Bovendien was het niet-volgen van de rijksregeling voor deze raad toch geen novum. Immers bij het vast stellen van de datum van ingang van de bekende 6 verhoging was ook reeds van de regeling afgeweken. Spr. meent, dat de Voorzitter het zeker met hem eens zal zijn, dat in de zitting van de raad van 25 juni j.l. een normaal, rechtmatig en rechtsgeldig besluit is genomen. Dit besluit hield in, dat voor wat de salaris sen betreft, de rijksregeling volledig werd gevolgd; slechts voor wat de terugwerkende kracht betreft, kon de raad niet meegaan; hij stelde deze op 1 april 1958 in plaats van op 1 september 1956, hetgeen ook geheel overeenkwam met de mening van het plaatselijk G.O., waar 3 van de 5 organisaties op dit standpunt stonden Tot de raadsleden, die toen naar eer en geweten voor de datum van 1 april stemden, behoorde ook de heer Vellenga, wethouder van personeelszaken; de houding, die de groep hogere ambtenaren t.o.v. hem meent te moeten aannemen, nemen zij dus in wezen aan tegen ieder ander, toen voorstemmend raadslid. Reeds vóór eerder genoemde raadsvergadering van 25 juni hadden de heren topfunctionarissen contact gezocht met de fractie-voorzitters. In een bijeenkomst met een deputatie uit deze groep werd ook reeds ge dreigd met het opzeggen van vertrouwen in de wet houder en eventueel in de raad. Ze wezen in die bijeen komst o.a. op de bijzondere plaats, die zij in de ge meente innemen. Want och, wethouders komen en gaan, raadsleden komen en gaan, maar de ambtenaren blij ven. Kan men daaruit iets anders opmaken, dan dat in feite zij de dienst uitmaken en is het in wezen iets anders dan het beruchte „De Staat ben ik" Spr. schroomt niet te zeggen, dat dit naar zijn mening getuigt van een zeer bedenkelijke mentaliteit. Ieder, die gedacht had, dat er na 25 juni een punt achter gezet zou worden, heeft zich wel heel erg ver gist. Toen begon het pas goed. Spr. moge hierbij wijzen op het artikel in de pers van 16 augustus j.l. Was het toevallig, dat dit bericht werd gelanceerd drie weken voor de wethoudersverkiezing? Het is bekend, dat er aan het college van B. en W. een brief, of misschien brieven werden geschreven, ondertekend door een aan tal hogere ambtenaren. Tot hen, die hieraan niet hebben meegedaan, wil spr. gaarne een woord van lof richten, omdat zij z.i. hebben bewezen een juist begrip te hebben voor de gezagsverhoudingen. Spr. kan slechts gissen, wat er in deze brief of brieven staat, maar hij heeft het bange vermoeden, dat daarin een poging wordt gedaan het besluit van de raad te doorbreken. Om hieromtrent zekerheid te verkrijgen, zou spr. de Voorzitter willen verzoeken de raad in kennis te stellen van de inhoud van de door hem ontvangen brief of brieven. De raad heeft daarop recht naar zijn mening, Immers, een aantal van de ondertekenaars is door de raad benoemd en hij mag dus weten, of de door hem benoemde functionarissen zich als goede ambtenaren gedragen. Goede ambtenaren; wat zegt het ambtenaren reglement hierover? In artikel 57 staat: „De amb tenaar is gehouden de plichten uit zijn ambt voort vloeiende, nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt". En in artikel 88 sub 2: „Plichtsverzuim omvat zowel het over treden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke om standigheden behoort na te laten of te doen". Hieruit blijkt dus wel duidelijk, dat het vervullen van zijn ambtelijke plicht alleen niet voldoende is. Ook de houding en de mentaliteit zijn belangrijk, hetgeen 0.a. betekent, dat hij inzicht moet hebben in de gezags verhoudingen en dat hij in alles moet handelen naar de geest van zijn werkgever. Waar dus de raad een aan tal van de betrokken ambtenaren heeft aangesteld en eventueel kan straffen spr. verwijst naar artikel 89 sub i t.e.m. 1 zal de raad dus ook volledig moeten worden voorgelicht. Spr. weet, dat velen, zowel uit ambtelijke als niet- ambtelijke kringen in twijfel verkeren, of maatregelen ook zo lang zouden zijn uitgebleven, indien de agitatie gericht zou zijn tegen de meerderheid van het college, of indien zij ontketend zou zijn door de groep middel bare en lagere ambtenaren. Spr. denkt, dat de Voor zitter deze gelegenheid gaarne zal willen aangrijpen om aan die twijfel een einde te maken. Naast het eerder gedane verzoek om mededeling te doen van de inhoud van de door een aantal hogere ambtenaren ondertekende brief of brieven zou spr. nog gaarne de volgende vragen aan de Voorzitter willen voorleggen 1. Keurt het college het zenden van de eerder ge noemde brief of brieven en de inhoud daarvan goed 2. Keurt het college de door de betreffende ambtenaren aangenomen houding goed? 3. Heeft het college de ondertekenaars van de brief of brieven ter verantwoording geroepen en hun hou-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1958 | | pagina 3