2
B. dat zijn ingekomen:
1. een rapport omtrent kasopneming en controle van
de administratie van het woningbedrijf;
2. een brief van E. van Gorkum, alhier, houdende
mededeling, dat hij zijn benoeming tot lid van de
commissie tot wering van schoolverzuim voor oud-
Leeuwarden aanneemt.
Alle bovengenoemde mededelingen worden voor ken
nisgeving aangenomen.
Punt 3 (bijlage no. 257).
Benoemd worden tot leden van de eerste kamer: Mr.
J. J. Keuning, voorzitter, mevr. Dr. A. C. A. Blanksma-
Kok en de heren G. A. Staal en W. Stienstra;
tot leden van de tweede kamer: Mr. H. L. Wedeven,
vice-voorzitter, mevr. A. M. C. Mulder-Müller en de
heren J. Venema en J. Wiersma, allen met alg. stem
men.
Tunt 4.
De aanbevelingen van het bestuur van de woning
stichting luiden als volgt:
a. vacature J. Stienstra:
1. J. Stienstra, Huizumerlaan 52;
2. drs. J. Bierma, Verl. Schrans 58a;
b. vacature ds. W. van der Heide:
1. ds. W. van der Heide, Verl. Schrans 118;
2. ds. G. Morsink, Schrans 90.
Benoemd worden de eerstaanbevolenen, met 31 stem
men (5 bilj. van onwaarde).
Punt 5.
Benoemd worden de heer J. de Vries, met 32 stem
men; de heer J. H. de Vries, met 31 stemmen; de heer
K. J. de Jong, met 29 stemmen (de heer W. M. de Jong
3 stemmen, de heer Ten Brug 1 stem, 3 bilj. van on
waarde en 1 bilj. blanco).
Punt 6 (bijlage no. 251).
De voordracht van B. en W. luidt als volgt:
W. Meijer te Sneek.
Benoemd wordt de heer Meijer, met 35 stemmen (1
bilj. blanco).
De heren K. J. de Jong en Santema vormden het
stembureau.
Punten 7, 8 en 9 (bijlagen nos. 261, 258 en 255).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 10 (bijlage no. 265).
De Voorzitter merkt op, dat in het voorstel een type
fout is geslopen. Er staat tweemaal „Curaqaostraat" in
plaats van Prins Bernhardstraat.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 11 t.e.m. 17 (bijlagen nos. 256, 260, 268, 252,
253, 259 en 269).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 18 (bijlage no. 254).
De heer IL de Jong vindt, dat men uit de raadsbrief
de indruk zou kunnen krijgen, dat de beslissing betref
fende dit voorstel het college wel erg zwaar heeft ge
wogen, gezien de lange tijd van voorbereiding: de brief
van het bestuur van de Stichting Chr. Detailhandels
vakscholen voor Friesland is op 15 januari binnenge
komen en de raad heeft op 3 oktober de raadsbrief
gekregen. Spr. kan zich dat heel best begrijpen, want
tot nu toe is in ieder geval het christelijk onderwijs in
de gemeente Leeuwarden uitzonderingen daarge
laten door B. en W. steeds welwillend beoordeeld.
Wat het voorstel zelf aangaat, daar spreekt vrij
duidelijk de bedoeling van het college uit om tot een
compromisschool te komen. Dat is eigenlijk wel een
van de hoofdpunten. Die bedoeling valt tot op zekere
hoogte te waarderen. Immers, de gedachte, die er
achter zit, is, om beide partijen te bevredigen. Spr.
zou die bedoeling zeker op prijs kunnen stellen, maar
ze zou zijn te veroordelen, als ze gepaard zou gaan
met een andere bedoeling, waarbij het recht van de
schoolkeuze, wat de richting en de geest van het te
geven onderwijs betreft, niet strikt zou worden ge
ëerbiedigd. Spr. zal niet zeggen, dat dit het geval is,
maar die gedachte zou achter het voorstel kunnen
zitten. Hij heeft een moment die indruk gehad, toen
hij las, dat B. en W. toch wel heel sterk argumenteren
met het zeer gespecialiseerde karakter van deze vak
opleiding. Spr. meent, dat het recht van de keuze van
het onderwijs, wat richting en geest betreft, hier eigen
lijk niet ter zake doet. Het gaat hier om de compe
tentie en die berust bij de aanvrager, of, in breder
verband gezien, bij de ouders. Dat geldt in beide ge
vallen, zowel voor de ene als voor de andere aan
vrager. Het gemeentebestuur mag, zo meent spr., niet
verder gaan dan op grond van de objectieve feiten een
urgentieverklaring uitspreken. En dan komt de vraag
aan de orde: Is deze opleiding zo zeer gespecialiseerd?
Spr. zou zeggen: deze niet meer dan andere. De eerste
twee jaren wordt algemeen vormend onderwijs ge
geven. De leerlingen, die op deze school zullen komen,
zitten juist in de leeftijd, waarop ze uitermate vatbaar
zijn voor geestelijke beïnvloeding. Het gevaar voor se
cularisatie en vervlakking is juist op deze leeftijd groot.
Het lager onderwijs is in de na-oorlogse jaren hoe
langer hoe meer teruggedrongen tot een zekere vorm
van basis-onderwijs. Het vervolgonderwijs daarentegen
is hoe langer hoe meer uitgebouwd. Een logische con
sequentie daarvan is, dat nu door de ouders juist ook
christelijk vervolgonderwijs begeerd wordt. Spr. vraagt:
Is een vakopleiding, zoals die hier voorgesteld wordt
- spr. zal ook het woord „vakopleiding" maar aan
houden - meer of minder gespecialiseerd dan die van
de christelijke ambachtsschool? Daar heeft de raad
8 jaar geleden toch ook een urgentieverklaring voor
afgegeven. Dat was niet meer dan een hamerstuk. Spr.
zou zeggen, dat de kwestie van het gespecialiseerde
vakopleidingschap in genen dele een motief kan zijn
om te komen tot afwijzing van een christelijke detail
handelsvakschool. Tot basis voor de beslissing van
B. en W. hebben voor een deel gediend de adviezen,
die ter inzage gelegd waren, n.l. die van de Kamer van
Koophandel, van het E.T.I.F., van de Rijksmiddenstands-
consulent en van de inspectrice van het Nijverheids
onderwijs. Het opmerkelijke van het advies van de
Kamer van Koophandel is, dat daar eigenlijk slechts
in staat haar mening zonder verdere motivering. Er
wordt gewoon gezegd: „Wij achten hier één school vol
doende", maar niet op welke grond. Argumenten blijven
buiten discussie. Iets anders is dat met het advies van
de Rijksmiddenstandsconsulent. Deze heeft een vrij uit
voerige brief ingestuurd en daarin met klem van rede
nen en onder aanvoering van tal van argumenten aan
getoond, dat in het advies van de Kamer van Koop
handel en ook in dat van het E.T.I.F. eigenlijk een te
beperkt karakter gegeven wordt aan het terrein, dat
de school gaat bestrijken. De Rijksmiddenstandscon
sulent geeft wèl materiaal, de Kamer van Koophandel
niet. Dit is te verklaren, wanneer men de positie van
beide organisaties nagaat. Daar de representatieve
middenstandsorganisaties nooit de kans gekregen heb
ben een vertegenwoordiger naar de Kamer van Koop
handel af te vaardigen, leeft deze instantie minder
dicht bij de middenstandsproblemen dan bijv. de Rijks
middenstandsconsulent. Deze heeft regelmatig met de
middenstandsorganisaties te maken en heeft uit hoofde
van zijn werk juist het gespecialiseerde karakter van
de man, die in middenstandszaken tot en met inge
schoten is. Spr. zou aan het advies van de Rijksmidden
standsconsulent dan ook grotere waarde willen toe
kennen dan aan dat van de Kamer van Koophandel.
3
waarmee overigens van deze organisatie niets kwaads
gezegd wil zijn. Dat is spr.'s bedoeling niet. Het E.T.I.F.
is zeer voorzichtig met zijn prognose. Nu is dat over
het algemeen met prognoses het geval. Spr. herinnert
zich, dat, toen hier enkele jaren geleden de oprichting
van een christelijke b.l.o.-school aan de orde was, van
een prognose van een 60 leerlingen werd uitgegaan,
maar direct al bij de oprichting bleken er 90 a 100 leer
lingen ingeschreven te worden, welk aantal binnen het
zelfde gebied, waarvoor de prognose destijds gold, tot
150 is uitgebreid. Het blijkt, dat de prognoses van het
E.T.I.F. zeer voorzichtig worden opgesteld. Hoewel het
landelijk percentage van de bevolking, dat in de detail
handel werkzaam is, op 2% wordt gesteld, noemt het
E.T.I.F. een percentage van 2. En van het aantal per
sonen, werkzaam in detailhandelszaken, volgens lande
lijke statistieken op 5000 gesteld, maakt het E.T.I.F.
voorzichtigheidshalve zelfs nog 2500. Hier zit zo veel
voorzichtigs in, dat. men wel voelt, dat er nooit brok
ken van kunnen komen. Tegenover deze voorzichtige
prognose wil spr. iets stellen, wat eigenlijk meer proef
ondervindelijk gebleken is werkelijkheid te zijn. Hij
heeft zich daai-toe breder georiënteerd. In Groningen,
waar men enkele jaren geleden met een schooltype als
het thans in bespreking zijnde is uitgekomen, heeft
men een prognose gesteld, waarbij de leerlingen komen
uit een gebied met een straal van 40 km rondom de
stad Groningen, uit het centrum gemeten. Die grens
is in de praktijk vrij nauwkeurig gerealiseerd gewor
den, gezien het feit, dat men zijn leerlingen betrekt
zowel uit Ter Apel als uit Haulerwijk en uit nog meer
plaatsen uit oostelijk Friesland. En zelfs uit Noord-
Drente komen leerlingen op de school in Groningen
toe. Spr. zou dus tegenover de voorzichtige prognose
van het E.T.I.F. de cijfers van de werkelijke situatie in
Groningen willen stellen. Deze zijn voor hem min
of meer aanleiding om te zeggen, dat er wel een tikje
optimistischer geschat kan worden. En dan doet het
eigenaardige beeld zich voor, dat het college nog voor
zichtiger is dan het E.T.I.F. Dit instituut gaat er van
uit, dat het gebied, waarvoor deze school bestemd zal
zijn, er een van 250.000 inwoners is, maar het college
beperkt dit tot een gebied van 155.000 inwoners. Spr.
vindt dat wel een zwak punt in de redenering van het
college en hij kan zich, eerlijk gezegd, haast niet voor
stellen, dat B. en W. dit bij nader inzien gestand kun
nen doen. Juist in deze tijd. in de na-oorlogse jaren,
is zo sterk gepleit voor de centrumfunctie van Leeu
warden. Pas ruim een week geleden werd juist in de
manifestatie ..Leeuwarden-Frieslands Kern" weer aan
getoond, dat Leeuwarden „het" centrum van Friesland,
in ieder geval de kern van Friesland, wil zijn. Men
moet, nu landelijk maar één detailhandelsvakschooi
voor Friesland gepland is, er toch rekening mee houden,
dat deze school verreweg het grootste deel van Fries
land kan bestrijken. Deze gedachte is ook wel uit de
stukken te halen; zij blijkt o.a. hieruit, dat de Stichting
Christelijke Detailhandelsvakscholen voor Friesland
deze zaak ruimer ziet. Wanneer men de bestuursleden
van deze stichting nagaat, dan valt het op, dat dezen
niet wonen binnen het gebied, dat het college zich
denkt. Zij wonen in Dokkum en Drachten en in Sneek,
waar zojuist nog iemand benoemd is. Dit gebied is dus
vrij wat ruimer dan dat, waar het college van uitgaat.
Waarom doet het college dat? Het is inderdaad toch
wel breder te zien. Die indruk heeft spr. ook in Gro
ningen gekregen, waar gezegd is: Laat men oppassen,
dat men deze school niet ziet als een regionale u.l.o.-
of ambachtsschool, die haar leerlingen uit een zeer
beperkte kring betrekt. Dat deze gedachte niet al
leen bij het stichtingsbestuur leeft, maar ook bij de
Rijksmiddenstandsconsulent, moge blijken uit een brief,
die deze spr. ter hand heeft gesteld en waarin hij
schrijft:
„Uw streven, te komen tot de oprichting van een
Christelijke detailhandelsvakschool in deze provincie,
heeft dan ook mijn volledige sympathie. Voorts bericht
ik U, dat op grond van het aantal protestants-christe
lijke kleinhandelaren in Friesland, een christelijke vak
school voor de detailhandel hier naar mijn mening
voldoende levensvatbaarheid zou bezitten."
Dat is dus de mening van iemand, die in deze zaak
behoorlijk is ingeschoten.
Spr. wil echter zijn standpunt nog verder motiveren.
Wanneer men min of meer een leidraad zou willen
hebben, kan men daartoe nemen het aantal leerlingen,
dat in Friesland de openbare en het aantal, dat de
christelijke school bezoekt. Over geheel Friesland be
draagt dit voor het openbaar onderwijs 14.343 en voor
het protestants-christelijk 16.201. Als spr. de zaak nu
wat meer ziet in het licht, waarin B. en W. haar zien,
dan is het waarschijnlijk wat moeilijk aan te nemen,
dat de gehele Zuidoost-hoek van Friesland zich op
Leeuwarden oriënteert. Misschien is deze inderdaad
meer op Assen, Meppel en Heerenveen georiënteerd.
Spr. wil dus het gebied van de inspectie Heerenveen
van het lager onderwijs, dat Zuid- en Zuidoost-Fries
land omvat, wel buiten de invloedssfeer van Leeuwar
den sluiten. Maar die cijfers heeft spr. ook. Zij zijn
voor het openbaar onderwijs 9.971 en voor het pro
testants-christelijk 14.114; dus hier spreekt het ver
schil nog sterker. Wanneer hij deze cijfers als maat
staf neemt, dan sluit bij zijn redenering en bewijsvoering
precies aan, dat de inspectrice van het Nijverheids
onderwijs voor Friesland met zijn protestants-christe
lijke bevolking een christelijke detailhandelsvakschool
apprecieert. Bovendien is met betrekking tot het advies
van de inspectrice ook voeling gehouden met, als spr.
het wel heeft, de Katholieke Onderwijscentrale, die zich
ook voor de planning van een christelijke detailhan
delsvakschool voor Leeuwarden heeft uitgesproken. Dit
motief zou, juist omdat het er nog bij komt, ook mee
kunnen spelen.
Afgezien daarvan, heeft spr. toch wel de indruk,
dat de op grond van het nader door hem geproduceer
de feitenmateriaal gegeven motivering en de adviezen,
die verstrekt werden, toch bepaald niet liggen in de
lijn van de conclusie, die B. en W. in hun preadvies
hebben getrokken.
Spr. acht dan ook het materiaal van B. en W., in
het bijzonder wat betreft het zeer beperkte rayon, dat
zij aanhouden, ter dege aanvechtbaar. Hij zou willen
vragen: Ligt inderdaad het knelpunt daar of heeft voor
B. en W. een andere maatstaf gegolden Gaan zij in
dit geval misschien van een andere probleemstelling
uit? Wanneer dat het geval is het is een vraag
dan zou hij het zeer graag vernemen. Hij zou zich
kunnen voorstellen, dat bij B. en W. deze gedachte
leeft: „Afgezien van onze motivering, stellen wij eigen
lijk voorop, dat wij voor een algemene school voelen
en wanneer tot oprichting daarvan eenmaal is be
sloten, dan willen wij de noodzakelijkheidsverklaring
voor een christelijke school ook wel bekijken". Wan
neer dat het geval zou zijn, zou spr. zeggen: Laten
B. en W. dat dan duidelijk mededelen. Spr. stelt niet,
dat het zo is; hij heeft het als vraag bedoeld, omdat
de gehele raadsbrief hem het gevoel geeft, dat de mo
tivering te zwak is. Er wordt zeer concreet aange
stuurd op een compromisschool. Z.i. moeten B. en W.
zich hier echter van distanciëren, omdat zij zeggen, dat
het feitenmateriaal beslissend is.
Als spr. op zijn principiële vraag ten antwoord krijgt
van B. en W.„Deze gedachte heeft bij ons niet voor
gezeten. Wij zien deze zaak breed. Zowel het een als
het ander is bij ons in vertrouwde handen", dan zou
deze vraag verder buiten beschouwing kunnen blijven.
Ten slotte heeft spr. 'een vraag i.z. de orde. Is het
ook mogelijk, juist omdat het hier twee afzonderlijke
aanvragen betreft, het eerst te stemmen over de eerst
binnengekomen aanvraag voor noodzakelijkheidsver
klaring, n.l. die van de Stichting Christelijke Detailhan
delsvakscholen voor Friesland, en daarna over de aan
vraag van de Stichting Algemene Vakschool voor de
Detailhandel. Wanneer de Voorzitter daarmede akkoord
gaat, kan hij een voorstel van spr. verwachten, om een
noodzakelijkheidsverklaring voor een christelijke detail
handelsvakschool af te geven. Het afgeven van een
dergelijke verklaring voor de algemene school ligt be
sloten in het voorstel van B. en W. Door deze gang
van zaken zou de mening van de raad kunnen worden
gepeild. Een deel van de raad zou dan kunnen uit
spreken, dat er misschien wel ruimte voor twee scholen
is en dan is er een voorstel van spr., dat gesteund kan
worden. Zou de raad uitspreken, dat er slechts één