20
alle dorpen in de gemeente aangesloten. Hieruit blijkt
wel, dat deze kwestie zeer sterk leeft bij de betrok
kenen.
Deze materie is echter heel erg ingewikkeld. Zelfs
een ervaren belastingman als de heer W. M. de Jong,
die er met meer kennis van zaken over kan oordelen,
acht de redenering van het college niet zonder meer
aanvaardbaar.
Spr. vraagt zich af, of het verschil tussen de 7e en
4e klasse wel zodanig is, dat overeenkomstig de opzet
van de klasse-indeling gelijkheid van belastingdruk aan
wezig is. Hij heeft de stellige indruk, dat in de 7e
klasse aanmerkelijk meer betaald wordt dan in de 4e
klasse, terwijl als gevolg van de loonclassificatie deze
mensen minder verdienen en het platteland steeds meer
achter raakt. Nu is dit misschien wel een proces op
lange termijn en zijn de gevolgen moeilijk te berekenen,
maar het proces is aan de gang. Op dit moment spreekt
het verschil in huurwaarde in de steden en op het
platteland nog vrij sterk, maar in de toekomst ziet spr.
dit snel veranderen. Andere kostenfactoren, die op het
platteland hoger zijn, gaan sterkei- spreken en de huren
worden meer gelijk getrokken. Spr. heeft zich laten
vertellen, dat de huur van een ambtswoning van een
onderwijzer in een der dorpen na de verbouwing het
dubbele werd van de oude huur. Het op zichzelf lof
waardige streven naar verbetering van het woonpeil op
het platteland brengt derhalve noodzakelijkerwijs ver
hoging van de huurprijs met zich. Spr. meent dan ook
te mogen veronderstellen, dat bij de berekening van
het percentage onbelaste woningen wellicht onvoldoen
de aandacht is besteed aan het woongerief op het
platteland. Wanneer dit door verbouwing van bestaan
de woningen en door nieuwbouw wordt verbeterd, dan
treedt stellig een nivellering op van de huurprijzen op
het platteland en in de steden. Spr. zou het college
willen vragen thans de gelegenheid aan te grijpen om
met deze ontwikkeling mee te gaan en over te gaan
tot geleidelijke aanpassing van de klasse, waarin het
plattelandsgedeelte van de gemeente is ingedeeld, bij
die, waarin het stadsgedeelte is ondergebracht. Hij ver
zoekt het college in overweging te nemen reeds nu te
besluiten tot indeling van het landelijk gedeelte van
Leeuwarden in de 6e klasse. Hij is zeer benieuwd naar
het antwoord van het college op deze suggestie; met
name is hij benieuwd, of de argumenten die in deze
zitting naar voren zijn gekomen, B. en W. hebben kun
nen overtuigen. Mocht dit niet het geval zijn, dan
overweegt spr. ernstig ter zake een voorstel in te
dienen.
De heer Tiekstra (weth.) vraagt een korte schorsing
van de vergadering.
De Voorzitter lijkt het ook wel verstandig, dat B. en
W. even onderling en met de heer De Jong overleg
plegen en daarna zo spoedig mogelijk door te gaan met
de vergadering.
Hierna wordt de vergadering voor korte tijd ge
schorst.
Na hervatting der vergadering kan de heer Tiekstra
(weth.) de raad mededelen, dat het college op advies
van en na overleg met de heer W. M. de Jong voor
stelt de bestaande grens te handhaven, met dien ver
stande echter, dat aan de westkant de „belasting"-
grens de gemeentegrens zal volgen. Dit betekent, dat
het gehele gebied, dat bestemd is voor industrieterrein,
en al het bestaande industrieterrein binnen de 4e klasse
wordt gebracht, terwijl de rest gelijk blijft, met het
gevolg, dat volledig tegemoet gekomen is aan de be
zwaren van de heer De Jong. De enige grenswijziging,
die bij dit besluit wordt aanebracht, betreft dus het
nieuwe en „oude" industrieterrein. Om het nauwkeurig
te formuleren: de grens loopt dan vanaf het Van Ha-
rinxmakanaal langs de Zwette tot aan het Bisschopsrak
en volgt verder de gemeentegrens.
Dit wat het eerste punt betreft.
Dan komt spr. tot de in de discussie naar voren ge
komen vraag over de klasse-indeling als zodanig. Hij
gelooft, dat men met vrij groot gemak heenpraat over
het reële feit, dat bij classificatie van het plattelands
gedeelte ook in de 4e klasse hierin een aanzienlijk
groter aantal woningen dan in het stedelijk gedeelte
buiten de personele belasting zal vallen. Spr. kan de
raad mededelen, dat de afdeling financiën en belastin
gen een minutieus onderzoek ter zake heeft ingesteld
en dat daaruit is gebleken, dat uit deze gelijkstelling
een verschil in belastingdruk zou ontstaan, die z.i.
niet verdedigbaar is, ook niet, omdat de gemeente
Leeuwarden in een zodanige financiële positie verkeert,
dat het afstoten van een stuk belasingopbrengst ver
moedelijk geen hogere goedkeuring zal verwerven.
Deze is niet te verwachten, gegeven de ervaring, op
gedaan in 1948, toen het plattelandsgedeelte van Leeu
warden van de 8e in de 7e klasse is gebracht. Het heeft
toen bijzonder veel moeite gekost om Den Haag zowel
als de heren aan de Tweebaksmarkt van de noodzaak
hiervan te overtuigen.
Men mag zich overigens ook wel realiseren, dat het
plaatsen van het plattelandsdeel van Leeuwarden in
de 4e klasse onmiddellijk zijn gevolgen zal hebben voor
het gehele platteland van Friesland.
Spr. moet de raad zeggen, dat hij niet bereid is op
dit ogenblik een classificatie van het plattelandsdeel,
gelijk aan die van het stedelijk gedeelte van de ge
meente, te verdedigen; hij acht die uitgesloten.
De heer Engels stelde de vraag, of dit punt bij een
veranderde situatie nog eens in de gezichtskring van
B. en W. kan komen. Dit zal alleen het geval zijn, als
het gehele vraagstuk van de gemeente-classificatie
onder handen genomen wordt. Spr. is echter de over
tuiging toegedaan, dat het niet juist is, dat één be
paalde gemeente incidenteel een besluit neemt om een
andere klasse voor de personele belastingheffing te
bepalen.
De hear Santema tanket de wethalder foar de op-
merkings, dy't hy makke hat. Spr. leaut him natuerlik
ek daelks, hwannear't hy hjir forklearret, dat dizze
saek op de öfdieling finansjes en bilêstingen minutieus
ündersocht is, mar spr. wol dochs noch in fraech dér
tsjinoer stelle: Is der ek rekken mei halden, dat men op
it plattelan noch folie aldere wenten hat? Dat is eat,
hwat neffens spr. wol yn omtinken nommen wurde
moat. En as men nou dizze saek suver nei syn eigen
saeklike bitsjutting bisköget, as stik, dat de rie oan-
bean wurdt, dan soe it wêze kinne, dat men de alge-
miene strekking fan de klassifikaesje üt it each forlear.
Spr. c.s. fine it feit, dat it plattelansdiel fan 'e gemeente
Ljouwert pleatst is yn 'e 7e klasse, denigrearjend foar it
diel fan de bifolking dat dér wennet. De gemeente Ljou
wert hat op mear as ien punt de foarstap nommen en
hat dus ek yn dit opsicht syn weardichheit op to hél
den. Hja soe ek hjir foargean kinne. Spr. soe byg., as
it plattelansdiel bislist net daelks yn deselde klasse
opnommen wurde kin as it stêdsdiel, der yn meigean
kinne, dat de rie dizze joun bislute soe, op ütstel fan
ien fan 'e leden, om yn elts gefal it plattelansdiel ien
klasse omheech to bringen. Dat soe in gebeart wêze,
mear net, mar it soe net misforstien wurde. As Ljou
wert dermei bigjint, dan sil it sünder mis troch oaren
sjoen en folge wurde. De wethalder forklearret, dat it in
reuze toer is om Dippetearre Steaten en De Haech fan
de bitsjutting fan dizze saek to oertsjügjen, mar spr.
is noch altyd fan miening, dat üt de legere publyk-
rjochtlike organen in biweging üntstean kin, dy't net
oars as der ta meiwurkje kin, dat it haetlike fraech-
stik fan de klassifikaesje sa gau mooglik oan 'e kant
rekket. Dêrom soe spr. ütstelle wolle de gedachte fan
de hear Engels to folgjen en de troch him ütstelde
died joun noch to dwaen.
De heer Engels heeft, zo meent hij, zojuist gezegd,
dat hij het door B. en W. voorgestelde te rigoureus
vindt. De wethouder heeft uiteengezet, dat de afdeling
Financiën en Belastingen de wijziging minutieus heeft
berekend en dat het brengen van het plattelandsdeel
in dezelfde klasse als het stedelijk gedeelte een be
langrijke financiële aderlating voor de gemeente zou
betekenen.
Spr. is van oordeel, dat hier primair aan de orde is
de vraag: Is het rechtvaardig of niet? Zo ja, dan dient
het, ondanks het feit, dat het een financiële aderlating
is, toch door te gaan. Hij meent te moeten vasthouden
aan zijn stelling, dat de belastingclassificatie gelijke
tred moet houden met de classificatie voor lonen en
21
salarissen. Spr. hoopt, dat de raad vanavond inderdaad
zal beslissen om over te gaan tot het brengen van het
plattelandsdeel der gemeente in klasse 6 der personele
belasting. Hij hoort, dat het erg veel moeite zal kos
ten om Gedeputeerde Staten van de noodzaak hiervan
te overtuigen, maar hij is het eens met de heer Sante
ma, dat er toch een bepaalde verandering moet komen.
En hij is het volledig eens met de heer Santema, als
deze vraagt, waarom Leeuwarden op dit punt geen
baanbrekend werk zou verrichten.
Spr. kan zich niet verenigen met het standpunt van
de wethouder. Hij dient het volgende, mede door de
heren Hartstra, Jongbloed en Kamstra ondertekende
voorstel in:
„Ondergetekenden stellen voor om de klasse-in
deling van de gemeente voor de heffing van de
personele belasting als volgt te doen zijn: voor
het stedelijke gedeelte der gemeente klasse 4, voor
het landelijke gedeelte van de gemeente klasse 6."
De Voorzitter merkt op, dat dit voorstel mede onder
werp van de beraadslagingen uitmaakt.
De heer Hartstra hat oan hwat de hear Engels sein
hat net folie mear ta to foegjen. Hy wol oannimme,
dat de saek lyk as de wethalder sein hat, goed ünder
socht is, mar it riedsbrief is wol tige summier. Der is
byg. gjin- steatsje by fan forgelykbere wenten yn it
stêdsdiel en it plattelansdiel fan de gemeente. Spr. fynt,
dat de hiele gemeentlike mingde klassifikaesje altyd in
ünding west hat. Yn it rapport oer de klassifikaesje
fan 1957 fynt spr. wol inkelde sifers, dy't it forskil yn
hier oanjowe yn de stêd en op it plattelan en der wurdt
ek it ien en oar sein oer it dynamyske karakter fan
de stêdsüntjowing. It docht bliken, dat forskate orga-
nisaesjes en ynstansjes gear binne oer dit probleem,
mar gjin ien doart it oan om mei in folslein ütstel to
kommen. Spr. is der him fan biwust, dat it rigoureus
oan 'e kant setten fan de hiele gemeente-klassifikaesje
bitsjutte soe, dat it hiele ekonomyske libben üt syn
foegen reitsje soe. Mar yn dit gefal wurdt net iens
probearre om forbettering oan te bringen. Dêrom is
spr. tsjin it ütstel fan B. en W. en bifelet er it troch
de hear Engels ek üt namme fan him en oaren yn-
tsjinne ütstel by it kolleezje oan.
De heer W. M. de Jong moet even op een misverstand
wijzen. De gemeente-classificatie t.a.v. salarissen en
sociale wetgeving volgt een geheel andere procedure
dan die t.a.v. de heffing der personele belasting. In
laatstgenoemde schuilt niets denigrerends voor het
platteland. De belastingclassificatie is juist aanvaard,
omdat men op het platteland bijv. voor f 2,50 evenveel
woongerief heeft als voor f 4,in de stad. Wanneer
het tarief niet door de classificatie zou zijn beïnvloed,
zou iemand in een duurder woongebied bij het
zelfde woongerief meer personele belasting betalen
dan iemand in een goedkoper woongebied. Vandaag-de-
dag is de classificatie voor de personele belasting nog
op datzelfde principe gebaseerd. Nu is de toestand voor
oudere woningen bijv. in Wirdum en oudere woningen
in het stedelijke gebied woningen van zo'n f 8.000,
f 7.000,of f 6.000,precies dezelfde gebleven.
Maar de nieuwe woningen gooien wat roet in het eten.
De belastingadministratie streeft er echter naar om de
huidige hoge huurprijzen voor de personele belasting
niet als normaal te laten gelden. (Zo is er ook een be
paling in de wet, die de rnogelijkheid verschaft reke
ning te houden met het feit, dat iemand in het huis
van zijn werkgever of van zijn vader woont.) Er wordt
dus geen personele belasting geheven naar de extreem
hoge huurwaarden van nieuwe woningen; er wordt zo'n
beetje geschat in verhouding tot de oude woningen.
Spr. heeft echter wel de indruk, dat de belastingadmi
nistratie zichzelf voor moeilijke puzzles heeft geplaatst
en niet volkomen het effect heeft bereikt, dat ze wilde
bereiken.
Men kan de classificatie voor de personele belasting
niet zien in het licht van de classificatie voor de lonen,
zoals de heer Santema deed.
De classificatie voor de personele belasting wordt
over het algemeen als volkomen rechtvaardig erkend.
Nu kan men het platteland wel door het in een lagere
klasse te brengen, langs een zijweg wat leefbaarder
willen maken, maar spr. gelooft niet, dat dit op die
wijze kan worden bereikt, ook omdat hij niet gelooft,
dat de gemeente op deze weg zou worden gevolgd door
de Kroon (hoewel spr. voor dit laatste op zichzelf niet
bang is).
Hij vindt het onlogisch om het plattelandsdeel nu
maar geheel in dezelfde klasse als het stedelijk gedeelte
onder te brengen. Dat zou een volstrekte inbreuk zijn
op het systeem van deze belastingheffing.
Nu ligt er ook het voorstel van de heren Engels,
Kamstra, Hartstra en Jongbloed. Spr. heeft moeite om
zijn standpunt te bepalen. Hij helt er, in aanmerking
nemende, dat bijv. Wirdum wel behoort tot de gemeen
telijke sfeer van Leeuwarden en dat het huurprijzen-
niveau over en weer daar wel door wordt beïnvloed,
min of meer toe over voor dit voorstel te zijn, maar
men kan ook in aanmerking nemen, dat eigenlijk het
gehele platteland van Friesland tot de 8e klasse be
hoort. Er is dus in deze gemeente in dat opzicht al
wat gedaan door het plattelandsdeel in de 7e klasse
onder te brengen. Hij helt over tot de mening, dat de
6e klasse voor dit deel toch wel iets juister is dan de
7e, hoewel hij deze mening ook weer niet helemaal waar
kan maken. Dit lijkt hem echter een kwestie voor een
preadvies.
De heer li. P. van der Veen aarzelt, nog meer tijd
van de raad te vragen. Het is al bijna morgen, maar
toch zou hij het onjuist achten, als hij zou zwijgen.
Hij zou zich over het algemeen kunnen aansluiten
bij de heer Bootsma. Ook hij ziet meer in afschaffing
van de classificatie op ander gebied dan op dat van de
personele belasting; de classificatie voor de personele
belasting is alleen maar bedoeld om de belastingdruk
gelijk te maken. Spr. aarzelt, hier zo incidenteel in te
grijpen. Dit zou op zichzelf weer nieuwe onbillijkheden
scheppen. Hij gelooft, dat men zijn afkeer van clas
sificatie in het algemeen los moet maken van de clas
sificatie voor de personele belasting. De op laatst
genoemd gebied bestaande onbillijkheden kunnen eigen
lijk alleen maar opgelost worden door de gehele per
sonele belasting af te schaffen. (Gelach.)
Spr. denkt wel niet, dat het brengen van het platte
landsdeel van Leeuwarden van de 7e in de 6e klasse een
ernstige ingreep in de inkomsten van de gemeente zou
betekenen, maar hij vraagt zich toch af, of dit nu niet
wat overrompelend zou zijn. Hij heeft eigenlijk geen
motivering daarvoor gehoord. Hij gevoelt hier toch niet
voor. Het is hem niet genoeg of beter: niet veel genoeg.
Stemmen: Het is al 12 uur!
De heer Van der Veen: Neen, 5 minuten voor 12!
De heer Van der Schaaf (weth.): U loopt wat voor.
De heer Van der Veen: Ik ben wat progressief.
(Gelach.)
Spr. zou B. en W. willen uitnodigen, dit probleem
later eens te bekijken en bij een geschiktere gelegen
heid dan dit late tijdstip hun mening aan de raad voor
te leggen.
De heer Tiekstra (weth.) valt de beantwoording van
het door de heer Engels i.z. het rechtvaardigheidsbe
ginsel opgemerkte des te gemakkelijker door het be
toog van de heer De Jong.
De hear Hartstra moat him net bikleije oer it feit,
dat hy net genöch „gegevens" hat, hwant yn it rieds
brief kin hy léze, dat troch pleatsing fan it plattelans
diel fan 'e gemeente yn 'e 4e klasse it oantal ünbi-
lêste perselen dêr 513 wurde soe. Dêrüt sil him düdlik
blike, dat der, om ta dit oantal to kommen, in minu
tieus ündersiik ynsteld is.
Juist het rechtvaardigheidsbeginsel brengt met zich
mee, dat men de nu bestaande afstand in de heffing
der personele belasting dient te bewaren. Deze afstand
werd ook in 1948 gehandhaafd, toen het plattelands
deel der gemeente van de 8e in de 7e klasse en het
stadsdeel van de 5e in de 4e klasse werd gebracht. Deze
afstand leidt tot een zo rechtvaardig mogelijke belas
tingdruk. Het extreme geval van één klasse voor de
gehele gemeente zou beslist voor een groter aantal
gemeentenaren tot een zwaardere druk leiden. En spr.