38 misverstand moet bestaan. Hij vindt het wat moeilijk om op de zaak in te gaan. Hij weet maar al te goed, hoe men met woorden en in brieven tot misverstand kan komen de toon maakt de muziek en hij weet ook, dat de gedachten, waar men van uit gaat, mede bepalend zijn voor de reactie op de woorden van de gene, met wie men spreekt. Het gaat hier om de cor respondentie van het bestuur van het Bonifatius Hos pitaal met het Leeuwarder Specialisten Genootschap; in zijn brief betuigt het bestuur geen adhesie aan het advies, opgesteld door dit genootschap, en het geeft met argumenten aan waarom het dit advies niet wenst. Dit bepaalt dus het standpunt van het Bonifatius Hos pitaal tegenover dat van het Specialisten Genootschap. De conclusie, die men moet trekken, is deze, dat het Bonifatius Hospitaal op grond van argumenten zich meent te moeten onthouden van het betuigen van ad hesie aan het advies van het Leeuwarder Specialisten Genootschap, hetgeen feitelijk wel iets heel anders is dan het zich distanciëren van de plannen van het ge meentebestuur, het gaan van een eigen weg en het afwezen van overleg met dit gemeentebestuur. Spr. moet hoe ongaarne ook zeggen, dat de getrok ken conclusie onjuist is; deze zaak moet dus tot weder zijds begrip worden rechtgezet. Spr. is zeer verheugd over de openheid, waarvan het college blijk geeft, na dat er toch aanvankelijk wel teleurstelling geweest moet zijn. Spr. hoopt van harte op heropening van het ge sprek. De heer Van der Veen zegt, dat inderdaad kan wor den gesteld, dat de instelling van na de oorlog t.o.v. de industrialisatie een andere is bij het gemeentebestuur dan die van voor de oorlog. Nu kan men echter van mening verschillen ook over de huidige instelling. Vol gens spr. zijn de activiteiten, gezien de grote achter stand, nog niet voldoende. Spr. heeft aangetoond, dat Leeuwarden achterbleef bij het landelijk gemiddelde, wat de werkgelegenheid betreft. Inderdaad leven er toekomstplannen op het gebied van de industralisatie, maar dit moet men ook aan de buitenwereld laten merken, want van buitenaf hoort men een ander ge luid. Het college staat op het standpunt, dat, als men de industrieterreinen maar heeft, de rest wel vanzelf komt. In het industrienummer van Ons Noorden van 18 juli j.l. staat woordelijk dit en dat is opmerkelijk in dit geval: „Het enige wat in Leeuwarden ontbreekt, is voldoende industrieterrein." Deze opmerking is niet uit haar verband gerukt. In dit artikel, waarin de plannen van Leeuwarden opgesomd staan, wordt niets anders verteld dan aanleg van industrieterreinen. De Voorzitter vroeg, wat spr. onder een structuur plan verstaat. Spr. stelt zich voor, dat er voor de toekomst plannen genoeg zijn. Maar hij heeft van morgen reeds gezegd, dat het van groot belang zowel voor de uitbreiding van Leeuwarden als voor de eigen bezinning is, dat een coördinatie van toekomstplannen tot stand komt. Het reeds een 10-tal jaren geleden door het ETIF opgestelde welvaartsplan moet als ver ouderd worden beschouwd. De heer Ten Brug heeft met dankbaarheid gecon stateerd, dat de plannen voor een bejaardentehuis voort gang vinden. Hij moge de wens uitspreken, dat de plan nen spoedig kunnen worden gerealiseerd en dat ook spoedig een beslissing kan worden genomen t.a.v. het Stadsverzorgingshuis. Hij is er blij om, dat het niet zo lang meer behoeft te duren als hij vreesde, want als de raad de plannen voor een verpleeghuis kent, kan hij ook een beslissing nemen over de zeer noodzakelijke tijdelijke voorzieningen in het Stadsverzorgingshuis. Een ander punt, dat in de ontwikkeling een beetje is blijven steken, is het volgende. Spr. heeft met aandrang aandacht gevraagd voor de nood van reuma- en psy chische patiënten, voor wier verpleging hier een behoor lijke outillage ontbreekt. De Voorzitter heeft dat niet ontkend. In de mem.v.a. wordt zelfs gesproken van een grote behoefte, maar spr. vraagt zich af, of de grote nood wel wordt gezien, want B. en W. willen een nood voorziening koppelen aan de eventuele totstandkoming van een nieuw ziekenhuis. Wij weten daarover, aldus spr., nog niet veel en de Voorzitter heeft zelf gezegd, dat er thans niet over gediscussieerd kan worden. Maar dat betekent alleen maar, dat het nog vele jaren kan duren, voordat er een nieuw ziekenhuis komt. Er moet een noodvoorziening getroffen worden, omdat deze juist nodig is en het nieuwe ziekenhuis nog lang op zich zal laten wachten. Spr. heeft ook gevraagd, of het college voeling heeft gehouden met het bestuur van andere ziekenhuizen met betrekking tot verpleeg- mogelijkheid van psychiatrische patiënten. Daar is niet op geantwoord. Spr. gelooft wel, dat het de taak van het college is om, wanneer er dingen in de gemeente naar voren komen als hier gebeurd zijn, het college 6f maatregelen moet nemen óf, als het daar zelf niet voor in de gelegenheid is, het nemen van maatregelen moet stimuleren. Ten slotte heeft spr. met dankbaarheid geconsta teerd, dat de heer De Jong de tegenstelling tussen rechts en links heeft omschreven; dit te doen met de woorden confessioneel en niet-confessioneel zou volgens spr. c.s. zeer verouderd zijn. Spr. neemt er dankbaar nota van, dat hij niet heeft gesproken van christelijke en niet-christelijke partijen. Anders zou spr. met een bekend theoloog moeten zeggen: „We gaan noch links, noch rechts, maar de Koninklijke weg." De heer Heidinga wil zich in de eerste plaats aan sluiten bij hetgeen de heer Santema heeft gezegd t.a.v de aanstelling van een sociograaf. Hij is het daarmee volkomen eens. Wij moeten hem, aldus spr., niet heb ben. Meer wil hij er niet van zeggen, behalve nog dit, dat zijn fractie er huiverig tegenover staat en het, on danks de door de wethouder aangevoerde argumenten niet met deze eens is. Bjj haar heerst n.l. de vrees, dat uit de aanstelling van een sociograaf weer een heel bureau kan voortvloeien; er zal dan binnen korte t\jd stellig nog weer een man bij moeten en nog één mis schien. Zo'n sociograaf kan immers ook niet zonder typiste en een man van dergelijke allure kan het ook niet stellen zonder iemand, die een beetje in zijn scha duw staat en verschillende diensten voor hem verricht. Daarom staat spr.'s fractie er huiverig tegenover, maar hij persoonlijk is er beslist tegen. Spr. wil ook nog even terugkomen op de tonnen. Hij zou nu allereerst willen zeggen: laten wij er niet in bijten (Gelach), maar het antwoord van de wethouder heeft spr. toch niet erg bevredigd. Heeft de wethouder eigenlijk wel beseft, wat een achterstand het voor een stad van de grootte van Leeuwarden betekent, hoe zij hiermee achteraan komt sukkelen, al 25 jaar? Hef. gemeentebestuur moet niet uit het oog verliezen, dat deze geweldige achterstand op het terrein van de san taire voorzieningen zeer funest is voor de ontwikkeling van de stad. Kan de wethouder vertellen hoeveel ton nen er nog zijn Deze kwestie is van een zo grote orde, dat deze onhoudbare toestand zo gauw mogelijk moet verdwijnen. Het is noodzakelijk een streefdatum te stellen, waarop het uit moet zjjn met de tonnen. Die tijd is werkelijk thans bereikt. Spr. kan natuurlijk in grote lijnen akkoord gaan met hetgeen de wethouder van Openbare Werken heeft ge zegd over de berekening van de grondprijzen. Deze is reëel. Alleen rijzen er bij spr. t.a.v. de kostenfactor plantsoenaanleg enige vragen. Uit de tekeningen van het uitbreidingsplan 't Nijl&n blijkt, dat er een gewel dige oppervlakte groenstrook is geprojecteerd tussen het woongebied en het industriegebied, een paar hect aren wel. Is het nu wel juist, de prijs van deze grond plus de aanleg van de plantsoenen helemaal te laten drukken op de grondprijs van de woningen? Dit mede gezien het feit, dat het al zo verbazend moeilijk ligt met de grondprijs voor deze woningen. Dat heeft de wethouder toch gezegd! Voor de exploitatie van de wo ningen heeft dit natuurlijk zijn gevolgen. Spr. wil er daarom voor pleiten, dergelijke voorzieningen niet meer op de grond voor de woningen te laten drukken, maar er iets anders op te vinden. Met evenveel recht zouden die kosten op het industrieterrein kunnen drukken, omdat het de scheiding is tussen dit gebied en het woongebied. Eigenlijk zijn de antwoorden van de beide wethou ders spr. niet meegevallen. Uit hetgeen de wethouder opmerkte over de aanleg van de rondweg, die de ver binding moet vormen tussen de Groningerstraatweg en de Schrans, die van zo uitermate groot belang is, moet spr. opmaken, dat deze zaak hem niet zo zwaar weegt, voorlopig althans. Het spijt hem dit te moeten consta teren. Hij acht deze rondweg zeer belangrijk in het 39 kader van de stedelijke ontwikkeling, waarmee zeer veel ernst moet worden gemaakt. De heer Tiekstra heeft aangetoond, dat in het ver loop van een jaar of wat vier, gelooft spr. de uitgaven van de gemeente belangrijk zijn gestegen, eigenlijk mede op last van de regering, zoals b.v. op grond van de voorschriften i.z. de diverse salarisver hogingen en wat dies meer zij, uitgaven die de gemeen te moet doen, terwijl de inkomsten lang en lang niet in die mate zijn gestegen. Spr. is bang, dat de gemeen teraad door deze gang van zaken, waarbij de stijging van de inkomsten, waarop hij geen invloed heeft, geen gelijke tred houdt met die der uitgaven er toe zal komen op de voorzieningen die nodig en gewenst zijn en eigenlyk moeten gebeuren, gaat bezuinigen. Dat kan niet. Hij zal zich tot het aller-, allernodigste moeten gaan beperken, terwijl zaken, zoals b.v. de aanleg van de diepriolering, waarop de heer Van der Veen heeft aangedrongen, en die toch zo uitermate urgent is, niet zouden kunnen worden verwezenlijkt. Spr. acht het nodig, dat de raad zich over deze dingen uitspreekt en er bij de regering op aandringt, dat hem de gele genheid wordt geboden over te gaan tot deze aanleg, omdat Leeuwarden in de totale verhoudingen achter- aankomt. Dat moeten wij niet hebben, aldus spr. De uitvoering van dergelijke werken mag niet worden be ïnvloed door het feit, dat er geen geld is. De raad moet er steeds op blijven hameren, dat deze voorzie ning nodig is, bitter nodig. De hear Hartstra moat, sünder it libbenslot fan Wyt- gaerd yn 'e wei stean to wollen, sizze, dat it foar him unbigryplik is, dat de wethalder fan Iepenbiere Wur- ken yn syn biantwurdzjing sei, dat hy Wytgaerd as forensedoarp leaver hat as Wurdum. Hy hat ek it ticht meitsjen fan de haven fan Wytgaerd op syn namme stean! Yndied libbet by de bifolking fan de doarpen de gedachte, dat hja der by hingje en spr. is bliid mei de asizzing, dy't de wethalder yn it iepenbier dien hat. It muoit spr. allinnich mar, dat dizze net fierder komt as ta de doarren fan dizze riedsseale. De heer Hoekstra zou nog even iets willen zeggen n.a.v. de woorden van de heer Van der Schaaf, die de moeilijkheden met G. S. weergaf. Het gaat er spr. echter om, dat het college een betere plaats voor een ziekenhuiscomplex heeft, n.l. in het zuidoosten. Er dient spr. herhaalt het een betere oplossing te komen voor de opvanging van de psychische geval len. Misschien in een bestaand instituut, maar als men een inrichting bij een nieuw ziekenhuis zou kunnen stichten, zou dit volgens spr. ten zeerste aanbeveling verdienen. Ook het provinciaal laboratorium voor de volksgezondheid zou in die omgeving een plaats toe gewezen moeten worden. Overigens heeft spr. alle lof voor het inzicht van de Voorzitter in de plannen voor al die groepen van pa tiënten, die in de raad al zijn genoemd. Men zou zeker op dit gebied de vruchten kunnen plukken van een nieuw ziekenhuiscomplex. De Voorzitter heeft spr. bestreden, dat de cellen voor psychische patiënten in het stadsziekenhuis onder de grond zijn. Wanneer men dit ziekenhuis betreedt, meent men gelijkvloers te zijn en wanneer men zich beneden waarts beweegt langs enige traptreden, dan meent men toch in ondergrondse richting te gaan. De Voorzitter heeft blijkbaar in de bedoelde vertrekken wel enige lichtschepping ontwaard, maar de patiënten zijn hier op onjuiste wijze geïsoleerd en het is reeds gebleken, hoe verkeerd het is die mensen daar onder te bren gen. Daar komt nog bij, dat isoleren een verkeerde behandelingsmethode is. Ze moet hier echter wel toe gepast worden, omdat er geen andere ruimten zijn. Dat het stadsziekenhuis in zijn huidige vorm zo spoe dig mogelijk zal moeten worden gesloten, zal de Voor zitter wel met spr. en het gehele personeel eens zijn. De heer Tiekstra (weth.) gelooft niet, dat hrj een groot aantal punten heeft te beantwoorden. Toch waren de punten, die zijn aangesneden, op zich zelf wel van bijzonder belang. Spr. zou allereerst met de heren Van der Veen en K. J. de Jong even willen praten over wat de werke lijke betekenis is van een tarief-beleid van de over heid. Op de verschillende gebieden, waarop zij werk zaam is, bestaan allerlei tarieven. Wanneer de over heid in de zuiver economische sfeer blijft, ligt het voor de hand, dat zij zelf-dekkende tarieven heft. Spr. denkt aan gas- en elektriciteitstarieven. Evenwel strekt de bemoeienis van de overheid zich door middel van ta rieven over allerhande gebieden uit, weshalve men niet categorisch kan zeggen, dat deze tarieven onder alle omstandigheden zelf-dekkend zouden behoren te zijn. Men kan daarom, naar spr. meent, gaan differentiëren. Men kan er van uit gaan, dat de overheid over het algemeen een taak heeft op bepaalde gebieden. Spr. denkt bijv. aan de straatveegdienst, waar men langs de weg van de straatbelasting de kosten van de dienst gedeeltelijk terugvinden kan. Overigens gelooft spr., dat men t.a.v. bepaalde ta rieven het draagkrachtbeginsel ten onrechte zou han teren. Met de heer K. J. de Jong is spr. het eens, dat in de toekomst, wanneer men dus weer in de positie verkeert, dat het totale beeld van de financiering van de ge meentehuishouding, d.w.z. het beeld van de jaarlijkse middelen, duidelijk in de gemeentebegroting wordt aan getoond, kan worden overzien welke mogelijkheden in de eigen gemeentehuishouding nog zullen kunnen wor den geboden. Maar spr. wil wel zeer uitdrukkelijk waarschuwen tegen overschatting van deze mogelijk heden. Dit gesprek over de tarievenpolitiek van de gemeente brengt spr. tegelijkertijd bij de centrale riolering. Er is twijfel uitgesproken over de toekomstige mogelijkheid van het opvangen van de lasten van een centrale riole ring in het kader van een sluitende begroting. Spr. wil er op attenderen, dat jaarlijks al een bedrag van rond f 77.000,ten laste van de algemene dienst van de gemeente moet worden genomen voor het riolerings systeem, zoals het er op het ogenblik voor staat. In een aantal nieuwe wijken is n.l. al reeds dat onderdeel van de centrale riolering aanwezig, dat in de toekomst nodig zal zijn. De kapitaalslasten van de Imhofftanks drukken reeds op de huidige begroting, maar ter dek king van de jaarlijkse lasten van het rioleringsstelsel zal uiteraard beschikbaar zijn datgene wat nu het tekort van de tonnendienst uitmaakt. Voorts moet te rechter tijd de invoering van de rioleringsbelasting wor den overwogen. En dan kan men dus nog nagaan, welk gedeelte ten laste van de gemeentebegroting moet blij ven in verband met de algemene taak, die de gemeente op dit terrein zou kunnen worden geacht te hebben. Dan het subsidiebeleid in zijn algemeenheid. Spr. moet aan het adres van de heer Van der Veen zeggen, dat hij zijn voorbeeld alleen maar heeft besproken om daarmee aan te duiden, dat dit in het verband van zijn betoog niet juist was gekozen. Spr. gelooft, dat hy zich volledig kan aansluiten bij de heer K. J. de Jong, waar deze zegt, dat in het gehele maatschappelijke leven van de plaatselijke gemeenschap een aantal ele menten voorkomt, dat onontbeerlijk is. Deze elementen moeten behoorlijk worden gestimuleerd en geactiveerd en men moet ze volledig tot hun recht laten komen, opdat de plaatselijke gemeenschap inderdaad een goede leefgemeenschap kan worden. Zou de overheid door subsidiëring niet een belangrijk deel van de kosten op zich nemen, dan zou dat inhouden, dat de mogelijkheid van deelname op het terrein van het culturele leven alleen maar voor een kleine selecte groep aanwezig is. En spr. gelooft, dat dit een volkomen verouderd standpunt is. Spr. wil thans nog even nader ingaan op de subsi diëring van de openbare leeszaal en wat daaromtrent door de heer Van der Veen is gezegd. In 1954 subsi dieerde de gemeente met f 28.000,en toen bedroegen de eigen inkomsten f 20.500,Op dit moment zijn de eigen inkomsten rond f 25.000,terwijl het totale ge meentelijke subsidie is gestegen tot f 55.000,De heer Van der Veen meent, dat deze ontwikkeling toch bepaald niet acceptabel kan zijn. Spr. wil er hem op wij zen, dat, wanneer men de subsidievoorwaarden van thans en die van 1954 vergelijkt, blijkt, dat het maximum dat aan leesgeld mag worden geheven, sedert 1954 ge lijk gebleven is. Dit maximum leesgeld wordt geheven en mag niet worden overschreden. Dit is het grote be zwaar. Spr. kan verder nog meedelen, dat het rijks subsidie in 1954 f 10.000,bedroeg en thans f 16.000, is. Het subsidie van de provinciale overheid bedraagt

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1958 | | pagina 20