De heer Heidinga las in de stukken betreffende de
controle op de ambtenaar, belast met de inning van
de vermakelijkheidsbelasting, dat er verschillende ver
enigingen waren, die vermakelijkheidsbelasting schul
dig zijn aan de gemeente. Spr. heeft altijd gemeend,
dat deze belasting vooruit betaald moet worden. De
diverse verenigingen, waarvan hij zo voor en na lid is
geweest, hebben dit ook altijd gedaan en moeten doen.
Sommige verenigingen zien kans behoorlijk in de schuld
te staan bij de gemeente. Spr. acht het gewenst, dat
voor iedere vereniging, die kaarten aanvraagt, gelijke
maatstaven worden aangelegd en dat ieder de belas
ting vooruit betaalt.
De heer Tiekstra (weth.) zegt, dat de heer Heidinga
gelijk heeft wat de algemene regeling betreft; uiter
aard moet deze belasting bij de aankoop van de kaarten
worden betaald. Het is echter wel zo, dat het t.a.v.
speciale kaarten niet altijd is te vragen, omdat het
soms toegangsbewijzen voor een belangrijke pe
riode betreft, bijv. voor een geheel seizoen van
voetbalwedstrijden, toneelvoorstellingen of concerten.
Als een vereniging dergelijke ledenkaarten gaat uit
geven, dan betekent dit meestal, dat zij soms vrij aan
zienlijke bedragen aan vermakelijkheidsbelasting moei
voor-financieren. Dit is wel de voornaamste oorzaak, dat
op dit moment enkele verenigingen het zijn inder
daad maar enkele nog deze schuld hebben. Spr. kan
de heer Heidinga overigens wel verzekeren dat is
ook in het rapport vermeld dat de tijdige betaling
van de schuld bepaald wel door het college in het oog
wordt gehouden.
Spr. hoopt, dat de heer Heidinga tevreden is met dit
antwoord. Ter verduidelijking wil hij er nog aan toe
voegen, dat de aanvulling van de aangenomen toe
gangsprijs voor de leden van deze verenigingen onder
deel van de contributie is, die wekelijks, maandelijks
of per kwartaal binnenkomt. Er zit dus voor zo'n ver
eniging voor-financiering in.
De mededeling sub B 1 wordt voor kennisgeving aan
genomen.
2. berichten van verhindering van de heren Bootsma,
Engels en Hartstra.
Voor kennisgeving aangenomen.
Punt 3 (bijlage no. 275).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 4 (bijlage no. 271).
De voordracht van B. en W. luidt als volgt:
1. P. Hendriks, alhier;
2. G. C. Schilt, alhier.
Benoemd wordt de heer Hendriks, met 29 stemmen
(de heer Schilt 3 stemmen, 1 bilj. van onwaarde en
1 bilj. blanco).
Punt 5.
De aanbevelingen van het college van curatoren
luiden als volgt:
a. lerares in de oude talen:
mevr. A. M. van Assendelft-Veenbaas, alhier;
b. lerares in de wiskunde:
mevr. A. W. Ebels-Donia, alhier;
c. leraar in het Hebreeuws:
A. S. van der Woude, Noordlaren.
Benoemd worden mevr. Van Assendelft-Veenbaas,
met alg. stemmen, en mevr. Ebels-Donia en de heer
Van der Woude, beiden met 33 stemmen (1 bilj. voor
twee der vacatures blanco).
Mevr. Boersma-Hemminga en de heer Heidinga vorm
den het stembureau.
Punten 6 t.e.m. 13 (bijlagen nos. 280, 272, 274, 278,
273, 276, 277 en 270).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 14 (bijlage no. 284).
De heer Heidinga wil beginnen met te zeggen, dat dit
voorstel hem zeer sympathiek voorkomt, om het cul
turele belang, dat in het geding is, maar toch moeten
hem een paar opmerkingen van het hart. En wel deze:
1. Er is in 1955 een garantie van de gemeente Leeuwar
den aan deze stichting gegeven voor de helft van een
lening van f 25.000,Dit zijn trouwens allemaal din
gen, die in de stukken staan. 2. Er wordt door de ge
meente een jaarlijks subsidie verstrekt van f 1.000,
3. De baten der exploitatie kunnen niet geheel de
stijging van de kapitaalslasten, veroorzaakt door deze
uitbouw, opvangen. 4. Waarschijnlijk is het rijk bereid,
Stania State in eigendom over te nemen, waardoor de
exploitatie rond zou kunnen komen, terwijl de gemeente
Leeuwarden ook ontslagen zou worden van de eerste
garantieverplichting, omdat die alsdan kan worden
afgelost. Wanneer het rijk dit niet doet, dan blijft de
eerste garantie bestaan, waaruit dan een uitgaaf van
f 2.200,- per jaar kan voortvloeien. Met de onder
havige garantie, die eventueel een uitgaaf kan vergen
van f 700,en het subsidie van f 1.000,is dat
een bedrag van f 3.900,per jaar, in het allerongun
stigste geval. De mogelijkheid tot deelneming in de
garantie door de provincie wordt ook in het voorstel
genoemd. Naderhand is echter bekend geworden, dat
de provincie niet zal deelnemen, omdat, zo schrijft ze
letterlijk, de toestand der provinciale middelen noopt
tot een zodanige voorzichtigheid, dat het niet verant
woord lijkt het aan het verlenen van de garantie ver
bonden risico voor rekening van de provincie te nemen.
Wanneer spr. alles zo overweegt, rijzen er bij hem de
volgende vragen:
Voor welk kapitaal is de stichting zelf wettelijk aan
sprakelijk? En wat is de zekerheid voor de gemeente,
bijaldien de stichting in financiële moeilijkheden zou
geraken? Stania State, dat verbouwd wordt, is geen
eigendom van de stichting en er moet worden afge
wacht, of het rijk het overneemt, want daar zit men nu
ook niet bepaald met overschotten, als spr. tenminste
de Miljoenen-nota eens in zijn gedachten terugroept.
In verband hiermede zou spr. graag weten, voor hoeveel
miljoen de gemeente aan garanties heeft uitgegeven en
toegezegd. Of zijn het misschien tientallen miljoenen?
Er kan altijd wel weer een druppel bij, maar hoe ligt
deze zaak? Spr. wil zijn stem niet aan dit voorstel ont
houden, speciaal niet vanwege het culturele belang,
dat er aan verbonden is. Hij heeft bovendien gehoord,
dat men reeds met de verbouwing is begonnen. Maar
als spr. al de door hem genoemde dingen zo overweegt,
dan lijkt het hem toch wel toe, dat dit geval heel dicht
zou kunnen liggen bij de grens van datgene, waarvan
men zegt: dit is zakelijk niet verantwoord.
De heer Tiekstra (weth.) constateert, dat de heer
Heidinga een aantal concrete vragen heeft gesteld, die
spr. niet alle staande de vergadering zal kunnen be
antwoorden. Hij zal zo goed mogelijk proberen diens
betoog te volgen.
Spr. moet beginnen met te zeggen, dat het inderdaad
juist is, dat het aandeel van de gemeente in de eerste
lening, van f 25.000,welke de raad bij besluit van
begin 1955 voor de helft heeft gegarandeerd, op het
ogenblik nog als garantie-object bestaat in verband
met de omstandigheid, dat de voorlopig gemaakte af
spraken met een vertegenwoordiger van het departe
ment van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen be
treffende de overname door het rijk van het gehele
complex Stania State nog niet volledig geëffectueerd
zijn. In die situatie verkeert men dus nog. Maar spr.
gelooft wel, dat, op grond van de genoemde afspraken,
redelijkerwijze verwacht mag worden, dat de overname
doorgaat. Het gaat hier dus om garantiebesluiten van
twee gemeenten, welke beide besluiten uiteraard
door G.S. zijn goedgekeurd en wel op 7 februari 1955
(want zo lang behoeft het nu ook niet te duren bij de
griffie). Het mag niet worden verwacht, dat het stand
3
punt van G.S. met betrekking tot de onderhavige ga-
rantievoorstellen anders zal zijn dan tegenover de oor
spronkelijke garantievoorstellen. Immers, de situatie
wordt bij doorgaan van de afspraken met het rijk zo,
dat men in het bijzonder ontlast wordt van de exploi
tatie van het park, en dat de exploitatie van het
gebouwencomplex op basis van huur voor een periode
van 30 jaar eventueel rond kan lopen. Wanneer de op
het ogenblik aan de gang zijnde verbouwing niet zou
worden tot stand gebracht en dus de accommodatie in
het bijzonder van de jeugdherberg niet zou worden
verbeterd, zou de situatie volstrekt in het tegendeel
verkeren, want dan wordt de jeugdherberg van de lijst
van jeugdherbergen van de N.J.H.C. afgevoerd en dat
betekent, dat een belangrijk object niet meer op de
lijst zou voorkomen en niet meer voor overnachtingen
zou kunnen worden gebruikt. Gaat de verbouwing wel
door, dan wordt de capaciteit van de jeugdherberg met
de helft vermeerderd. De raad heeft destijds bij de
stukken gegevens gehad, waardoor een oordeel moge
lijk was. Een reëel opgezette exploitatie voor het jaar
1959, waarbij men niet verder gaat dan tot een even
redig verhoogde raming van de overnachtingen, zal
tot resultaat hebben, dat het maximum tekort f 1425,
zal bedragen. Dat betekent dus, dat de gemeente en
zouden provinciale staten de garantie wel willen
verlenen de provincie niet verder aangesproken kun
nen worden uit hoofde van garantieverplichting dan
tot een bedrag van f 712,50.
Uiteraard hangt dus deze gehele zaak wel, zoals de
heer Heidinga al zei af van de vraag, of de af
spraken met het rijk geëffectueerd kunnen worden.
Maar in afwachting daarvan kan men niet stil zitten.
Men moet doodeenvoudig doorgaan, anders zou de
jeugdherberg volgend jaar niet kunnen worden ge
bruikt.
De heer Heidinga stelt tevens de vraag: Voor welk
kapitaal is de stichting zelf aansprakelijk De heer
Heidinga weet, dat de gebruikelijke figuur bij stichtin
gen is, dat men niet verder aansprakelijk is dan tot
het bedrag van het stichtingskapitaal en dat bedrag
pleegt niet ruim te zijn. Maar men vergete hier toch
niet, dat het een stichting is, waarin een groot aantal
organisaties en twee gemeenten vertegenwoordigd zijn
en dat men deze zaak niet in die zin commercieel moet
zien als de heer Heidinga haar ziet, maar in verband
met haar grote betekenis voor een zeer groot deel van
Friesland, spr. zou willen zeggen voor Noord-Friesland,
niet alleen als jeugdherberg, maar in het bijzonder ook
als conferentie-oord. Met het oog op de recreatiemoge
lijkheden van Leeuwarden is het voortbestaan van
Stania State in verbeterde staat van zeer wezenlijke
betekenis. En ook al zouden provinciale staten het
voorstel van G.S. tot afwijzing van het verzoek om
garantie volgen, dan zou dit voor de gemeente Leeu
warden niet meer kunnen betekenen dan het risico van
een uitgave van f 712,50 per jaar. Spr. gelooft, dat dit
recreatie-oord Leeuwarden dit bedrag heus wel waard
mag zijn.
De heer Heidinga vraagt ook: Wat is nu verder de
zekerheid van de gemeente Leeuwarden, als de stichting
in financiële moeilijkheden geraakt? Wanneer de ge
meente eventueel in de positie komt te verkeren, dat zij
door de geldgever aangesproken wordt om de verplich
tingen, uit de leningsovereenkomst voortvloeiende, na
te komen, kan de raad een vordering instellen tegenover
de schuldenaren van de stichting en het zou dus best
kunnen zijn, dat bij verdergaande exploitatie deze be
dragen weer rustig terug zullen kunnen komen. Het
geldt hier in de eerste plaats een zuivere garantie, in
het kader van de taak, die de gemeente heeft, en van
het belang, dat de gemeente heeft bij het voortbestaan
van dit object.
Dan vraagt de heer Heidinga spr. staande de ver
gadering, wat het totaal van de garantieverplichtingen
van de gemeente zou kunnen zijn. Spr. zou die bal
willen terugkaatsen door de heer Heidinga te verwijzen
naar een van de bijlagen van de memorie van toelich
ting 1959, waar hij al deze garantieverplichtingen kan
opsporen. Deze zijn uiteraard van allerhande soort.
Spr. denkt aan de borgstellingen voor middenstands
bedrijfspanden en voor allerlei activiteiten van andere
aard, maar spr. kan zich zo uit het hoofd uit zijn ge
hele periode als raadslid slechts één geval herinneren,
waarin de gemeente inderdaad aan haar garantiever
plichting heeft moeten voldoen. Dat geval lag ook in
de culturele sfeer en de gemeente had ook groot belang
bij de voortzetting van de werkzaamheden van de be
trokken vereniging.
Dit is wat spr. over deze zaak zou willen zeggen.
Hij hoopt, dat de raad dit voorstel aanneemt (de heer
Heidinga heeft al gezegd, dat men van zijn stem ver
zekerd kan zijn) om daarmede in ieder geval het voort
bestaan van Stania State te waarborgen, ook wanneer
provinciale staten wat spr. niet hoopt in gebreke
blijven.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 15, 16 en 17 (bijlagen nos. 279, 281 en 282).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 18 (bijlage no. 283).
De heer Heidinga zou graag een kleine opmerking
willen maken bij punt 4 (blz. 2) van de raadsbrief;
„Gymnastiekmateriaal lokaal Grote Kerkstraat". Toen
spr. wat jonger was, mocht hij zich graag aan de gym-
nastiektoestellen bewegen; nu doet hij het niet zoveel
meer. Spr. leest, dat de mat in het lokaal door de
gemeente zal worden vervangen. Nu was deze mat
eigendom van Brinio en bij spr. komt de vraag op:
Handelt men nu tegenover Brinio wel juist? Zit dat wel
goed? Die lange mat is gedeeltelijk bij het onderwijs
geven versleten en spr. meent, dat ook de politie van
dat lokaal gebruik maakt. Als spr.'s vereniging vroe
ger een uitvoering had in de Harmonie, moest zij de
toestellen van de gemeente hebben; die kon zij altijd
wel krijgen, maar dan moest zij daar ook huur voor
betalen. Spr. weet niet, of het nog zo is. Hij vindt het
niet billijk, als Brinio nu huur voor de mat zou moeten
betalen. Hij meent, dat deze vereniging een zeker recht
op die mat heeft.
De heer Tiekstra (weth.) gelooft te mogen zeggen,
dat het normaal zo behoort te zijn, dat de gehele in
richting van de gymnastieklokalen door de gemeente
verzorgd wordt. Daarom ook is hier de aanschaffing
van een lange mat voorgesteld. Nu wil spr. hieraan
toevoegen, dat dit de betrokken vereniging ook wel
welgevallig is. (De heer Heidinga: Allicht.) Want als
de gemeente het op dit moment niet zou doen, waagt
spr. het wel te betwijfelen, of de vereniging in staat
zou zijn de mat, die haar eigendom was en in het
gebruik door deze vereniging is versleten, door een
nieuwe te vervangen. Spr. gelooft, dat men moet stel
len en daarmede komt hij toch bij de heer Heidinga
terecht dat de figuur, dat men in een gemeentelijk
gymnastieklokaal toestellen opstelt, die eigendom van
een vereniging zijn, behoort te verdwijnen. (Maar spr.
zou op dit ogenblik moeilijk een voorstel van deze in
houd kunnen verdedigen, omdat hij verwacht, dat dit
nogal wat financiële puzzles zou opleveren.) Het is
duidelijk, dat dan voor het gebruik der gemeentetoe
stellen een vergoeding zou moeten worden betaald.
Maar het zou bij het bepalen van deze vergoeding
moeilijk zijn op grond van een oude situatie aan één
bepaalde vereniging een privilege toe te kennen. Spr
maakt zich sterk, dat er dan toch wel grote rekenmees
ters aan te pas zouden moeten komen, om te becijferen
welke waarde dit privilege zou moeten hebben of welke
slijtage door mogelijke andere gebruikers wordt veroor
zaakt. Laten wij ons, aldus spr., met dit laatste niet
belasten, doch uitgaan van een normale situatie: als
de gemeente lokaal en toestellen beschikbaar stelt, be
taalt ieder der gebruikers voor het lokaal met de toe
stellen een bepaalde vergoeding.
Spr. vertrouwt, dat de raad binnen afzienbare tijd
met dit vraagstuk in aanraking komt. De heer Heidinga
kan dan zo mogelijk van een tweede ronde gebruik
maken.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.