Dit is een geval, waarover men natuurlijk wel zwaar
kan discussiëren, maar dat in wezen een „praktijk"-
geval is. Wat gebeurt er, wanneer het voorstel van de
meerderheid van het college wordt aanvaard en wat,
wanneer de raad bereid zou zijn de minderheid van
het college te volgen? Wanneer de raad inderdaad tot
het laatste bereid zou zijn en dus de grond, waarover
het hier gaat, te verkopen aan de desbetreffende bouw
ondernemers, dan lijkt het spr., dat men binnen af
zienbare tijd aan het Europaplein een voornaam bouw
werk zal zien verrijzen; dat is aan dat plein wel zeer
gewenst en strekt tot afronding van het geheel, een
stap van beduidend belang in de goede richting.
Wat gebeurt er, wanneer deze beslissing niet wordt
genomen? Spr. vreest, dat men dan in een toestand
belandt, waarvan men niet veel pleizier kan beleven.
Dan krijgt men de figuur, dat de bouwondernemer
eigenaar blijft van het gedeelte, dat hij al heeft en
de gemeente eigenares van het gedeelte, dat zij heeft,
dat deze situatie een bedenkelijk lange tijd kan blij
ven, zoals ze nu is en dat is bepaald zeer ongewenst.
Dat geeft z.i. veel opspraak en het feit, dat de grond
daar zo onbebouwd blijft liggen, zal meermalen tot kri
tiek aanleiding geven, waarmee het gemeentebelang
weinig gebaat zal zijn. Spr. gelooft dan ook, dat men
hier het beste doet door het voorstel van de meerder
heid van het college niet te volgen, maar eerder dat
van de minderheid. Er is hier dus, zoals spr. reeds op
merkte, een situatie, die zich zelden voordoet. Het
kan wel vaker voorkomen, dat men met een andere
eigenaar in connectie komt, maar, zoals hier, met
een bouwonderneming zal niet vaak het geval zijn.
Spr. vreest, dat, wanneer niet besloten zou wor
den tot verkoop van het stuk grond, dat de ge
meente nog heeft, aan de bouwondernemer, gewacht
zal moeten worden op een mogelijkheid tot onteigening
en die mogelijkheid ziet hij voor zich niet. De grond is
bestemd voor woningbouw en ingeval van onteigening
kan de bouwondernemer altijd beweren en waar
maken waarschijnlijk ook dat hij daarop wil bouwen
en dan is er z.i. geen grond voor onteigening aanwezig.
Nu is er nog iets anders. De gemeente Leeuwarden
heeft toegewezen gekregen een contingent woning-
wetbouw van ruim 500 woningen. Het zou een zeer
welkome uitbreiding zijn van haar woningvoorraad,
wanneer daar een belangrijk aantal premiewoningen bij
zou worden gebouwd. Als dat dus geschat zou mogen
worden op 300 a 400 per jaar, dan zou dat zeer bevredi
gend zijn. Ook gezien in deze richting, moeten wij,
aldus spr., deze bouw gaarne accepteren. Wij zullen
als gemeentebestuur onze medewerking hier zoveel mo
gelijk moeten verlenen. Wanneer dat niet gebeurt, dan
geeft dat, zo gelooft spr., een zekere stemming, die
hierop zou neerkomen: „het bouwen van premiewo
ningen stuit in de gemeente Leeuwarden op niet te
rechtvaardigen moeilijkheden". Spr. zou daarom heel
graag willen zien, dat het geringe beletsel, waarvan
hier sprake is en waar eigenlijk helemaal geen politiek
of iets dergelijks mee gemoeid is, voor de particuliere
bouw uit de weg wordt geruimd. Daardoor zou men
tot een bevredigende oplossing kunnen komen. Spr.
gelooft, dat dit de enige juiste beslissing is en hij zou
de raad met veel aandrang willen opwekken het stand
punt van de minderheid van het college te volgen,
waarbij dan in de koopakte, wat spr. betreft, bedongen
zou kunnen worden, dat, wanneer de bouwondernemer
binnen 3 jaar niet met de bouw is aangevangen, hij dan
gehouden is het gehele terrein, inclusief dus dat deel,
dat hij nu in eigendom heeft, aan de gemeente te leve
ren, resp. terug te geven. Door een dergelijke bepaling
is volkomen de mogelijkheid afgesloten, dat met dit
stuk grond speculaties worden bedreven. Wanneer op
deze wijze tot een beslissing zou kunnen worden ge
komen, zou op zeer praktische en verstandige wijze een
oplossing zijn gevonden.
De heer De Vries zegt, dat de wethouder in zijn in
leidend woord al geattendeerd heeft op het feit, dat
het hier gaat om een zaak van praktische politiek.
Dat is ook wel heel duidelijk gebleken, omdat de raad
nog maar enkele minuten geleden zonder stemming
en zonder dat iemand het woord voerde het besluit
nam grond aan een bouwbedrijf te verkopen. Spr. wil
zich ook voor het overige graag aansluiten bij de
wethouder, omdat het z.i. ook alleen al uit stedebouw
kundig oogpunt erg jammer zou zijn, indien een mo
gelijkheid tot bebouwing van het Europaplein onge
bruikt zou blijven. Daarbij komt, dat het niet als vast
staand aangemerkt mag worden, dat dit terrein binnen
afzienbare tijd gebruikt zal kunnen worden voor wo-
ningwetbouw. Het zal altijd wel althans voorlopig
in de sector premiebouw of de geheel vrije sector ge
zocht moeten worden. Nu Leeuwarden juist tot kern
is aangewezen, lijkt het spr. ook voor de indruk naar
buiten zeer belangrijk, dat zoveel mogelijk soepelheid
betracht wordt bij het aantrekken van bouw m.n. van
woningen. Het is spr. uit de raadsbrief niet helemaal
duidelijk geworden wat de meerderheid van het college
zich voorstelt met dit terrein te doen, als het voorstel,
zoals het hier ligt, wordt aangenomen. In een bepaalde
zinsnede staat, dat er bevordering van willekeur zou
plaats vinden, indien het voorstel niet wordt aanvaard.
Spr. weet niet, of het woord „willekeur" in dit ver
band juist is. Hij dacht, dat willekeur te maken heeft
met benadeling van een bepaalde partij. En hij kan het
niet anders zien, dan dat die partij de bevolking van
Leeuwarden is, die een aantal woningen minder krijgt.
Spr. wil graag de woorden van de wethouder onder
strepen, dat het algemeen belang eist, dat de moge
lijkheid om hier 42 woningen te realiseren, zo snel mo
gelijk wordt aangegrepen.
Spr. wil het in eerste instantie hierbij laten.
De heer Bootsma had niet verwacht, dat de wethou
der hier in eerste instantie zou spreken. Deze zegt in
zijn motivering, dat, als het voorstel van de meerder
heid van het college wordt aangenomen, dit een ern
stige opspraak zou kunnen opleveren. Spr. meent, dat
die opspraak er al bij voorbaat is geweest, maar hij
wil aannemen, dat de fracties, betrokken bij de des
betreffende dagbladen, die zich hieraan hebben schuldig
gemaakt, zich daarvan zullen willen distanciëren. On
danks deze zeer demagogische actie, welke deze dag
bladen hebben gemeend te moeten voeren nog vóór het
onderhavige punt de raad had kunnen bereiken, lijkt
het spr. wenselijk dit punt van de agenda los van
deze actie te behandelen en zich te bepalen tot de za
kelijke inhoud van het voorstel met de daaruit voort
vloeiende consequenties, mede gelet op het algemeen
bekend veronderstelde standpunt van de fractie van
de P.v.d.A. ten aanzien van de kwestie verkoop-erf
pacht.
Het gaat hier dan om de vraag, of de raad bereid
zal zijn om aan een particuliere ondernemer ten be
hoeve van de bouw van premiewoningen een perceel
grond in eigendom af te staan. In een niet nader te
noemen blad wordt spr. c.s. bij voorbaat het predikaat
dogmatisch toebedeeld, terwijl toch meerdere malen
door hen is gezegd en metterdaad bewezen, dat zij dit
vraagstuk niet dogmatisch zien, maar integendeel hun
medewerking hebben verleend tot verkoop, wanneer de
voorliggende plannen daartoe aanleiding gaven. Men
zal het een socialistische fractie moeilijk kwalijk kun
nen nemen, dat de volkswoningbouw of liever de
bouw van woningwetwoningen een bepaalde voor
keur wordt verleend. Het gaat niet om de vraag, of er
al dan niet gebouwd zal worden, maar in de eerste
plaats om de vraag wat er gebouwd moet worden, om
werkelijk tot een oplossing van het woningvraagstuk
te geraken. En dan komt men er niet met dure premie-
bouwwoningen, welke voor de massa van de woning
zoekenden onbetaalbaar blijken te zijn. Dat dergelijke
woningen uiteindelijk toch nog aftrek vinden, moet
worden verklaard door een tekort aan woningen tegen
een redelijk en draaglijk huurpeil.
Wanneer de meerderheid van spr.'s fractie dan ook
bereid is om af te wijken van het niet dogmatische,
maar wel principiële standpunt van voorkeur voor erf
pacht, dan zal het te bouwen object ook aan de be
hoefte moeten worden getoetst.
Welke zijn nu de feiten, waar het vandaag om gaat
Het Bouwbedrijf Friesland, in het bezit van een stuk
bouwgrond aan het Europaplein, vraagt thans om een
tweemaal zo groot terrein te mogen aankopen, ten
einde op het geheel een flatgebouw te kunnen bouwen.
Opgemerkt zij, dat naast de vraag om dit terrein te
mogen kopen, in 1953 reeds is gevraagd om de grond
3
in erfpacht te mogen ontvangen, met gelijktijdige aan
bieding van het reeds in het bezit van de N.V. zijnde
gedeelte aan de gemeente. Eerst in 1957 werd door de
aanvraagster het aanbod van de gemeente afgewezen.
Wat is er inmiddels veranderd? Wanneer het werke
lijk de bedoeling is om voor de verhuurmarkt te bou
wen en dus de woningbehoefte te bevredigen, behoeft
er, naar spr. meent, geen overwegend bezwaar te be
staan tegen erfpacht, maar de veronderstelling is zeker
wel gewettigd, dat het uit speculatieve overwegingen
aantrekkelijk is om op eigen grond te bouwen. Juist
het speculatieve element wil spr.'s fractie zoveel mo
gelijk uitsluiten en daarom zal zij zich dan ook tegen
verkoop verklaren, te meer, waar naar de te bouwen
woningen nu juist niet de meeste vraag bestaat. Men
zal haar verwijten, dat zij op deze wijze de woningbouw
en dus de opheffing van het woningtekort belemmert,
maar de feiten zijn er, om te bewijzen, dat Leeuwarden
niet heeft stilgezeten en dat er toch nog wel het een en
ander is tot stand gebracht, mits men de feiten wil
zien en niet vooropstelt, dat Leeuwarden tot niets in
staat is en alleen de speculatieve geest van op de vrije
markt opererende ondernemers tot een oplossing kan
leiden, terwijl men dan liefst de huren ad libitum op
voert. Hiermede is het gros van de Leeuwarder bevol
king echter niet gediend en derhalve is spr.'s fractie in
hoofdzaak, in dit speciale geval, tegen verkoop.
Volgens de mening van de heer Kamstra c.s. is het
van adressante niet juist geweest en niet bevorderlijk
om haar verzoek voor inwilliging vatbaar te maken,
dat zij zich niet coulant tegenover de gemeente heeft
gedragen. Dat is ook naar hun mening niet zakelijk.
Een tweede punt in het nadeel van adressante is, dat
in het begin eigenlijk weinig zekerheid heeft bestaan
t.a.v. de vraag: koop of erfpacht. Het gehele geval
loopt al, zoals ook de heer Bootsma reeds opmerkte,
van januari 1953.
Maar nu komt het college met de motivering van
zijn afwijzing. De sinds jaren door de raad aangehou
den gedragslijn mag volgens spr. c.s. geen wet van
Meden en Pei-zen zijn en dat geeft ook de verklaring
van het feit, waarom het college t.a.v. dit punt verdeeld
is in zijn mening. De heer Bootsma vertelde al, dat
bekend kan zijn wat het standpunt van de fractie van
de P.v.d.A. is t.a.v. verkoop of erfpacht, want door
haar is een rapport over dit onderwerp uitgebracht.
Dat is dus duidelijk en zakelijk. Maar efpacht en ver
koop zijn twee stelsels, waaraan goede en minder
goede kanten zitten. Het feit, dat overal èn verkoop èn
erfpacht voorkomt, bewijst, dat beide rechtsfiguren
nodig zijn, maar ook, dat deze op verschillende wijze
kunnen worden toegepast. Zo heeft de gemeente Utrecht
besloten, dat verkoop regel moet blijven en erfpacht
uitzondering; ook Nijmegen besloot dienovereenkom
stig, terwijl de gemeente Arnhem daarentegen grond in
erfpacht gaf aan twee woningbouwverenigingen.
In de notulen van de raadsvergadering van 13 maart
1956 kan men lezen wat de heer J. H. de Vries, naar
spr. meent namens zijn fi-actie, ter zake heeft mede
gedeeld. Allereerst zei hij en dit in overeenstemming
met wat zo juist hier is gezegd dat het hier een
louter praktische politiek betreft en dat deze zaak
wel principieel, maar, zo men wil, niet dogmatisch,
bezien dient te worden. En zo is het. Men moet nagaan,
afgezien van wat tot nu toe de gedragslijn is geweest,
of er voor dit geval aanleiding bestaat tot verandering
van standpunt te komen. Nu zegt de meerderheid van
het college alvast „neen", terwijl de minderheid er op
wijst, dat er hier „ja" gezegd dient te worden. Nu is de
vraag van spr. c.s. deze: Is de houding van de meer
derheid van het college eigenlijk niet al te straf? Adres
sante heeft de beschikking over een derde gedeelte
van de door haar voor haar plan benodigde grond.
De gemeente heeft de rest. Maar welk deel nu in han
den is van de gemeente en welk deel in handen van
adressante, welk deel aan de voorkant en welk deel aan
de achterkant ligt, weten spr. c.s. niet. Er was, naar
spr. meent, geen kaart bij de stukken.
Nu heeft adressante het bewijs geleverd, dat haar
wel de bouw van dergelijke objecten kan worden toe
vertrouwd, gezien het Heliconflat en een flatgebouw
aan het Europaplein. Voor de gemeente is het van
groot belang, dat het nu braakliggende terrein wordt
bebouwd. Adressante wil zich verplichten tot verhuur,
hetgeen de woningpositie zal verruimen. Wil het college
nog meer garanties, dan is, naar de mening van spr.
c.s. de mogelijkheid aanwezig om daarover met adres
sante te spi-eken. Maar het verzoek zonder meer af te
wijzen, dat kan zijn fractie niet doen. Zij wil graag
eerst vernemen, wat namens de meerderheid van het
college over deze aangelegenheid nog zal worden ge
zegd.
De heer W. M. de Jong wil zich graag aansluiten bij
wat de wethouder van openbare werken met betrek
king tot dit punt naar voren heeft gebracht. Spr. ge
looft ook, dat het juist is om de zaak in die geest te
bekijken. Daarnaast zou hij willen opmei'ken, dat de
tegenstelling die er eigenlijk min of meer in het betoog
van de heer Bootsma is, toch niet helemaal reëel is.
Het gaat er eigenlijk niet om, of de raad vanavond
sympathie voor de woningwetbouw of voor de parti
culiere bouw laat blijken. Men zit hier in Leeuwarden
n.l. behoorlijk klem met het volume voor de woning
wetbouw.
De wethouder heeft daar ook op gewezen. Het is nu
eigenlijk de vraag: Kunnen er naast de mogelijkheden
van woningwetbouw, die zeer beperkt zijn en waaraan
met de hier bedoelde bouw niet in het minst schade
wordt gedaan, nog wat woningen komen, die toch nog
gerealiseerd kunnen worden, omdat een particuliere
ondernemer de markt op dit gebied nog wel weet af
te tasten? De woningwetbouw kan immers ongestoord
doorgaan. Er is eigenlijk geen tegenstelling tussen die
beide belangen. Spr. ziet die tenminste niet. En er is
al op gewezen, dat de betreffende bouwterreintjes niet
in de eerste plaats in aanmerking komen voor woning
wetbouw. De fractie van de heer Bootsma voelt wel
wat voor particuliere woningbouw, voor zover deze
nuttig aanvullend werk kan verrichten. Spr. kan zich
niet voorstellen, dat, afgezien van in dit speciale geval,
er tegenstellingen kunnen zijn; hij herhaalt dit nadruk
kelijk om misverstand te voorkomen. De volkswoning
bouw de heer Bootsma en de zijnen zijn er goed
mee op de hoogte heeft altijd een bepaalde categorie
gediend, maar daai'naast hebben wij, aldus spr., met
grote belangstelling ook vóór de oorlog in onze ge
meente woonwijken zien verrijzen, die voor midden
standers en andei*en kunnen dienen. Spr. gelooft, dat
de heer Bootsma met zijn opmerkingen van zoëven over
dit concrete punt in het algemeen niet zo gelukkig is
geweest als hij gewoonlijk met zijn opmerkingen in
deze raad is. Spr. stipt alleen nog even aan, dat het
college andexs motiveert dan de heer Bootsma. Het
college houdt vast aan een bepaalde gedragslijn. De
heer Bootsma argumenteert op andere wijze, als spr.
het goed heeft begrepen. Het college is niet zo heel
straf en zegt: In bepaalde concrete gevallen willen wij
dit wel bekijken. Spr. wilde op het verschil in aanpak
wel even de aandacht vestigen.
Spr. meent, dat het standpunt van het college niet
sterk is, omdat men toch rekening houden moet met
bepaalde situaties. Men kan een bepaalde gedragslijn
volgen, maar ook zeggen B. en W.: Uitzonderingen be
vestigen de regel. Er is, ook van die kant bezien, nog
niets kwaads gebeurd. Spr. gelooft, dat tot de gevraag
de verkoop rustig kan worden overgegaan. Hij meent
voor zover het geval ter sprake is geweest bij de
inwoners van Leeuwarden (je spreekt wel eens met
elkaar) dat vrij algemeen het standpunt wordt
ingenomen, dat het hier toch wel om een redelijk geval
gaat.
Spr. zou eigenlijk niet te veel willen ingaan op het
geen de heer Bootsma heeft gezegd over de opspraak.
Alles komt in de krant en de één vindt dit opspraak en
de ander dat. Dan past iets een bepaalde partij minder
goed en dan weer komen de standpunten wat beter
overeen. Spr. gelooft, dat het standpunt van de plaat
selijke krant, die de meesten wel eens lezen, en dat
van de meerderheid van B. en W. twee geheel onge
lijke grootheden zijn.
Spr. vond de redenering van de heer Bootsma erg
vaag. Hij kan hem verzekeren, dat hij c.s. het soms van
harte eens zijn met een bepaald artikel, maar ook wel
een afwijkende mening zijn toegedaan.