4 Tuut 19. De heer K. J. de Jong rapporteert, dat de commissie voor het nazien van de gemeenterekening over het jaar 1956, gevormd door de heren K. J. de Jong, J. de Vries en J. H. de Vries, zich op 30 oktober 1958 van haar taak heeft gekweten en de rekening, alsmede de daarbij overgelegde bescheiden, heeft onderzocht. Bij het onderzoek van de jaarrekening 1954 heeft de destijds fungerende commissie instemming betuigd met het voorbehoud, dat het centraal bureau voor verifi catie en financiële adviezen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft gesteld met betrekking tot de deugdelijkheid van de rekening van de dienst van openbare werken over 1954. Met leedwezen moet de commissie de raad mededelen, dat het centraal bureau voor verificatie en financiële adviezen voornoemd aan de rekening 1956 van open bare werken, zoals ook reeds over 1955 het geval was zijn goedkeuring heeft menen te moeten onthouden. Het komt de commissie voor, dat het college thans gehouden is op korte termijn maatregelen te treffen, die leiden tot een betere rechtmatigheids- en doelmatig heidscontrole bij voornoemde dienst. Op grond van het gedane onderzoek stelt zij aan de raad voor te besluiten: de gemeente-rekening voorlopig vast te stellen en wel: de inkomsten van de gewone dienst op f 31.079.091,24 de uitgaven van de gewone dienst op - 30.835.695,29 batig slot f 243.395,95 de inkomsten van de kapitaaldienst op f 90.787.839,18 de uitgaven van de kapitaaldienst op - 94.160.421,49 nadelig slot f 3.372.582,31 De heer Mani moet, uiteraard ook n.a.v. wat de heer K. J. de Jong heeft opgemerkt bij het schrijven van het Verificatiebureau van de Vereniging van Neder landse Gemeenten, namens zijn fractie mededelen, dat het haar toch wel heel erg verwondert en ook teleur stelt, dat niet alleen de rekening 1954 niet goedgekeurd kon worden door het Verificatiebureau, maar dat, om dezelfde motieven, geen goedkeuring kon plaats hebben van de rekeningen 1955 en 1956. Uit de brieven van het Verificatiebureau is voorts te lezen en dat is misschien nog erger dat op dit ogenblik ook nog niet de voorzieningen zijn getroffen, die volgens het zeer juiste en billijke advies van dit bureau nodig zijn. En dit betekent in feite, dat de rekening 1957 en ook die van 1958 niet goedgekeurd zullen kunnen worden. Als motief, dat het nog niet mogelijk is geweest de rekeningen 1954, 1955 en 1956 goed te keuren, moet het Verificatie bureau mededelen, dat de directeur der openbare werken nog niet de gegevens heeft kunnen verstrekken, die nodig zijn om tot reorganisatie van de administratie te komen. Dit betreuren spr. c.s. wel zeer. Administratie was voorheen veelal slechts een registreren van daden die hadden plaats gevonden, zonder meer, maar in de moderne tijd wil de administratie toch zijn een voor lichting van de leiding van het bedrijf, ook een voor lichting van de leiding van een dienst. Men kan niet meer volstaan met het enkel vaststellen van de feiten die hebben plaats gevonden. Men zal uit de administra tie moeten kunnen distilleren, of dat wat heeft plaats gevonden, juist is geweest en of het in de toekomst anders zal moeten gebeuren, m.a.w. de leiding zal een zodanig doorgelicht bedrijf voor zich moeten zien, dat zij alle mogelijke conclusies zal kunnen trekken voor wat ze in de toekomst zal moeten doen. Daar spr. ver onderstelt, dat het college het volledig met hem eens is, wil hij er met klem op aandringen, dat de zaak nu toch op zeer korte termijn wordt aangepakt, want het is eigenlijk niet in overeenstemming met de standing van de gemeente Leeuwarden, dat de rekeningen van vijf jaren niet kunnen worden goedgekeurd door het Verificatiebureau. Spr. is zeer benieuwd, welk antwoord hij hierop van het college zal krijgen. Als dat niet bevredigend mocht zijn, wenst hij in tweede instantie, natuurlijk met goed vinden van de Voorzitter, nog op deze zaak terug te komen. De heer Van der Schaaf (weth.) meent, dat het mis schien wel goed is om even de vraag onder ogen te zien, waar het hier om gaat, wat er aan de hand is. Bij de controles, die in 1954, 1955 en 1956 zijn toegepast, is, hoewel die controles uiteraard van zeer intensieve aard zijn geweest, niets naar voren gekomen, dat een on regelmatigheid in de zin van benadeling van de ge meente zou hebben opgeleverd. In die orde beweegt zich dit geval dus gelukkig niet. Het onthouden van goedkeuring door het Verificatiebureau aan de betrok ken rekeningen sluit dat niet in. Het betekent verder ook niet, dat het administratiesysteem, zoals dat wordt gevolgd, onjuist zou zijn. Er zijn integendeel wel op merkingen in de brieven te vinden, b.v. in de brief van 15 november 1957, waaruit blijkt, dat men voor het administratiesysteem wel waardering heeft en waarin men dus wel aanknopingspunten ziet om tot een ver dere verbetering en verfijning daarvan te komen. Maar wat is er dan wel aan de hand? Dat is dit, dat men van de zijde van het Verificatiebureau aanstuurt op een verdergaand effectief maken van het controle systeem, van de interne controle, en dat men verder ook wil streven naar een meer moderne opzet in de administratie, waardoor de leiding van de administra tie de gegevens krijgt, die nodig zijn voor interne door lichting van de dienst, van de verrichtingen en van de onderlinge kostenvergelijking en voorts ook voor het instellen van gedetailleerde onderzoekingen omtrent kosten e.d. Ook wordt nog genoemd het feit en, naar spr. meent, terecht dat door een verdergaande in terne doorlichting, die mogelijk gemaakt moet worden door de administratie, het kostenbesef bij bepaalde functionarissen kan worden versterkt, wat uiteraard van groot belang is. Nu was het dus zo, dat het systeem, dat het Verifi catiebureau verlaten wil zien worden en dat een reeks van jaren hier is gevolgd spr. herhaalt het wel tot goedkeuringen van het bureau heeft geleid. Wan neer hier dus nu de goedkeuring wordt onthouden, dan moet men goed begrijpen, dat dit niet is, omdat inciden teel onregelmatigheden, waardoor de gemeente is be nadeeld, zouden zijn ontdekt, maar omdat, terecht, het bureau de gemeente wil sturen in de richting van een intensievere, effectievere interne controle en het be nutten van de mogelijkheden, die daar in zitten. Het kan bekend zijn, dat het college overtuigd is van de wenselijkheid van deze nieuwe richting in de administratie. Op zichzelf behoeft dat verder geen toe lichting. Dat spreekt voor zich zelf. De modernere be drijfseconomische inzichten werken natuurlijk door, ook in deze gemeente, en het college is er van overtuigd, dat het zijn nut heeft, dat die ook voor de dienst van de openbare werken toepassing vinden. Daartoe is ook een aantal maatregelen genomen, waarvan spr. de raad in kennis wil stellen. Spr. begint dan maar bij de periode, die wordt be streken door de tegenwoordige directie, omdat deze zaak uiteraard door de directiewisseling niet is be vorderd. Er is dus vóór het optreden van de nieuwe directeur wel correspondentie over geweest, maar spr. wil zich beperken tot hetgeen na diens optreden is vooi'gevallen. Op 23 januari 1957 is de desbetreffende brief van het Verificatiebureau binnengekomen, waar op de directeur der openbare werken op 8 maart 1957 zeer uitvoerig in een brief van acht pagina's heeft gereageerd. Dit heeft ten gevolge gehad, dat in het begin van februari een nieuw systeem voor het uitgeven en controleren van opdrachten is ingevoerd, waarbij bonnen in viervoud worden gegeven. Deze wijze van doen is aanbevolen door het Verificatiebureau: ze is dus al in februari 1957 ingevoerd en wordt tot nog toe gevolgd. Hiermee is het totale probleem uiteraard niet opgelost, maar er is toch wel een verbetering van de gang van zaken verkregen. De directeur heeft spr. gerapporteerd, dat dit systeem hem wel voldoet. Op 2 mei 1957 hebben B. en W. aan de directeur der open bare werken een brief geschreven, inhoudende de op dracht om t.a.v. de administratief-technische organi satie van het bedrijf zodanige maatregelen te treffen, dat de jaarrekeningen in de toekomst de akkoordver klaring van het Verificatiebureau zonder voorbehoud zouden kunnen verwerven en hem werd daarbij aanbe volen nader overleg met de districtsverificateur te plegen. Op 9 juli 1957 heeft de directeur der openbare werken aan de districtsverificateur een brief ge schreven, met verzoek, een concreet en duidelijk advies te willen geven over de inrichting van de dienst, zoals die zal moeten zijn, wil de toestand bereikt worden, die het Verificatiebureau en het college beogen. Deze brief is, voordat hij is beantwoord, gevolgd door verschillen de besprekingen, op 30 en 31 oktober 1957, waarbij de betrokken diensthoofden, de chef van de afdeling Fi nanciën en de wethouders van Financiën en van Open bare Werken aanwezig waren en waarin de zaak diep gaand is besproken. Dat heeft tot verder overleg ge leid, waarna op 15 november 1957 een brief is inge komen van het Verificatiebureau. Daarin zijn enige aanwijzingen gegeven omtrent de wijziging van de organisatie van de dienst, waarbij werd voorgesteld, dat een kleine, afzonderlijke, administratief-technische afdeling zal moeten worden ingesteld, een afdeling, die dan te belasten was met het verrichten van de begrotingswerkzaamheden, de ramingen voor de ver schillende posten, op een wijze, die scherper zou zijn dan tot nu toe misschien het geval is, het maken van voor-calculaties en eventueel ook het maken van na calculaties (althans hier verduidelijkt spr. even met eigen woorden na-calculaties van niet aanbestede werken In november 1957 eindigde dan wat spr. zou willen noemen de schriftelijke behandeling van deze zaak; in september van dit jaar kwam zij weer aan de orde door het onthouden van de goedkeuring aan de rekening 1956. Naderhand heeft de directeur zich nog weer over de zaak beraden en hij is toen tegen de praktische bezwaren aangelopen, die zich bij het uitwerken van een dergelijke gedachte voordoen. Eén bezwaar is (maar dit regardeert minder de directeur; hij kan het op het college afwentelen), dat er één of twee nieuwe mensen voor aangetrokken moeten worden. Van hen moet één althans van zeer behoorlijk kaliber zijn, om dat deze zich uit bedrijfseconomisch oogpunt als een administratief man tot gelding moet weten te brengen tegenover technische mensen, bij wie het administratief- technische deel van het werk op het tweede plan staat. Daarom stelt spr. uitdrukkelijk, dat het iemand van behoorlijk kaliber moet zijn. Bovendien zal hij misschien een assistent voor het minder belangrijke werk bij zich moeten hebben, wil deze zaak althans op verantwoorde en zinvolle wijze geschieden. De huisvesting van deze mensen zal een groot bezwaar zijn, wat echter uit eindelijk aan deze reorganisatie niet in de weg mag staan. Spr. keert terug tot datgene, wat hij de raad zou mededelen, n.l. de bezwaren t.a.v. de uitvoering van de reorganisatie, die zich voordoen aan de directeur, die met een voorstel dienaangaande zal moeten komen. De zaak is destijds enigszins blijven slepen. De be stedingsbeperking deed zich in haar volle omvang ge voelen en dan heeft waarschijnlijk nog iets meegespeeld Dat is dan de realisering van het investeringsprogram 1958, dat veel van de directie heeft gevergd. Daardoor is deze zaak iets op de achtergrond geschoven en is de directeur er niet aan toe gekomen haar in 1958 af te doen. Nu is de situatie zo, dat B. en W. hebben be sloten, aan de directeur der openbare werken opdracht te geven op korte termijn voorstellen in te dienen Voor het bereiken van de toestand, die het Verificatiebureau adviseert in te voeren. Dat is dus een herhaling van een opdracht, die, als spr. zich niet vergist, in mei 1957 was gegeven, maar die door omstandigheden nog niet tot uitvoering was gekomen. Deze voorstellen zullen B. en W. in overleg met het Verificatiebureau trachten te realiseren. Voor zover deze voorstellen verhoging van kosten meebrengen, zullen B. en W. daarmee bij de raad moeten verschijnen en uiteraard de goedkeuring van G.S. moeten ontvangen. Dit alles is overigens vol komen duidelijk. Spr. vertelt er niets nieuws mee. Er bestaat nog wel het bezwaar, dat de goedkeuring van de begroting 1959, waarop deze kosten zullen moeten drukken, natuurlijk niet is te verwachten in het voor jaar 1959. Dat is nu eenmaal een betreurenswaardige gang yan zaken. Hoe het echter ook zij, het college zal doen wat binnen zijn bereik ligt om te komen tot de gewenste toestand, zodanig, dat het Verificatiebureau zijn goedkeuring in het vervolg toch weer zal kunnen hechten aan deze rekening, want het college is het met de heer Mani eens, dat men hier uiteraard niet de toestand kan hebben of houden, dat de rekening niet wordt goedgekeurd. De teleurstelling, die de heer Mani heeft uitgesproken en het feit, dat hij deze gang van zaken betreurt, zijn voor het college begrijpelijk, vol komen begrijpelijk. Het is een zaak, die dus de aandacht van B. en W. heeft gehad en zij hebben enige maat regelen genomen om tot uitvoering van de reorgani satie te komen. Spr. kan dus namens het college toezeggen, dat het datgene zal doen spr. herhaalt het wat binnen zijn bereik ligt om tot opheffing van deze toestand te komen. Hij meent, dat hij hiermede beantwoord heeft wat de heer Mani heeft gevraagd. Ds heer K. J. de Jong is persoonlijk wel bevredigd door het antwoord van de wethouder. Hij c.s. zijn blij, alsnog een overzicht van hem gekregen te hebben. Daar blijkt uit, dat het college zich dus wel met deze zaak heeft beziggehouden, zij het dan, dat dit wel een heel lange tijd geduurd heeft en dat men misschien eerder klaar had kunnen komen. Maar er is nu een vrij breed voerig verslag gegeven en spr. heeft de indruk, dat het college mèt hem van mening is, dat de reorganisatie op heel korte termijn dient plaats te vinden, wat ook door de wethouder is uitgesproken. Spr. c.s. zullen met belangstelling verdere plannen en voorstellen van het college, dit punt betreffende, tegemoetzien. De heer Mani kan zich wel aansluiten bij de woorden van de heer K. J. de Jong. Alleen wil spr. even op merken, dat men in de raad niet de indruk moet krijgen, dat hij gesuggereerd zou hebben, dat er onregelmatig heden zouden zijn gebeurd. (De heer Van der Schaaf (weth.): Wat ik heb gezegd, stond al op mijn papier tje!). Dan was dat dus niet n.a.v. wat spr. hier heeft opgemerkt. Het was n.l. allerminst zijn bedoeling om iets dergelijks te suggereren. Nu zou spr. liever positief hebben willen zeggen: er is niets op te merken, maar die positiviteit ontbreekt spr. op dit ogenblik toch eigenlijk wel. De raad kan de rechtmatigheid en de doelmatigheid der uitgaven niet helemaal beoordelen en dus blijft er altijd iets wat onprettig aandoet, maar als het college op zeer korte termijn zo mag hij misschien de woorden van de wethouder wel interpre teren die maatregelen zal treffen, die nodig zijn om tot de gewenste toestand te komen, kan hij met diens antwoord zeer zeker tevreden zijn. De heer Heidinga zou nog een kleine opmerking wil len maken. Hij kan deze zaak niet op al haar merites beoordelen, maar hij krijgt uit de woorden van de wet houder wel de indruk, dat de administratie van het bedrijf zal moeten worden geschoeid op een bepaalde leest, die uniform is voor heel Nederland. Komt het daar eigenlijk niet op neer? (De heer Van der Schaaf (weth.): Neen.). Spr. had wel de indruk, dat het om uniformiteit ging. Laten wij daar, aldus spr., toch niet intrappen. Als het bedrijf, dat we hier hebben, doel matig en goed, zonder onregelmatigheden, werkt en als goed is te doorzien, hoe alles reilt en zeilt, dan behoeft men het niet uniform aan andere te doen zijn, laat het dan de vrijheid te zijn, zoals het is. Zo is het ook in de bouwbedrijven. Het ene bedrijf pakt de zaken zo aan en het andere doet het weer anders. Men ziet de bedrijven stuk voor stuk heel verschillend, maar toch goed werken. Spr. is er op tegen, alle bedrijven in een zelfde keurslijf te wringen. De heer Van der Schaaf (weth.) zou bij de heer Hei dinga de indruk willen wegnemen, alsof het Centraal Bureau voor Verificatie en Financiële Adviezen uit een zucht om overal uniforme maatregelen door te voeren tot reorganisatie van de administratie heeft geadvi seerd. Als spr. goed is ingelicht, heeft men bijv. bij gemeenten van kleinere omvang de zaak niet zo gesteld als hier. Als men in een processuele houding tegenover het Verificatiebureau stond, zou men daar natuurlijk wel allerlei argumenten aan kunnen ontlenen. Aan een kleinere gemeente heeft men dus niet die bepaalde eisen t.a.v. interne doorlichting en doelmatigheidscontrole willen stellen, die voor een gemeente als Leeuwarden behoren te gelden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1958 | | pagina 3