meent, dat zulks voor de raad niet aanvaardbaar is.
Thans wil spr. nog een nader woord zeggen over de
financiële verantwoordelijkheid. Hij gelooft, dat hij de
raad hier toch mee moet confronteren. De gemeente is,
wat haar financiële positie in 1959 betreft, gekomen
tot een tekort, dat zo zoetjesaan de twee miljoen na
dert. Het gemeentebestuur heeft op dit ogenblik echter
de hoop en het vertrouwen, dat dit tekort langs de weg
van de subjectieve verhoging der algemene uitkering
kan worden terug ontvangen. En bovendien weet het,
dat een nieuwe Financiële verhoudingswet in behan
deling is. Voor het grootste deel van de Friese gemeen
ten zal het gevolg van toepassing der nieuwe wet zijn,
dat zij z.g. garantie-gemeenten worden. Dat betekent,
dat de nieuwe uitkeringen lager uitkomen dan het
niveau van de thans gebruikelijke uitkeringen. Dat be
tekent ook, dat voor de rest van Friesland verlaging
van de personele belasting uitgesloten moet worden
geacht. Hij meent maar hij zegt dit uit het hoofd
dat voor het grootste deel van de provincie nog de
8e klasse der personele belasting geldt. Door het bren
gen van het plattelandsdeel van de gemeente Leeuwar
den in een lagere klase zou dus voor de rest van het
landelijke gebied der provincie Friesland een onrecht
vaardigheid worden geschapen. Vandaar ook, dat spr.
zijn bezwaren tegen het brengen van het landelijke ge
bied van Leeuwarden in de 6e klasse handhaaft.
De raad moge het spr. ten goede houden, als hij
zegt, dat bij de heren Engels c.s. een psychologisch
misverstand bestaat, dat door de heer De Jong heel
goed is gekenschetst. Men heeft n.l. het vraagstuk van
de classificatie der personele belasting gepoot" in het
totale vraagstuk van de gemeente-classificatie en daar
hoort het niet in thuis.
Nog veel minder juist is het, wanneer een gemeente
op dit ogenblik op zichzelf probeert daar wijziging in
te brengen. Dit is een landelijk vraagstuk op een ge
heel ander gebied. Spr. acht het onjuist, dat de raad
van Leeuwarden op dit moment deze weg zou inslaan.
Welbewust heeft deze in 1948 al een afstand van drie
klassen tussen het landelijk en stedelijk gebied gehand
haafd.
Spr. zou de heer Van der Veen wel willen volgen op
de weg van afschaffing der personele belasting, maar,
zo vraagt spr. hem: Waar zouden wij het geld vandaan
moeten halen voor de voorzieningen, die wij hebben te
treffen? Spr. kan er moeilijk meer van zeggen.
De hear Santema hat in oantal wurden wijd oan de
s.n. aide wenten, mar, sa seit spr., lit de hear Santema
net forjitte, dat yn de stêd ek in great oantal aide
wenten is en dêrfoar soe by gelykskeakeling fan de
bilêstingklassen mear bilêsting bitelle wurde moatte as
foar de aide wenten yn de doarpen.
Spr. meent, dat de raad in overeenstemming met zijn
verantwoordelijkheid handelt, als hij het voorstel van
de vier heren raadsleden niet aanneemt.
De Voorzitter zegt, dat er thans, naast het voorstel
van B. en W., een voorstel van vier heren raadsleden
ligt om het landelijke gedeelte van de gemeente Leeu
warden in de 6e in plaats van in de 7e klasse der per
sonele belasting te brengen.
Nu heeft de raad al gehoord uit het betoog van de
heer De Jong en het is nog even door de wethouder
onderstreept dat dit voorstel geboren is uit een
misverstand, n.l. uit de verwarring van het vraagstuk
der gemeente-classificatie voor de toepassing van de
personele belasting en het vraagstuk der gemeente
classificatie, voor wat lonen en salarissen betreft. Het
laatste is het vraagstuk van het verschil in lonen en
salarissen naar gelang van de klasse, waarin een be
paalde gemeente geclassificeerd is; het vraagstuk van
de classificatie voor de personele belasting is een ge
heel ander, n.l. het vraagstuk naar welk huurwaarde
de personele belasting geheven moet worden. Dat zijn
twee zaken, die niets met elkaar te maken hebben.
Ook al zou de gemeente-classificatie t.a.v. de lonen en
salarissen volledig worden afgeschaft en de heren,
die zich daarvoor verklaard hebben, kan spr. volkomen
volgen toch zou dan nog de classificatie voor de
heffing van de personele belasting volledig bestaan,
omdat die uitsluitend geschiedt naar de bepaling van
de huurwaarde. Men kan dus ook niet zeggen: Wij zijn
gekant tegen de gemeente-classificatie, wat de lonen
en salarissen betreft, en daarom moeten wij nu maar
trachten dit ten dele te compenseren door wat gemak
kelijk te zijn met de heffing van de personele belas
ting. Dit kan net zo min als het verschil in lonen en
salarissen tussen stad en platteland met bijv. verlaging
van tarieven van gas en elektriciteit te compenseren.
Het gaat hier om volkomen verschillende dingen, die
niets met elkaar te maken hebben en die men niet in
verband met elkaar behoort te brengen."
Spr. zou de heren die het voorstel hebben gedaan,
in overweging willen geven dit terug te nemen.
De heer Engels moet er op wijzen, dat hij niet zo
zeer heeft gedoeld op een compensatie van de gemeente
classificatie op het gebied van de lonen door een ver
zachting van de classificatie met betrekking tot de
personele belasting. Hij had zijn oog gericht op een
belangrijk element, dat geldt bij de toepassing van de
classificatie voor wat de lonen betreft, n.l. de huur
prijzen. Bij deze huurprijzen is een nivellering te be
speuren, welke zich in de toekomst in versnelde mate
zal voortzetten. Daarom meent spr., dat een geleidelijke
aanpassing bij de classificatie voor de toepassing van
de personele belasting, welke classificatie alléén op het
verschil in huurwaarde steunt, aanbeveling verdient.
De Voorzitter wil hierop zeggen, dat wat in de toe
komst gaat geburen een kwestie is van de toekomst. De
personele belasting wordt geheven naar de momentele
huurwaarden en de ontwikkeling in de toekomst kan
nu geen maatstaf zijn. Alleen in de toekomst, als blijkt,
dat de nivellering zich voortzet, zou er aanleiding kun
nen zijn tot geleidelijke aanpassing.
Verder is naar voren gebracht, dat de indeling in
verschillende klassen van de stad en het plattelandsge
bied van de gemeente, zulks in tegenstelling tot de
toestand in het vroegere Leeuwarderadeel, van invloed
zou zijn op de goede verhoudingen, maar dat is een
punt, dat juist in 1948 is rechtgetrokken, door het
landelijk gedeelte van de 8e naar de 7e klasse te bren
gen. De annexatie is daarmede volledig uitgewerkt en
kan geen argument meer zijn om hiermee verder te
gaan.
Het college van B. en W. handhaaft zijn preadvies
en spr. vraagt de heren Engels c.s. hun voorstel in te
trekken, want het is geboren uit een misverstand en
daarom zakelijk niet juist.
De heer Tiekstra (weth.) veronderstelt, dat de heer
Engels in zijn betoog de mogelijke huurverhoging, die
voor het komende jaar in de lucht hangt, op het oog
heeft. Wanneer er echter een huurverhoging wordt vast
gesteld, wordt er steeds van rijkswege voor gezorgd,
dat compensatie wordt gevonden bij de vaststelling
van de belastbare grondslag voor de personele belasting,
zodat huurverhoging niet automatisch leidt tot ver
hoging van de personele belasting. De eenmaal be
staande afstanden blijven zodoende bestaan.
De heer Engels vindt het niet prettig de raadszitting
op te houden, maar het is voor hem het is wat een
groot woord min of meer een gewetenskwestie. Hij
bekijkt de zaak serieus en kan zich er zo niet van af
maken en hij meent, dat aan het verlangen van de
samenwerkende verenigingen moet worden tegemoet
gekomen. Hij zou zijn voorstel graag in stemming ge
bracht zien.
De heer W. M. de Jong zou willen, dat B. en W. een
preadvies uitbrachten over het door de heren Engels
c.s. voorgestelde.
De Voorzitter zou de raad willen vragen het concept
besluit aan te nemen, voor wat de vaststelling der gren
zen betreft, zoals die hedenavond door B. en W. zijn
aangeduid. Het college zal dan, zodra de gelegenheid
zich voordoet, de raad nadere gegevens over de clas
sificatie van het platteland verschaffen en dan zou de
raad daarover nog een nader besluit kunnen nemen.
Het lijkt hem eigenlijk een punt, dat typisch thuis
hoort bij de begroting. De raad late aan B. en W. te
bepalen, wanneer het geschikte moment daar is, om
daarover bij de raad terug te komen.
23
Spr. had graag dit punt behandeld, omdat de tijd
dringt voor de Koninklijke goedkeuring, die een tijd
op zich laat wachten. Administratief behoort deze zaak
met zo gering mogelijke vertraging tot afdoening te
komen.
De heer Kamstra bevredigt het niet, dat gezegd is,
dat het voorstel-Engels c.s. uit een misverstand is gebo
ren. De kwestie van de lonen is door ons, aldus spr.,
niet naar voren gebracht. Alleen de heer Bootsma heeft
daar iets over gezegd. Spr. gelooft, dat de financiële
consequenties door het college erg overdreven worden
voorgesteld. Spr. schat deze op zo'n f 8.000,(De
heer Tiekstra (weth.): Plus 200 opcenten!).
De Voorzitter: Goed, als de heren niet bereid zijn om
het voorstel terug te nemen, dan zal dit eerst in stem
ming worden gebracht.
Vóór stemmen 16 leden (n.l. de heren Hartstra, Dren-
tje, Spiekhout, Venema, Klijnstra, J. de Jong, Volbeda,
Jongbloed, Bosgraaf, Ten Brug, Kamstra, De Vries,
Engels, Taylor Parkins, Santema en B. v. d. Veen),
zodat de stemmen staken.
In de volgende raadsvergadering zal dus opnieuw
over het voorstel gestemd worden; het wordt drie we
ken aangehouden.
Het voorstel van B. en W. wordt z.h.st. aangenomen.
Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.