om eventueel verspilling van energie, tijd en geld te
voorkomen.
Het antwoord van B. en W. op een in de secties ge
stelde vraag n.a.v. de kortgeleden plaats gehad hebben
de bevordering in rang van het hoofd van de afdeling
onderwijs, heeft spr.'s fractie niet bevredigd. Het doet
vreemd aan, dat iemand een jaar voor zijn pensioen
gerechtigde leeftijd nog promotie maakt. De voor de
hand liggende conclusie moet dan wel zijn, dat zo
iemand reeds tal van jaren onjuist is gewaardeerd. Is
dat hier het geval, of is de reden van de bevordering,
uitgerekend op dit ogenblik, een geheel andere? Ligt
de aanleiding misschien bij het raadsbesluit om de
salarisverhoging van de hogere ambtenaren pas te doen
ingaan op 1 april 1958? Indien dit het geval is, dan
behoeft straks bij de beantwoording niet gezegd te
worden, dat B. en W. het recht hebben een ambtenaar
te bevorderen op het moment, dat hun als het meest
juiste voorkomt. Spr.'s fractie erkent dat recht vol
komen, maar zij stelt daarbij dan toch wel nadrukkelijk
vast, dat de promotie, juist op dit tijdstip, volkomen
ingaat tegen de geest van het eerder genoemde raads
besluit. Als het college meent op deze wijze raadsbe
sluiten te mogen denatureren, dan wenst de fractie van
de P.v.d.A. hiertegen met klem te protesteren en zij
wil daarbij tevens uitspreken, dat een dergelijke handel
wijze een goede verstandhouding tussen het college en
haar zeker niet ten goede komt.
Voor wat het onderdeel verpleeginrichtingen betreft,
wil spr. bij de algemene beschouwingen slechts de grote
teleurstelling uitspreken, welke er in zijn fractie leeft
als gevolg van het uitblijven van de toestemming om
tot de stichting van een inrichting voor chronische
zieken en bedlegerige bejaarden te komen. Dit mede in
verband met de benarde situatie, welke er in het stads-
verzorgingshuis bestaat. Reeds jaren worden daar drin
gend gewenste voorzieningen niet getroffen, omdat het
college op het standpunt stond, dat dit in de gegeven
omstandigheden financieel niet verantwoord was. Spr.
c.s. konden voor dat standpunt wel begrip hebben. Het
was immers de bedoeling, om direct aansluitend op het
project verpleeginrichting te komen tot het stichten
van een tehuis voor valide bejaarden. Hoeveel jaren
zal het echter nog duren, voor dit laatste is gereali
seerd, gezien de trage gang van zaken bij de totstand
koming van de eerstgenoemde inrichting? Nu dus het
stadsverzorgingshuis, naar het zich laat aanzien, nog
een reeks van jaren huisvesting zal moeten verlenen
aan valide en minder-valide bejaarden, dringen spr. c.s.
er bij het college op aan, niet langer te wachten met
het treffen van de nodige voorzieningen. Ze zullen naar
hun mening zeker haar rente nog opbrengen. Mede in
verband hiermede interesseert het hun ten zeerste te
weten, of het college reeds bepaalde gedachten heeft
t.o.v. de bestemming van dit gebouw in de verdere toe
komst. Zij zouden zich b.v. kunnen voorstellen, dat t.z.t.
,,De Terp" hierin ondergebracht zou worden, want ook
daar doen zich problemen voor, welke in de komende
jaren tot een oplossing gebracht zullen moeten worden.
Hetgeen het college heeft medegedeeld betreffende
het recreatiegebied „Froskepölle" heeft spr. c.s. toch
wel enigermate teleurgesteld; het is allemaal zo passief
gesteld. „Er is nog geen mogelijkheid het gebied anders
dan over water te bereiken." „Paden zijn nog niet aan
gelegd, elke accommodatie ontbreekt." Zij hadden zo
graag willen horen, wat er nu wordt gedaan om het
gereedkomen van dit alles zoveel mogelijk te bespoe
digen. Zij hebben in de vorige begrotingsvergadering,
sprekende over het scheppen van een zo gunstig moge
lijk industrieel klimaat, er op gewezen, dat beschikken
over recreatiemogelijkheden hiervoor van zeer grote
betekenis is.
Zij dringen er dan ook met klem bij B. en W. op aan,
ook op dit terrein een zeer actieve politiek te voeren.
In aansluiting hierop willen zij nog gaarne eens opnieuw
pleiten voor het volledig uitbuiten van de mogelijk
heden, die de Prinsentuin biedt; deze vraagt er ge
woonweg om om ingericht te worden tot openlucht
theater.
Alhoewel spr. c.s. er zich over verheugen, dat de
financiering van de woningwetbouw eigenlijk geen pro
bleem oplevert en de stijging van de bouwprijzen tot
staan schijnt te zijn gekomen, zijn zij toch wel zeer
verontrust over de hoge huren, die betaald moeten
worden. De mooiste oplossing zou zijn, indien door toe
passing van verbeterde bouwmethoden de produktivi-
teit in het bouwbedrijf zodanig zou kunnen worden
opgevoerd, dat daardoor de bouwkosten aanzienlijk
zouden kunnen worden verlaagd, met als gevolg daar
van de mogelijkheid van lagere huren. Of dit echter
voldoende soelaas zal bieden, valt te betwijfelen. De
roep om huurverhoging, zoals die o.a. ook weer heeft
geklonken op de jaarvergadering van het Centraal
Sociaal Werkgeversverbond, zou bij spr. c.s. slechts
weerklank kunnen vinden, indien deze verhoging niet
eenzijdig de huiseigenaren ten goede komt en er een
betere verdeling van het nationaal inkomen tegenover
staat. Het verlossende woord voor het probleem der
hoge huren kan in deze raad niet worden gesproken
en spr.'s fractie kan het ook wel met het college eens
zijn, dat het niet op de weg van één gemeente ligt om
zich hierover rechtstreeks tot de regering te wenden.
Kan er door de Vereniging van Nederlandse Ge
meenten niet eens krachtig aan de bel worden ge
trokken in Den Haag? Spr. c.s. weten natuurlijk ook
wel, dat de regering op de hoogte is van de toestand,
maar er zal iets moeten gebeuren en er zal steeds
aandrang uitgeoefend moeten worden, om tot een op
lossing van dit ernstige probleem te komen.
Met belangstelling hebben zij kennis genomen van
het feit, dat door het college een deskundige is aan
gewezen, die een sanerings- of reorganisatieplan voor
het stadscentrum zal ontwerpen. Mag de raad er op
rekenen, dat hij in een zeer vroeg stadium bij dit plan
wordt betrokken? Spr. c.s. zouden zich kunnen voor
stellen, dat er juist voor dit gebied, waar alles nog veel
delicater ligt dan bij een normaal uitbreidingsplan, eerst
een plan in hoofdzaak wordt gemaakt. Willen B. en W.
de toezegging doen, dat de raad daarvanin elk geval
kennis zal kunnen nemen? Mag de raad ook vernemen,
of door het college bepaalde principia gesteld zijn,
waaraan de deskundige zich heeft te houden?
Het loopt tegen St. Nicolaas en het is dus zeer ver
leidelijk om een verlanglijst op te stellen, waarop de
projecten voorkomen, die eigenlijk noodzakelijk in deze
gemeente zouden moeten worden aangevat. Maar men
weet zo langzamerhand wel, dat de goede Sint niet
alleen stoute kinderen voorbij gaat en dat de staf, die
hij bij zich heeft, geen toverstaf is. Het komt spr. c.s.
dan ook meer reëel voor, elke gelegenheid, die wordt
geboden om bepaalde werken aan te vangen, aan te
grijpen en uit te buiten. De gemeente is eigenlijk in een
situatie komen te verkeren, dat zij bij de dag moet
leven. Dit is in hoge mate onbevredigend en teleur
stellend, maar het is een keihard feit, waarmee men
rekening heeft te houden. Om alle misverstand te voor
komen, wil spr. wel nadrukkelijk stellen, dat B. en W.
en raad nu maar niet rustig moeten gaan zitten duimen
draaien; allerminst, zij zullen waakzaam moeten zijn
en strijdbaar; maar wel gelooft spr., dat men het sterkst
staat, wanneer men zijn zwakheid kent. Het komt hem
c.s. voor, dat dit ook de teneur is van hetgeen het
college schrijft in de mem.v.a. onder het hoofd inves
teringsprogram 1959. Bij alle teleurstelling, die er bij
spr.'s fractie leeft, is het toch verheugend te kunnen
vaststellen, dat tot dusver de werkzaamheden aan de
nieuwe veemarkt en bijbehorende werken gestaag voort
gang hebben kunnen vinden, zodat in elk geval de grote
veekeuringen in het komende jaar daar gehouden kun
nen worden. Jammer is het wel, dat, naar het zich laat
aanzien, bij de opening van de nieuwe veemarkt, de
zuidelijke rondweg met viaduct en brug niet gereed
zullen zijn. Een zeer groot gedeelte van de vee-aanvoer
komt uit het zuiden de gemeente binnen en zolang de
zuidelijke toevoerweg niet gebruikt kan worden, zal
het verkeer zijn weg naar het westen nog door de stad
moeten zoeken. Spr. c.s. hopen, dat zij te pessimistisch
zijn en zullen in dit geval dus wel gaarne worden tegen
gesproken.
Geeft het antwoord op een door een lid in de secties
gestelde vraag, of het gemeentebestuur diligent is t.a.v.
de decentralisatie van het hoger onderwijs, wel juist de
bedoeling van het college weer? „Ijverig werkzaam
zijn, naarstig bezig zijn" is toch wel met een beetje
meer activiteit geladen dan „alle mogelijke medewer-
3
king verlenen". Juist ook in verband met het scheppen
van een zo gunstig mogelijk industrieel klimaat komt
het spr. c.s. voor, dat het gemeentebestuur alles zal
moeten doen om te onderzoeken, welke mogelijkheden
er op dit terrein liggen en met alle geëigende middelen
zal moeten trachten deze mogelijkheden te benutten.
Een groot deel van de algemene beschouwingen, die
spr. in de vorige begrotingsvergadering namens zijn
fractie mocht houden, was gewijd aan de structurele
werkloosheid in het noorden van het land, de emigratie
en migratie uit Friesland en de taak, die Leeuwarden
op zich zou moeten nemen om te helpen de daarmee
samenhangende problemen tot een oplossing te bren
gen. Hij c.s. wezen er daarbij op, dat alles zou moeten
worden gedaan om industrievestiging in deze gemeente
te stimuleren en stelden tevens, dat de regering ook
aan Leeuwarden faciliteiten zou moeten verlenen, om
dit mogelijk te maken. Zij zeiden toen, er het volste
vertrouwen in te hebben, dat het college de belangen
van de gemeente ook op dit terrein op de juiste wijze
zou behartigen. Met voldoening mag spr. verklaren,
dat zij tot dusver niet zijn teleurgesteld. Tot hun grote
vi'eugde is hun ook gebleken, dat niet alleen het ge
meentebestuur alles wil doen om industrievestiging hier
ter stede te bewerkstelligen. De totstandkoming van
het comité „Leeuwarden - Frieslands Kern" juichen zij
van harte toe; zij achten dit samengaan van overheid
en bedrijfsleven in zijn ruimste betekenis zeer verheu
gend. De eerste activiteiten, door dit comité ontwik
keld, houden een belofte in voor de toekomst. De start
op 29 september was goed naar hun mening; de bij
het industrialisatiebeleid betrokken instanties zal het
wel duidelgk zijn geworden, dat het Leeuwarden ernst
is. Er zijn contacten in het land gelegd, waarvan spr.
c.s. hopen, dat zij ook zichtbare resultaten zullen op
leveren. Een voornaam ding is ook, dat er bij de aan
vang van de actie aandacht is geschonken aan de
„inwendige zending". Het is natuurlijk moeilijk te
peilen, hoe diep het gebeuren in de week van 29 sep
tember tot 4 oktober is ingeslagen in de Leeuwarder
burgerij, maar het is h.i. toch goed geweest, dat de
aandacht van de bevolking op deze actie is gevestigd.
Het is eigenlijk een start geweest van een vreemde
wedloop; dat het een loop met hindernissen, waar
schijnlijk zelfs met veel hindernissen, zal worden, is
niet zo vreemd, maar wel, dat het er een zal worden
zonder finish. Dat houdt het gevaar in, dat de deel
nemers te kampen krijgen met inzinkingen; laat de
gemeente Leeuwarden tonen, dat zij over voldoende
„Ausdauer" beschikt om het tempo vol te houden. Het
zopas gebruikte woord „wedloop" zou misschien aan
leiding kunnen geven tot misverstand; om dit te voor
komen, wil spr. hier gaarne namens zijn fractie ver
klaren, dat zij het onjuist acht, indien elke gemeente,
die als „industriekern" wordt aangewezen, nu maar op
eigen houtje zal gaan werken tot schade van het geheel.
Hier zal natuurlijk, voor wat de grote lijn betreft, ge
zamenlijk overleg gepleegd moeten worden. Spr. c.s.
hopen niet, dat uit bepaalde uitlatingen uit stads-
Groninger kringen opgemaakt moet worden, dat men
daar een ander standpunt huldigt. Waakzaamheid lijkt
hun geboden; zij, die zich graag de metropool van het
noorden noemt, is altijd nogal ambitieus geweest. Met
genoegen hebben spr. c.s. vernomen, dat het overleg en
de samenwerking met de provincie en met het rijk
intensief zijn en dat zij verlopen in een sfeer van
wederzijds begrip voor eikaars bealngen. Zij willen ver
trouwen, dat deze sfeer ook zal heersen in de bestuurs
commissie Noord-Nederland.
In verschillende Friese gemeenten heerst enige be
zorgdheid in verband met de te verwachten aanwijzing
van nieuwe industriecentra en voor een deel is dit wel
begrijpelijk. Daarom stellen spr. c.s. er prijs op te ver
klaren, dat het naar hun mening een getuigenis van
gezond eigenbelang is, dat Leeuwarden wel degelijk
rekening houdt met de belangen van andere Friese
gemeenten; immers, haar positie als centrum van de
provincie brengt dit met zich mee. Een noodlijdend
achterland is niet in het belang van Leeuwarden, maar
omgekeerd zal van een kwijnend Leeuwarden ook de
omgeving de terugslag ondervinden. Indien het de
mogelijkheid wordt geboden, vooral in financieel op
zicht, zijn taak naar behoren te vervullen, zal het ge
meentebestuur, met de onmisbare steun van de gehele
bevolking, met geestdrift en taaie volharding moeten
werken aan het bereiken van het doel, dat het voor
ogen staat: een welvarende hoofdstad van een wel
varende provincie.
Spr. wil eindigen met de hoop uit te spreken, dat het
ieder raadslid gegeven moge zijn, hieraan in het ko
mende jaar naar vermogen mede te werken.
De heer K. J. de Jong vindt het voor de hand liggend,
dat hij c.s. hun algemene beschouwingen deze keer be
ginnen met een nabeschouwing over de gemeenteraads
verkiezingen van 28 mei j.l.
Als gevolg van deze verkiezingen kwam het aantal
raadsleden van 35 op 37 en kwam er door de wet
houdersverkiezing op 2 september j.l. een andere samen
stelling van het college van B. en W. Was het vorige
college voor 80 bezet door personen uit de kring van
de P.v.d.A., terwijl blijkens de stemming in 1953 48,7
van de bevolking tot genoemde partij behoorde, het
huidige college heeft een samenstelling, waarbij 60
afkomstig is uit de kring van de P.v.d.A., terwijl het
stemmenpercentage, dat genoemde partij bij de ver
kiezing van 28 mei j.l. verwierf, 43,5 bedroeg.
Het komt ons voor, dat deze nieuwe samenstelling
meer in overeenstemming is met de verhoudingen, zo
als deze in de gemeente Leeuwarden aanwezig zijn dan
die van het vorige college. Spr. c.s. gingen er bij genoem
de percentages van uit, dat de burgemeester als stem
hebbend lid van het college en behorend tot de kring
van de P.v.d.A., als zodanig meetelt. Zij zijn er zich
van bewust, dat hiertegenover kan worden aangevoerd,
dat de burgemeester niet door de raad benoemd wordt
en dat hiermee dus ook met te houden beschouwingen
rekening dient te worden gehouden. Van hun kant
merken zij daar tegenover op, dat de verhoudingen
daar toch niet anders door worden en dat daarom de
gestelde percentages toch juist zijn. Dat de V.V.D., die
de laatste tijd nogal aan de winnende hand is, nu ook
werd geroepen zitting te nemen in het college van
B. en W., is alleszins te verklaren. De V.V.D. is immers
in getalsterkte de derde partij in deze gemeente en
kwam uit dien hoofde het eerst in aanmerking voor
het bezetten van de wethouderszetel.
Deze redenering houdt niet in, dat onder alle om
standigheden het beginsel van de evenredigheid de
enige en uitsluitende norm is, waarnaar gehandeld dient
te worden bij het verkiezen van wethouders. Spr. c.s.
hadden graag een versterking van wat men wel pleegt
te noemen „de rechterzijde" in het college van B. en W.
gezien. Maar, wanneer zij daarvoor nagaan, dat de drie
partijen, die gerekend kunnen worden tot deze rechter
zijde te behoren, samen 13 van de 37 zetels bezetten,
dan betekent dit, dat 35 van de raad tot genoemde
zijde behoort en in volstrekte zin geen aanspraak op
bezetting van 40 kan doen gelden.
Resumerend kunnen zij zeggen, dat zij de mening zijn
toegedaan, dat de samenstelling van het tegenwoordige
college beter klopt met de verhoudingen, zoals deze in
de raad leven, dan het vorige.
Een zaak, die alle raadsleden ongetwijfeld nogal
dwars zit, is het grote begrotingstekort, waarmee de
pas opgetreden raad zich reeds direct geconfronteerd
ziet. Nu is het in het verleden met begrotingstekorten
wel eens zo gegaan, dat de gepresenteerde begroting
een groot tekort aanwees, terwijl de achteraf vastge
stelde rekening dan meestal geducht meeviel en soms
nog wel eens een overschot te zien gaf. Maar in der
gelijke situaties was bij het aanbieden van de begroting
dan ook meestal wel bekend, in hoeverre de aangeboden
begroting nog de kans op meevallers inhield. Het bleek
dan soms, dat nog een aanvraag om een subjectieve
verhoging in behandeling was, die nog kon meevallen,
of dat de rentestand een dalende tendens bezat,
waarop bij het samenstellen van de begroting wel niet
gerekend kon worden, maar waarin toch nog mogelijk
heden zaten. Dergelijke perspectieven missen we nu
vrijwel geheel. De recente uitlating van de Minister
van Binnenlandse Zaken etc. laat aan duidelijkheid
niets te wensen over. Sedert het verschijnen van de
brief van genoemde minister van 7 oktober j.l. zijn in
de Tweede Kamer de moties-Fransen en -Smallenbroek