32
van de raad nodig. Het lijkt hun dus een praktische
gang van zaken eerst de beslissing van de minister op
hun vraag om een nieuw stadsziekenhuis te mogen
bouwen af te wachten. Daar is dan verder geen tijd
mee verloren. Spr. wil hier wel aan toevoegen, dat
B. en W. op zichzelf niet in de eerste plaats aan nood
voorzieningen denken, omdat, als men noodvoorzienin
gen zou willen maken voor de patiënten dus een
noodziekenhuis zou willen oprichten dit toch altijd
wel een zeer groot bedrag zou vorderen en dat het
mogelijkerwijs zelfs een definitief ziekenhuis in de weg
zou staan; dat dus misschien het goede het betere zou
verijdelen. Wat dan?
Spr. gelooft toch hier enkele opmerkingen, die zijn
gemaakt t.a.v. het bestaande stadsziekenhuis te moeten
bespreken. Er is, als spr. het tenminste goed begrepen
heeft, gezegd, dat de psychiatrische patiënten in een cel
onder de grond worden gestopt. Dat is niet het geval.
Er zijn wel een paar isolatiecellen in het bestaande
stadsziekenhuis; die zijn echter niet onder de grond,
maar op de verdieping gelijkvloers. Daar is dus niets
griezeligs aan, zoals men misschien uit het begrip van
een cel onder de grond zou kunnen afleiden.
Er is door de heer J. de Vries het vermoeden geuit,
dat er een onderbezetting van patiënten zou zijn in het
bestaande stadsziekenhuis en een overbezetting van
personeel. Ook dat vermoeden is niet in overeenstem
ming met de feitelijke toestand. Er is een tijdje dat
is misschien de oorzaak van het misverstand op de
kinderzaal een klein aantal bedden 4 of 5 leeg
geweest, omdat daar minder behoefte aan bleek te
zijn. Daar is nu in voorzien. Die kinderen zijn op een
andere zaal gelegd en er is nu stellig geen bed over.
Integendeel, er is de laatste tijd bij herhaling en dat
was vroeger ook zo om opname verzocht, aan welke
aanvragen niet kon worden voldaan. M.a.w. het zieken
huis is tot zijn beperkte capaciteit rgelmatig geheel
vol en van overbezetting van personeel kan bepaald
niet worden gesproken. Er is in dit ziekenhuis dat per
soneel, dat er voor nodig is. Misschien is een reden
voor een tweede misverstand, dat, gegeven de kleine
omvang van het ziekenhuis, het apparaat, dat nodig is,
niet in verhouding staat tot het aantal bedden, dat door
dit apparaat verzorgd zou kunnen worden. M.a.w. de
omvang van het ziekenhuis is te gering om economisch
te werken. En de wens van B. en W. om, ter vervan
ging van het stadsziekenhuis, een groter ziekenhuis te
bouwen, vindt dus ook voor een deel zijn grond in de
wens een ziekenhuis te krijgen, dat economisch zal kun
nen werken.
Overigens zou spr. toch willen opmerken, dat alleen
al vervanging van de bestaande ziekenhuisbedden, die,
gegeven de grote wachtlijsten bij de beide andere zie-
keninrichtingen in deze stad, dus bepaald niet ver
loren kunnen gaan, naar de mening van B. en W.
strikt nodig is. Deze vervanging vraagt met het infec
tiepaviljoen en de kraaminrichting en met de noodzake
lijke bedden voor psychiatrische patiënten reeds een
aantal van 180 bedden.
Nu is spr. herhaalt het deze zaak naar het in
zicht van B. en W. eigenlijk wel heer erg prematuur en
hij gelooft dus goed te doen, om hierover op dit moment
verder niet te spreken.
Spr. wil alleen en dat is dan het laatste nog
het volgende opmerken. Uit een brief d.d. 27 juni 1957,
die door het bestuur van de stichting Sint Bonifatius
Hospitaal aan het Leeuwarder Specialisten Genootschap
is gezonden de heer Engels blijkt deze brief te ken
nen is door B. en W. niet anders opgemaakt kunnen
worden, dan dat dit bestuur er de voorkeur aan geeft om
zich afzijdig te houden en zijn eigen weg te gaan. Wan
neer dit een misverstand mocht zijn, dan kan het col
lege zich daarover verheugen en kan het voor B. en
W. een reden zijn er op terug te komen.
Spr. zou met deze laatste opmerking dus voorlopig,
tot het ogenblik, waarop deze zaak opnieuw in de raad
komt, van dit punt willen afstappen.
Er blijft dan voor spr. niet veel meer ter beantwoor
ding over. Hij ziet nog een aantekening t.a.v. hetgeen
door de heer Hartstra is opgemerkt. Deze heeft gezegd
daar kwam het althans zo ongeveer op neer het
college heeft nu een lijst overgelegd van datgene wat
aan de dorpen is gedaan en hij hoopt niet, dat dit nu
voor B. en W. aanleiding zal zijn om op hun lauweren
te gaan rusten. Het is stellig niet hun bedoeling geweest
om dat te doen. Zij hebben alleen de lijst willen overleggen,
omdat men dat is hun bij herhaling uit allerlei op
merkingen gebleken in het plattelandsdeel van de
gemeente zo gauw geneigd is te denken: „och, wij,
landelijke bevolking van deze kleine dorpjes, hangen
maar zo'n beetje aan de grote stad vast en er wordt
niet al te veel naar ons omgezien." B. en W. kunnen
zich dat best indenken. Spr. gelooft, dat in een ge
meente van de samenstelling als Leeuwarden een der
gelijk vermoeden licht kan ontstaan. De kleinere is
altijd geneigd om zich bij de grotere achtergesteld te
gevoelen. B. en W. hebben dus met deze lijst aan de
raad even willen aantonen, dat die mening toch be
paald geen grond in de feiten vindt en dat het gemeen
tebestuur toch ook aan het landelijke deel bepaald
wel alle zorg wil geven die aan dit deel toekomt, ook
in de komende tijd.
De heer Van der Schaaf is in antwoord op de des
wege gestelde vragen en gegeven beschouwingen nader
ingegaan op de kwestie van de industrialisatie. Spr.
zou daarop van zijn kant gaarne enkele aanvullingen
willen geven. Hij gelooft, dat de heer Van der Schaaf
het wel goed vindt, als hij dit nu doet.
Spr. zou dan even terug willen gaan in de geschiede
nis. Een vroeger gemeentebestuur, het was voor de
oorlog, heeft zeer bewust laat spr. het zo mogen
zeggen de industrialisatie niet bevorderd. De ge
dachte is toen wel uitgesproken, dat men er mee moest
oppassen een grote arbeidersbevolking te vormen, om
dat, als er eens een daling van de conjunctuur zou in
treden, de gemeente met een groot aantal werklozen
zou zitten en daar zou ze niet beter van worden. En
ook al zou de gemeente er niet minder van worden,
dan moest ze toch nog erg voorzichtig zijn. Het ge
meentebestuur, dat onmiddellijk na de bevrijding in
functie is getreden, heeft over deze zaak van meet af
aan volkomen anders gedacht. En nog maar heel kort na
de bevrijding heeft juist dat gemeentebestuur van
Leeuwarden er bij het toenmalige provinciale bestuur
op aangedrongen om te komen tot de oprichting van
een Economisch Technologisch Instituut in Friesland
en juist met de motivering, zoals die in de jaren daarna
en nu nog steeds gegeven werd, n.l. dat de economische
structuur van de provincie Friesland en van de ge
meente Leeuwarden om een vernieuwde aanpak, om een
ander beleid vraagt. De industrialisatie zou moeten
worden bevorderd, een beleid, dat dus van de bevrijding
af zo mag spr. het wel stellen door het gemeente
bestuur is gevolgd. Deze mening is niet alleen geuit in
de bedoelde brief aan het toenmalig provinciaal bestuur,
maar het nieuwe beleid heeft zich ook geuit in alle mo
gelijke voorstellen, die op de gemeente zelf betrekking
hadden. De toegangswegen naar de stad zijn verbeterd
zowel te land als te water. Als een van de eerste ge
meenten in den lande ging Leeuwarden over tot het
inrichten van een autobusstation. De straatverlichting
werd verbeterd, het beursgebouw grondig gerestaureerd.
Zo zijn er een hele serie acties op te noemen, hetgeen
spr., gelooft hij, niet behoeft te doen. De raadsleden
kunnen het zelf in hoofdzaak lezen in de lijst van de
verschillende investeringen, die zijn gedaan en die tot
een heel grote som zijn aangegroeid.
Wat er in de loop van de jaren is gebeurd, is niet iets
nieuws, niet iets principieel nieuws. Er is hoogstens een
gradueel verschil misschien met vroeger. Wèl is nieuw
te noemen en daar is het college zeer verheugd over
dat van uit de burgerij nu aan het streven van de
gemeente een zeer krachtige steun is gegeven.
Spr. wil nog graag aan zijn opsomming van zopas
toevoegen, dat Leeuwarden een van de eerste gemeen
ten in Friesland, zo niet de eerste is geweest, die een
welvaartsplan heeft laten opmaken door het E.T.I.F.
En de rapporten van de commissie, die de heer Van der
Veen zojuist heeft genoemd, zijn destijds stuk voor
stuk in een samenspreking met de heren die samenge
werkt hebben aan de totstandkoming van die rapporten,
door het college besproken, waarbij tal van punten aan
de orde kwamen, die soms hetzij al bij de gemeente in
beraad waren, hetzij al in uitvoering waren.
Het nieuwe, dat ons, aldus spr., mag verheugen, is
de belangstelling die zakenkringen thans aan de dag
leggen, een belangstelling, die het college zeer positief
tegemoet is getreden en die, naar gebleken is, gelukkig
33
tot een steeds grotere omvang aangroeit. Spr. moge
herhalen, dat het college daar uitermate verheugd over
is en hij hoopt van harte, dat de gezamenlijke inspan
ning succes zal mogen hebben.
Spr. komt nog even terug op de opmerking van de
heer Van der Veen: wat is de oorzaak, dat de industriali
satie tot dusverre niet die omvang heeft aangenomen als
wij graag hadden gezien. De heer Van der Schaaf heeft
daar van zijn kant wel een vermoeden over geuit. Spr.
zou dat nog kunnen aanvullen door te zeggen, dat
Leeuwarden nu eenkeer niet ligt aan de grote inter
nationale verkeerswegen, maar in een gebied, waar de
grondstoffen voor andere dan agrarische produktie niet
aanwezig zijn, zodat het transport over grote afstan
den moet geschieden; dat Leeuwarden, gegeven de
grondgesteldheid, niet beschikt over goedkope terreinen;
dat Leeuwarden ook niet, beschikt over arbeidskrach
ten, die goedkoper zijn dan elders; dat hier ook vanouds
niet in haar algemeenheid die ondernemersmentaliteit
bestaat, die voor de opbloei van deze zaak wenselijk is.
Leeuwarden is vanouds voor een belangrijk deel een
handelsplaats en geen industriestad, zodat het niet
te verwonderen valt, dat het industriële klimaat, zoals
men het tegenwoordig pleegt te noemen, niet in die
omvang en intensiteit aanwezig is als elders het geval
is. B. en W. zijn en dat heeft spr. zopas al gezegd
bij voortduring er op bedacht geweest om de vestigings
factoren te scheppen of te verbeteren en zij hopen daar
mee zoveel mogelijk door te gaan en er heerst dus niet
bij B. en W. de gedachte, zoals de heer Van der Veen
die bij hen veronderstelt, dat zij, nu zij industrieterrei
nen hebben aangemaakt, al klaar zijn. B. en W. zien
deze zaak stellig niet zo beperkt. Zij hebben het oog
gericht op alle vestigingsfactoren die in deze van be
lang zijn. En spr. mag herhalen, dat zij, voor zover ze
niet aanwezig zijn, zullen trachten ze te scheppen. Voor
zover ze wel aanweig zijn, trachten B. en W. ze naar
hun vermogen te verbeteren. Wanneer de heer Van der
Veen dus vraagt: geef ons nu een structuurplan in
economische zin, dan is het spr. niet recht duidelijk,
wat hij daarmee bedoelt. Bedoelt hij daarmee nog iets
meer of iets anders dan wat spr. zopas heeft gezegd?
Mocht dat het geval zijn, dan kan spr. dat in tweede
instantie wel van hem horen. Juist nu heeft de Minis
ter van Economische Zaken zijn nieuw beleid bekend
gemaakt en het college leeft thans in afwachting van
de aanwijzing van bepaalde kernen in het ontwik
kelingsgebied Friesland. Nu deze zaken daardoor een
sterk accent hebben gekregen, zijn B. en W. spr.
mag het herhalen en daarmee zou hij willen eindigen
in volledige en prettige samenwerking met het
Comité „Leeuwarden-Frieslands Kern", er op bedacht
om te laten doen wat aan dit streven succes zou kunnen
bieden.
Spr. heeft hiermee het zijne gezegd. Mochten er ech
ter bepaalde punten zijn, waarop nog geen ant
woord is gegeven, dan wil men dat zeer zeker in tweede
instantie wel te kennen geven en dan hoopt hij daarop
nog antwoord te geven.
Thans zou spr. even met de raad willen praten over
de orde van de dag. Het is nu ongeveer vijf minuten
voor halfzes. Omdat de raad toch vandaag moet klaar
komen en daar B. en W. het niet alleen voor henzelf
niet prettig zouden vinden, dat het vanavond zeer laat
wordt, maar ook voor de raad, zouden zij deze willen
verzoeken nog twintig minuten door te gaan en dan te
pauzeren tot halfacht.
De raad gaat hiermee akkoord.
De heer B. P. van der Veen zou nog graag in tweede
instantie iets willen zeggen. Hij constateert, dat er door
de wijze waarop de algemene beschouwingen zijn ge
houden, daarbij veel meer is kunnen worden behandeld
dan gebruikelijk was, zodat de raad straks met de
puntsgewijze behandeling van de begroting wel spoedig
klaar zal zijn.
Spr. zou graag van de gelegenheid gebruik maken
<>m enkele woorden te richten tot de heer Spiekhout,
die gevraagd heeft naar het economisch program van
de V.V.D., zonder dat het spr.'s bedoeling is om over
dat punt een debat uit te lokken. Het is hier niet de
juiste plaats en overigens zou er meer tijd voor nodig
zijn dan vandaag beschikbaar is.
Spr. zou de heer Spiekhout willen antwoorden in de
vorm van een vergelijking. We naderen, aldus spr., de
tijd van de heilige, die op 5 december op de kleuter
scholen en in de lagere klassen van de „grote" school
pleegt te komen. De kleuter heeft een grenzenloos ver
trouwen in Sinterklaas, die alwijs is, alles kan, alles
ziet en alles weet; die goedgeefs is, rechtvaardig straf-
jes uitdeelt, met pepernoten strooit en die blijkbaar on
begrensde financiën ter beschikking heeft. Nu staat de
heer Spiekhout min of meer tegenover de overheid,
alsof deze Sinterklaas was. Als leerling van de „grote"
school twijfelt spr. echter wel aan de echtheid van het
bestaan van Sinterklaas. Wat wij als kleuters zo aar
dig vinden, is toch eigenlijk maar fantasie. Spr. hoopt,
dat de heer Spiekhout ook nog eens op de grote school
komt. (Gelach).
Spr. zou t.b.v. zijn dupliek de rij van de wethouders
langs willen gaan.
De heer Vellenga is een groot man, vooral materieel,
maar spr. is niet bang voor hem, want de verhoudingen
in deze raad zijn pleizierig en niet zodanig, dat spr.
voor een groot iemand bang zou moeten zijn.
Spr. heeft in eerste instantie gezegd, dat hij c.s. met
belangstelling de resultaten van het systeem van merit
rating tegemoet zien, maar dat hun verwachtingen
niet hoog gespannen zijn. Nu kunnen de verwachtingen
van de heer Vellenga wèl hoog gespannen zijn, maar
het is te sterk gezegd, dat hij met spr. c.s. van mening
verschilt, alsof hij bij hen iets geheel verkeerds con
stateert. (De heer Vellenga (weth.): U hebt als een
kleuter geluisterd; dat heb ik niet gezegd.) Dan heeft
het spr. niet goed bereikt. (Stemmen: Het ligt aan de
akoestiek!)
De wethouder heeft gezegd, dat spr. op meer punten
niet juist was. (De heer Vellenga (weth.): doet het ge
noegen, dat de oorzaak is, dat het door hem ge
sprokene de heer Van der Veen niet goed heeft be
reikt, anders zou hij aan zichzelf gaan twijfelen!).
Er zijn twee punten, waarvoor spr. erkentelijk is. Het
eerste is de invoering van het systeem van merit ra
ting, al hangt dit dan grotendeels samen met wat van
rijkswege gaande is.
Het tweede is het bejaardentehuis, ten aanzien waar
van de wethouder van mening is, dat het in hoofdzaak
selfsupporting moet zijn.
Spr. komt nu bij de heer Tiekstra, die verschillende
punten heeft aangeroerd, die door spr. besproken zijn,
o.a. het lyceum. Spr. is het met hem eens, dat het ver
standiger is af te wachten, totdat de wijziging van de
onderwijswetten in de Kamer bekeken is, alvorens hier
desbetreffende kwesties te bespreken. Als spr. het goed
heeft, zal het een hele tijd duren, vóór de veranderin
gen er zullen komen. Erg concreet is alles nog niet.
Het is voor de gemeenten natuurlijk een zaak van in
passing in de landelijke wetten. Dat is spr. volkomen
met de wethouder eens.
Wat de tarievenpolitiek betreft, wat spr. gezegd
heeft, heeft hij als algemene beschouwingen gezien. Als
hij het voorstel had willen doen om het leeszaal-subsidie
aan te tasten of de kosten van het tonnenstelsel te
drukken, dan zou hij dit bij de puntsgewijze behande
ling van de begroting ter sprake gebracht hebben.
Spr. heeft willen aangeven, hoe in het algemeen ge
tracht moet worden hij mag het niet in alle opzich
ten doorvoeren; daar is hij wel van overtuigd de
kosten te laten drukken op degenen, die van de dien
sten profijt te hebben. Nu kan het hem niet veel schelen,
dat bijv. Haarlem en Enschede belangrijker bedragen
dan Leeuwarden als subsidie geven. Hij weet niet, of
de desbetreffende instellingen vergelijkbaar zijn.
De heer Tiekstra is altijd sterk in cijfers. In 1954 is
aan leesgeld ontvangen, zo zegt hij, f 20.500,en was
het subsidie f 28.000,Dit jaar is aan leesgeld ont
vangen ruim f 25.000,en was het subsidie f 55.000,
Het kan echter best zijn, dat men tot de conclusie moet
komen, dat het nog niet veel is. Het gaat spr. niet om
de concrete bedragen. Het gaat hem er om, dat de con
tributie, die geheven wordt, lager is dan z.i. mogelijk
is, lager dan de mensen, die van de instelling gebruik
maken, zouden moeten betalen. Spr. weet evengoed als
de heer Tiekstra, dat de gemeente niet vrij is, maar
afhangt van de rijkssubsidievoorwaarden; dat is echter
met alle mogelijke subsidievoorwaarden precies hetzelf
de. Dit is voor hem c.s. geen reden om daarom het
systeem maar goed te keuren.