4
aanvaard. In deze moties werden voor de ontwikke
lingsgebieden op korte termijn financieringsmiddelen
gevraagd. In hoeverre dit voor de gemeente Leeuwar
den een wezenlijk lichtpunt betekent, dat nog niet
voldoende in de begroting werd verdisconteerd, kunnen
spr. c.s. niet beoordelen. Zij zullen daaromtrent gaarne
de mening van het college vernemen. Voorts zal dienen
te worden afgewacht, welke financiële gevolgen de
nieuwe financiële verhouding tussen rijk en gemeenten,
die met ingang van 1959 zal worden ingevoerd, voor
de gemeente Leeuwarden zal hebben. Erg hoopvol zijn
spr. c.s. hierover niet gestemd. Zij geven het college in
overweging bij het bekend worden van genoemde rege
ling de financiële positie van de begroting 1959 nog
eens te bezien, waarbij dan rekening zou kunnen worden
gehouden met de mogelijkheden, die intern wellicht
nog aanwezig zijn, om de begroting alsnog een gun
stiger beeld te doen vertonen. Op dit moment, nu dat
alles nog niet voldoende kan worden overzien, lijkt
spr. c.s. het nemen van maatregelen in deze zin voor
alsnog prematuur. Het komt hun voor, dat met de
nodige voorzichtigheid getracht zal moeten worden de
algemene reserve, die over een reeks van jaren op
moeizame wijze is verkregen, althans voor een belang
rijk deel, te handhaven.
Een volgend punt, dat de a.r. fractie graag onder
de aandacht van het college wil brengen, betreft de
mogelijkheid, in het overleg met het rijk zoveel moge
lijk de bijzondere positie van de gemeente Leeuwarden
als centrum van Friesland met een sterk verzorgend
karakter naar voren te brengen. Wil dit pogen voldoen
de effect sorteren, dan zal het h.i. nodig zijn, dat deze
functie ook cijfermatig wordt aangetoond. Dit cijfer
matig aantonen is eerst dan volkomen reëel, wanneer
dit wordt gedaan in vergelijking met de betrekkelijke
gegevens van andere vergelijkbare gemeenten. In ver
band hiermede stellen spr. c.s. de vraag, of het mogelijk
is, dat door de gemeente Leeuwarden en de in grootte
vergelijkbare gemeenten in Nederland wordt gestreefd
naar het opstellen van begrotingsvergelijkingen. De
functionele opzet van onze gemeentebegroting en het
daaruit voortvloeiend analytisch onderzoek is, zo het
nu is, alleen van intern belang voor de gemeente zelf.
Het kan h.i. onvoldoende worden uitgebuit in overleg
met het rijk, doordat de andere gemeenten öf eenzelfde
opzet missen öf het vergelijkbare materiaal niet uit
wisselen. Het gevolg hiervan is, dat in het overleg met
het rijk de financiële positie nu veelal wordt benaderd
vanuit de inkomsten-positie van de gemeenten, terwijl
het juist het uitgaven-niveau is, dat bepalend is. Wan
neer gemeenschappelijk door de betreffende gemeenten
gestreefd wordt naar het verschaffen van de nodige
gegevens, ten einde hieruit onder code een vergelijkend
overzicht samen te stellen, zal dit, naar spr. c.s. menen,
voor de verdeling van de beschikbare financierings
middelen over de diverse gemeenten van wezenlijke
betekenis zijn. Daarmee zou aan het onbevredigende
van de huidige situatie, waarbij het subjectief element
ongetwijfeld op onvoldoend objectieve wijze wordt be
naderd, een einde komen. Toepassing van het stelsel
van begrotingsvergelijking zou voorts ook voor het
voeren van een eigen gemeentebeleid van grote be
tekenis zijn. Het constateren van afwijkingen van eigen
begroting van die van vergelijkbare andere gemeenten
prikkelt de eigen verantwoordelijkheid der gemeente
besturen en dat is een principieel punt, dat krachtige
bevordering verdient. De te constateren afwijkingen
zullen in vele gevallen nopen tot een verder onderzoek
van de achtergronden, die de betrekkelijke posten be
heersen. En daaruit kan men, juist wat Leeuwarden
betreft, de bijzondere positie van de gemeente Leeu
warden cijfermatig benaderen.
Als voorbeeld, waarvoor een stelsel van begrotings
vergelijking van wezenlijke betekenis kan zijn, noemen
spr. c.s. de rijksregeling met betrekking tot het stimu
leren en subsidiëren van nieuw te vestigen industrieën.
Hebben zij de regeling goed begrepen, dan wordt door
het rijk uitgekeerd een bedrag ter grootte van ongeveer
80 van de kosten in zake het gereed maken van het
industrie-terrein. Nu is het een bekend feit, dat het
industrie-terrein door een complex van factoren erg
duur is in vergelijking met andere gemeenten. Stel,
dat een terrein, dat hier 5 miljoen kost, in een andere
gemeente 1 miljoen zou kosten, terwijl grootte enz.
overigens gelijk zijn. Dat zou betekenen, dat Leeuwarden
4 miljoen subsidie zou ontvangen en de andere gemeente
0,8 miljoen. Leeuwarden zou voor eigen rekening moe
ten nemen 1 miljoen en de andere gemeente 0,2 miljoen
gulden. Mogelijk is op dit voorbeeld iets aan te merken.
Waar het om gaat, is, dat tegenover het rijk met klem
van reden aangetoond zal moeten worden, dat subsi
diëring van rijkswege niet mag voorbijgaan aan de
bijzondere factoren, die aan het probleem van industrie
vestiging in diverse plaatsen verbonden zijn. M.a.w.
het rijk zal een gevarieerde vergoedings- of subsidie
regeling dienen op te stellen en dat zal gemakkelijker
gaan, al naar gelang de gemeenten zelf het hiervoor
benodigde vergelijkingsmateriaal ter beschikking kun
nen stellen. Het is daarom van zoveel belang, omdat
een dergelijke gevarieerde regeling mogelijkerwijs ook
voor de industriële belanghebbenden zou kunnen gelden.
Naar de mening van spr. c.s. zal de landsoverheid uit
een oogpunt van verdelende rechtvaardigheid niet aan
een dergelijke gevarieerde regeling mogen voorbijgaan.
Met even veel klem zal gezegd moeten worden, dat de
gemeentelijke overheid aan de landelijke overheid het
bijzondere van haar situatie zal hebben duidelijk te
maken. Wil dit op voldoende deugdelijke gronden ge
beuren, dan is weer de vraag naar collectief optreden
met betrekking tot het maken van begrotingsverge
lijkingen zeer gewenst.
Een zaak, die nog steeds aanleiding geeft tot on
tevredenheid, is het ontbreken van de mogelijkheid
voor de gemeente om te opereren op de kapitaalmarkt.
Schijnbaar is het de functie van het rentegamma de
weg van de gemeenten naar de kapitaalmarkt geheel
te barricaderen. Was het rentegamma nu nog maar
ingesteld op de feitelijke rente-ontwikkeling, dan was
de hantering van dit middel nog acceptabel. Nu is dit
onwezenlijke rentegamma een gevaar voor de zelf
standigheid van de gemeenten en heeft het reeds te
lang kwaad gedaan, reden, waarom het zo spoedig
mogelijk dient te verdwijnen. Spr. c.s. kunnen zich niet
voorstellen, dat de in 1956 en 1957 opgetreden verstoring
van het evenwicht tussen investeringsuitgaven en fi
nancieringsmiddelen, die voor de gemeenten o.m. tot
uitdrukking kwam in de financiering van investeringen
met kasgeldleningen, enkel en alleen te herstellen is
door een zo lang vasthouden aan een onwezenlijk rente
gamma en een zo lang onmondig verklaren van de
lagere bestuursorganen met betrekking tot dit punt.
Hier past een woord van scherp protest.
Ook al erkennen zij, dat de landelijke overheid voor
het voeren van haar betalingsbalanspolitiek en mone
taire politiek in bepaalde noodsituaties de bevoegdheid
en de middelen moet bezitten om ook de lagere bestuurs
organen aan bepaalde regelen te binden, dan nog pleiten
spr. c.s. enerzijds voor een tijdelijke regeling, gebaseerd
op het nood-karakter van de situatie, anderzijds voor
een zo globaal mogelijk ingrijpen, waarbij de zelfstan
digheid van de provincies en de gemeenten zoveel mo
gelijk in tact wordt gelaten.
Het treft spr.'s fractie bij de van jaar tot jaar ver
leende subsidies telkens weer, dat bij diverse subsidie-
aanvragende organisaties het gevraagde subsidiebe
drag, eveneens van jaar tot jaar, stijgt, zonder dat dit
verhoudingsgewijs gepaard gaat met een procentueel
even sterke stijging van de eigen inkomsten dezer or
ganisaties. Zij heeft de indruk, dat deze ontwikkeling
onjuist is en het gevolg kan zijn van het ontbreken van
voldoende verantwoordelijkheidsbesef bij de besturen
van de betreffende organisaties. De weg naar de ge
meente en het aanvragen van subsidie is zoveel ge
makkelijker dan het serieus trachten eigen inkomsten
te vergroten. Voor zover deze ontwikkeling te consta
teren is, verzoekt zij het college hieraan de nodige
aandacht te besteden, ten einde het als onjuist ge
signaleerde in het vooroverleg zoveel mogelijk tegen
te gaan.
Voorts stelt zy wellicht ten overvloede, dat naar
haar mening voor gelijk gerichte instellingen en orga
nisaties bij het bepalen van het subsidiebedrag van een
acceptabele verdeling dient te worden uitgegaan. Het
komt thans voor, dat organisaties op het terrein van
de jeugdzorg door omstandigheden sinds 1956 geen
5
subsidie ontvingen en nu eveneens nog geen bevredigend
antwoord kregen, terwijl andere, soortgelijke, organi
saties als b.v. de Stins, sinds jaren een zeer behoorlijk
bedrag aan subsidie kregen uitgekeerd. Een der vorige
jaren werd het principe „gelijk recht voor allen" ten
deze in het antwoord van de wethouder discutabel ge
steld. Van hun kant pleiten spr. c.s. ook met betrekking
tot dit punt voor toepassing van de verdelende recht
vaardigheid.
In de mem.v.a. wordt onder het hoofd „Bouwplan
nen" gesproken over de voorgestelde continu-bouw van
woningen in het plan-Nijlan, te verrichten door een
groep van Leeuwarder aannemers. Spr. c.s. hebben uit
het antwoord van het college de indruk gekregen, dat
niet aan de gestelde verwachtingen te dezer zake kan
worden voldaan, omdat de medewerking van hogerhand
hier domineert. In verband hiermede zouden zij willen
vragen, of dit domineren van de positie van de lands
overheid zich nü pas voordoet, of dat dit ook reeds
eerder aanwezig was. Er zijn met betrekking tot dit
punt bepaalde illusies gewekt, die nu niet te vlot ge
realiseerd worden. Betekent het antwoord van B. en W.,
dat er van continu-bouw, te verrichten door de plaatse
lijke aannemers, niets komt? Is er dan ook een andere
oplossing mogelijk, die althans zoveel mogelijk de ge
wekte illusies benadert? Is of wordt hieromtrent ook
overleg gepleegd met genoemde aannemers Gaarne
zou spr.'s fractie iets meer omstandig ingelicht willen
worden over dit punt.
Met betrekking tot het bouwen van eengezinshuizen
hebben spr. c.s. de indruk, dat de behoefte aan dit type
huizen toeneemt, al naar gelang Leeuwarden als gevolg
van verdere industrialisatie meer inwoners opneemt uit
het aangrenzende agrarische gebied. De plattelandsbe
woners zijn zeer bewust ingesteld op het bewonen van
eengezinshuizen en zullen hun voorkeur gaarne ge
realiseerd zien. Het is nu de vraag, of het stedebouw
kundig aspect, dat zo gemakkelijk de woningbouw hier
geheel gaat beheersen, voldoende op deze, volgens de
mening van spr. c.s., bestaande reële behoefte is in
gesteld. Men kan proberen van Leeuwarden een prach
tige stad te maken, die allure heeft en die kan wed
ijveren in hoogbouw en flatbewoning met de grotere
steden in het Westen van het land, maar het is de
vraag, of een dergelijk beleid niet zeer positief gericht
is tegen de wensen en verlangens van het overgrote
deel van onze bevolking, met name tegen dat deel, dat
afkomstig is van het platteland. Een al te forse om
buiging naar de etagebouw heeft bezwaren, die vroeg
tijdig onderkend dienen te worden. Is het mogelijk aan
alle nieuw-inkomende inwoners te vragen, waarnaar ten
deze hun voorkeur uitgaat en op welke gronden? Op
grond van het aldus te verzamelen materiaal zou dit
vraagstuk na verloop van tijd eens weer kunnen wor
den bezien.
Met dit probleem hangt nauw samen het steeds
grotere aanwijsbare tekort aan arbeiderswoningen. Het
college staat op het standpunt, dat het bouwen tegen
huren beneden f 13,per week een onmogelijkheid is.
Spr. c.s. hebben de indruk, dat zulks alleen dan houd
baar is, wanneer men uitgaat van bepaalde stedebouw-
kundige normen, die een dergelijke huur vragen. Zij
kunnen zich niet voorstellen, dat het bouwen van ar
beiderswoningen in de vorm van eengezinshuizen, zoals
dat vóór 1940 ook wel gebruikelijk was, thans niet
mogelijk is. De huur van dergelijke woningen zal h.i.
ook aanzienlijk lager kunnen zijn dan f 13,per week.
Het probleem, waarom het gaat, is, in hoeverre de
stedebouwkundige normen hier hebben te wijken voor
een situatie, die zo langzamerhand het karakter van
een noodsituatie dreigt te worden. Spr. c.s. stellen dit
probleem, nadat ze het bij de vorige begroting deden,
nóg eens aan de orde, nu meer nadrukkelijk en zullen
gaarne zien, dat het antwoord van B. en W. enige
meerdere bevrediging biedt.
Ziet het college nog kans voor verdere opschuivingen
bij de huisvesting of blijven deze opschuivingen beperkt
tot enkele gevallen? Een afschuiving van dit probleem
op de landsoverheid geeft de arbeiders in de eerst
komende jaren geen woningen. Het zou wel eens zo
kunnen zijn, dat men hier van de nood een deugd moet
maken. Men accepteert dan bepaalde complexen, die
stedebouwkundig mogelijk niet voor 100 verantwoord
zijn, maar veel groter is het resultaat, dat men enkele
honderden of duizenden van onze inwoners kan helpen
aan een woning. En een mens is nu eenmaal meer dan
het fijnste goud of dan het mooiste uitbreidingsplan.
Volledigheidshalve voegen spr. c.s. hieraan toe, dat
hunnerzijds niet het pleit gevoerd wordt voor een al
gehele ombuiging van het stedebouwkundig aspect,
maar wel voor een nader onderzoek met betrekking
tot dit punt. In hoeverre is inpassing in onderhanden
zijnde uitbreidingsplannen van het hiervoor gestelde
mogelijk
Doordat de gemeente, zowel in het plan ,,'t Heech-
terp" als in het plan „Nijlan", grote kwantums woning
wetwoningen bouwt of gaat bouwen, zijn de woning
bouwcorporaties de e.k. jaren uitgeschakeld bij het
zelfstandig bouwen van woningwetwoningen. Spr. c.s.
achten deze ontwikkeling onjuist en zouden gaarne
zien, dat de hier gevoerde beleidslijn in zoverre wordt
omgebogen, dat voor die gebieden, waarvoor nog geen
plannen tot het bouwen van woningen bij de raad
zijn ingediend, de grond vooralsnog geheel gereserveerd
wordt voor de woningbouwcorporaties. Het lijkt mis
schien een verre toekomst, waarover zij nu spreken,
maar gezien het huidige tempo van bouwen van wo
ningwetwoningen en daarnaast de lange tijd van voor
bereiding voor de woningbouwcorporaties in verband
met terreinkeuze, samenstelling plannen enz., lijkt het
hun gewenst tijdig contact met de woningbouwcorpo
raties op te nemen, ten einde te komen tot een regel
matig overleg, waarin allerlei zaken betreffende de
woningbouw kunnen worden besproken. De woning
bouwcorporaties kunnen hun plannen dan wellicht ook
meer afstemmen op de bestaande woningbehoefte.
In de mem.v.a. wordt gesproken over een te stichten
bejaardencentrum door of in samenwerking met de
Nederlandse Centrale voor Huisvesting van Bejaarden.
Spr. c.s. hebben de indruk, dat dit vraagstuk niet met
de nodige vaart wordt aangepakt. Sinds enkele jaren
wordt reeds gesproken over het bouwen van een derge
lijk centrum en nog steeds ontvangt de raad geen
concrete plannen. Ligt het wel in de bedoeling van ge
noemde organisatie om tot het bouwen van een be
jaardencentrum over te gaan? Is hiervoor nog steeds
grond gereserveerd? Wanneer het bouwen nog verder
uitstel zou vragen ten gevolge van een onvoldoend forse
aanpak, is het dan ook mogelijk de optie op een bepaald
aangewezen terrein aan een bepaalde, niet te lange,
termijn te binden? Mogelijkerwijs kunnen met een
dergelijk terrein wel andere belangen gediend worden,
die op kortere termijn voor verwezenlijking vatbaar
zyn.
Het Investeringsprogramma 1959 bevat een overzicht
van noodzakelijk geachte investeringen voor het jaar
1959. De lijst, opgenomen onder de betreffende bijlage
bij de mem.v.a., bevat één post, die spr.'s fractie be
zwaarlijk tot het opgenomen bedrag als een absoluut
noodzakelijke post kan accepteren. Het betreft hier de
post, aangeduid met de woorden „restauratie wand
tapijten". Deze post vraagt een bedrag, groot f 50.000,
voor 1959 en zal de nog komende jaren eenzelfde in
vestering vergen. Enerzijds mag men een dergelijke post
niet geheel afhankelijk stellen van de krappe begrotings
positie, doch anderzijds moet men zich afvragen, of
de voorgestelde restauratie voor het totaal bedrag der
investering, over verschillende jaren gerekend, verant
woord is. Men loopt steeds het gevaar, dat men te
weinig de waarde van kunstschatten naar de werkelijke
betekenis schat. Het nageslacht moet, aldus spr., niet
van ons kunnen zeggen, dat we door een verkeerd
toegepaste zuinigheid een politiek hebben gevoerd, die
de wijsheid heeft bedrogen. Is het mogelijk de restau
ratie over een langer aantal jaren te doen plaats vin
den en voor 1959 dientengevolge een bedrag, groot
f 25.000.uit te trekken De gobelins kunnen dan
wellicht voor verder verval behoed worden en in vol
gende begrotingsjaren kan deze post opnieuw eens
worden bezien.
Leeuwarden heeft enkele weken geleden een actie
gevoerd, die ten doel had duidelijk te maken, dat onze
stad toch wel de eerstaangewezen kern van de provincie
is. Deze actie is vanuit het bedrijfsleven in samen-