4 Nu zijn er ook wel andere kranten, die over dit on derwerp schrijven. Spr. weet niet, waar de heer Boot- sma precies op doelt. Misschien is deze een beetje ge- irriteerd geweest, maar spr. gelooft, dat het ditmaal niet nodig was. De heer B. P. van der Veen heeft het gemakkelijk, omdat het standpunt van zijn fractie t.a.v. het vraag stuk ,,al of niet erfpacht" bekend genoeg is. En het zal geen verbazing wekken, dat men van spr. hoort, dat hij weinig waardering voor het voorstel van de meerderheid van B. en W. kan hebben. Spr. ziet geen enkel bezwaar tegen inwilliging van het verzoek van de N.V. Hij ziet daar eigenlijk alleen maar een belang in, ook voor de stad. Hij kan niet begrijpen, hoe de gemeente benadeeld zou kunnen worden door de ver koop van dit stuk grond; hij kan slechts zien, dat hier door het plein zijn bestemming zal vinden. Hij heeft dus warme waardering voor deze bouw. Hij gelooft, dat verkoop na alle wijze woorden van vele kanten heel wel mogelijk is en herhaalt, dat hij c.s. niets voelen voor het standpunt van de meerderheid van het college. Op de Voorzitter rust de taak om namens de meer derheid van het college het voorstel van B. en W. nog even nader toe te lichten en in het kort in te gaan op de opmerkingen, die zopas zijn gemaakt ter bestrij ding van de naar voren gebrachte standpunten. De heer Kamstra heeft aangehaakt bij een zinsnede in het preadvies, waarin gesproken wordt over de sinds jaren in de gemeente aangehouden gedragslijn. Inder daad geldt in Leeuwarden bij het uitgeven van grond voor woningbouw het beginsel, dat de grond in erfpacht dient te worden uitgegeven. Spr. zal daarop van zijn kant ook helemaal niet uitvoerig ingaan; hij wil alleen constateren, dat dit beleid tientallen jaren lang door de gehele raad dat wil dus zeggen door alle fracties in de raad is onderschreven, tot ook na de oorlog toe en dat pas sinds betrekkelijk korte tijd in dit op zicht in de raad van verschil van mening is gebleken. Dat beleid draagt dus niet een specifiek stempel, zoals men dat in de loop van deze dagen getracht heeft te betitelen, en ook zeker niet een specifiek stempel dat geweten zou kunnen worden aan een bepaald deel van deze raad. Spr. moge herhalen, dat genoemd beleid vele jaren door de raad is gevolgd en pas sinds be trekkelijk korte tijd eerst na de oorlog is in dat opzicht van enig verschil van mening gebleken. En wan neer een dergelijk standpunt door de raad wordt aan vaard, hebben B. en W. bij hun dagelijks bestuur van de gemeente in zeer hoge mate met dat standpunt re kening te houden. Aan het hoofd van de gemeente staat nu eenmaal de raad. Dat is hun bij herhaling ook wel uit een bepaalde hoek toegevoegd. B. en W. houden echter niet alleen te dezer zake met het stand punt van de raad, maar ook bij alle mogelijke andere zaken, waarbij van een constant standpunt van de raad blijkt, rekening, zoals bij het personeelsbeleid, het sub sidiebeleid enz. En dan is het ook duidelijk, dat zij in een bepaald concreet geval maar niet plotseling van een dergelijk standpunt kunnen afwijken, tenzij en dan gelooft spr., dat hij dan mèt zijn medestanders in B. en W. helemaal niet dogmatisch is er heel bijzondere omstandigheden zijn. In het verleden is dat ook ge bleken. Kortgeleden is door de gemeente Leeuwarden aan de Nicolaas Beetsstraat een strook grond verkocht, omdat achtergelegen eigendom werd geblokkeerd en deze strook grond ook geheel bestemd was voor wo ningbouw. Daar is hier zopas door de heer De Vries terecht op gewezen. En ook in deze raadsvergadering is nog juist besloten een stukje grond aan de Marnix- straat te verkopen. Het betreft hier een heel klein stukje grond, dat moet dienen om een particuliere eigendom een zekere afronding te geven. Hiermede wordt zowel het algemeen belang als een particulier belang gediend. De vraag waar het nu om gaat, is, of dit geval van een zo bijzondere aard is, dat dit noodzaakt tot af wijking van de algemene gedragslijn, die spr. zopas noemde. Het bijzondere van dit geval is, dat deze adres sante door de heer Bootsma is daar zeer terecht op gewezen zelf in 1953 heeft laten verzoeken door middel van een architect om dit bouwterrein in erf pacht te mogen ontvangen onder gelijktijdige aanbie ding ten verkoop van het eigen terrein, met de bedoe ling ook dit terrein in erfpacht terug te krijgen. In de raadsbrief heeft de raad kunnen lezen, dat deze trans actie ten slotte niet is doorgegaan; waarom precies heeft het college nooit gehoord. De bezwaren waarop de transactie is afgestuit, schijnen geweest te zijn, dat de bouwondernemer destijds een industriële belegger had willen vinden, die de bouw zou willen financieren, maar de hiertoe aangezochte instelling is ten slotte niet bereid gevonden daarop in te gaan. Nu komt adressante terug en vraagt ook het ge meentelijke deel in eigendom. De heer Kamstra heeft gevraagd: waar ligt dit ter rein nu eigenlijk? Hij zal uit de raadsbrief hebben be grepen, dat het ligt op de hoek van Heliconweg, Europa plein en Bildtsestraat en dan ligt het gemeentelijke ge deelte in hoofdzaak aan het Europaplein en de Bildtse straat. Het gedeelte, waarvan adressante eigenares is, ligt aan de Heliconweg. De oppervlakten verhouden zich in grootte als 2 1, d.w.z. het gemeentelijke ge deelte is ongeveer 2 x zo groot als het particuliere gedeelte. De adressante vraagt eerstgenoemd gedeelte thans in eigendom en nu is het eigenaardige, dat dit verzoek uiterst summier wordt gemotiveerd. Zij stelt, dat zij nu een poging wil doen op eigen risico het on derhavige bouwterrein te bebouwen, en dat, wil men in staat zijn die flats te exploiteren, óf zelf öf samen met derden of om de flats te eniger tijd te verkopen aan institutionele beleggers, het gebouw op eigen grond zal moeten staan. Maar waarom, dat wordt volstrekt in het duister gelaten. En het is ook aan de meer derheid van het college volstrekt duister, waar om deze adressante, als ze op erfpachtsgrond zou bouwen, niet in staat zou zijn die flats als huur- flats te exploiteren. B. en W. geloven, dat deze stelling niet alleen volstrekt ongemotiveerd is een motivering wordt door adressante zelf niet gegeven maar ook niet te motiveren valt. Waarom zou de erfpachtscanon bij de exploitatie niet doorbere kend kunnen worden in de huur? Er is geen enkele reden voor om aan te nemen, dat dit niet het geval zou zijn en de praktijk wijst in deze in volkomen andere richting. Vlak tegenover het bouwterrein, waar het om gaat, staat een flatgebouw op erfpachtsgrond en wordt geëxploiteerd. Die bouwondernemer is dus wèl in staat om op erfpachtsgrond te doen wat deze bouwonderne mer beweert niet te kunnen. Er mag dus weer terecht gevraagd worden: Waarom kan de ene bouwondernemer niet wat de andere wel kan? Er is dan ook, naar de mening van de meerderheid van B. en W., geen enkele reden waarom hier aangenomen zou moeten worden, dat deze bouwondernemer spr. moge het herhalen die zelf aanvankelijk het terrein van de gemeente in erfpacht heeft gevraagd, nu hier niet evengoed als zijn collega-aan-de-overkant op erfpachtsgrond kan bouwen. Desniettemin is de meerderheid van het college toch nog een stap verder gegaan op grond van het rapport, dat destijds door de fractie van de Partij v. d. Arbeid over de kwestie van de erfpacht is uitgegeven. De fractie staat hierin op het standpunt, dat, als het gaat over bouw door institutionele beleggers, zij bereid was tot verkoop mede te werken. Dat was destijds een ruime meerderheid en het college heeft aldus gerede neerd: Akkoord, dat is de laatste uitspraak in dezen van een raadsmeerderheid. B. en W. zullen zich dus daarop baseren en zich bereid verklaren, om, als hier sprake kan of moet zijn van verkoop aan institutionele beleggers, een voorstel daartoe aan de raad te doen. En ook dit: Het is de raad bekend het staat in de raadsbrief vermeld en het is aan de adressante mede gedeeld dat, wanneer hier dus erfpacht een beletsel zou zijn wat wel beweerd is, maar waarvoor geen enkel argument is aangegeven en wat door de feiten van de overbuurman wordt weerlegd hier nog deze uitweg is gewezen: Wanneer de bouwondernemer te eniger tijd een institutionele belegger zou vinden om de flats te kopen, dan zijn B. en W. bereid om mede te werken aan de verkoop; inmiddels kan dan de bouwondernemer de opdracht ontvangen. Welke reden is er nu nog om niet tot bouw over te gaan? Zakelijk gezien is daar geen enkele reden voor. En dat is spr. moge het herhalen ook door adressante totaal niet beweerd. Het zal de raad duidelijk zijn, dat B. en W. in deze omstandigheden niet hebben kunnen afwijken van wat eenmaal als beginsel bij voorgaande uitgiften door de gemeente in de raad was aangenomen. Als zij daar wel van zouden afwijken, dan zou inder daad terecht sprake kunnen zijn van willekeur, n.l. dat hier afgeweken wordt van een vaste grondpolitiek op grond van een onderzoek van deze zaak na uit voerige discussie, waarin de argumenten voor en tegen gewogen zijn, bijv. ook in een begrotingszitting, waarin de zaken zeer algemeen gesteld zijn. Dan zou hier af geweken zijn van een vaste gedragslijn op een vol komen willekeurig ogenblik tegenover een volkomen willekeurige belanghebbende, die het in zijn hoofd haalt een beslissing van de raad uit te lokken. De raad voelt wel, dat dit volgens de meerderheid van het college niet een juist standpunt was. Ook al zou het juist zijn in bijzondere gevallen af te wijken van een dergelijke gevestigde politiek, dan nog is het onjuist om zo volkomen incidenteel en zo vol komen ongemotiveerd er van af te wijken. Dat is de reden, waarom het college in meerderheid met klem moet afraden in de gemeente Leeuwarden op deze wijze „grote politiek" te gaan voeren. Wat gaat er gebeuren, als het voorstel van de meer derheid van het college wordt aangenomen? Niemand kan heel ver in de toekomst zien, maar het ligt voor de hand, dat dit bouwterrein, dat aan het mooiste plein van de stad ligt, heus geen lange jaren braak zal blij ven liggen. Deze zelfde firma heeft het terrein destijds in erfpacht willen hebben en ze zal het stellig opnieuw in erfpacht willen hebben, als ze het niet kan kopen. Is dit niet het geval, dan zal de gemeente moeten trachten het aan de bouwonderneming toebehorende stuk grond te kopen of desnoods van het middel van onteigening gebruik moeten maken. Spr. gelooft echter niet, dat het zover zal behoeven te komen. Er is hier gesproken over opspraak en kritiek en het verschil tussen die opspraak en kritiek buiten de raad en daarbinnen. Spr. meent, dat voorzover kritiek buiten de raad wordt geuit, het college die met een bijzonder gerust hart naast zich neer kan leggen. Die kritiek was feitelijk niet goed gefundeerd en de wijze waarop zij is geuit, is zodanig, dat spr. er verder geen woorden meer aan behoefte te wijden. Alvorens te eindigen, moet spr. nog aan een paar puntjes enige aandacht schenken. Er is o.m. nog ge zegd, dat dit toch wel een heel bijzondere positie is. Deze positie is inderdaad in zoverre bijzonder, dat hier twee eigenaren zijn, maar het terrein van de gemeente is twee maal zo groot als dat van de particulier en bovendien ligt het terrein van de gemeente aan het plein, waar dus de voorgevels zullen verrijzen. Het gemeentelijk eigendom is dan ook verreweg het be langrijkste en ook in dit geval van verschil in belang rijkheid van eigendom zal de minderheid zich naar spr.'s mening naar de meerderheid dienen te schikken. Er is verder nog gesproken over de wenselijkheid om naast de woningwetbouw ook de premiebouw te bevor deren. Spr. gelooft, dat de bevordering van de premie- bouw werkelijk niet afhangt van de inwilliging van dit verzoek. Ook op dit terrein zal stellig premiebouw verrijzen en overigens is het met die bouw in deze gemeente heus niet zo verschrikkelijk droevig gesteld. De heer De Jong spreekt over „nog wat woningen", maar op het ogenblik zijn met toepassing van de premieregeling 208 woningen in aanbouw, een aantal, dat naar spr.'s mening gezien mag worden en overi gens zal ook de bevordering van de premiebouw in deze gemeente werkelijk niets te wensen overlaten. Het is alleen aan de meerderheid van het college niet duidelijk geworden, waarom, nu de bouwondernemer zelf aanvankelijk om erfpacht had verzocht, plotseling tot verkoop moet worden overgegaan. Adressante zelf geeft hiervoor geen motivering; een motivering kan ook niet gegeven worden, gezien de praktijk van het flatgebouw dat aan de overkant tot stand is ge komen. Spr. c.s. menen dan ook, dat niet op deze plot selinge, in het algemeen slecht voorbereide en inciden tele, wijze kan worden afgeweken van de normale grondpolitiek van de gemeente. De heer De Vries heeft enkele malen de opmerking vernomen, dat deze bouwer in eerste instantie heeft gevraagd om de grond in erfpacht te mogen ontvangen. Hij gelooft, dat dit niet juist is; het staat althans an ders in de raadsbrief, n.l.: „Na aanvankelijk koop te hebben gevraagd". De bouwer komt dus terug op wat hij in het verre verleden er staat geen jaar by ook al heeft gevraagd. Het is dus niet helemaal billijk om te zeggen, dat deze man plotseling wil veranderen. Hij komt dus hoogstens terug op zijn oorspronkelijk standpunt. Nu kan spr. zich dat wel voorstellen. Deze koop is aangevraagd vóór 1953; dat is dus onder de hand 6 a 7 jaar geleden en spr. kan zich voorstellen, dat uit een oogpunt van financiering, van bouwbe- drijvigheid en andere omstandigheden de zaken in een bepaalde tijd anders kunnen hebben gestaan dan nu. Wij hebben, aldus spr., te maken met het feit, dat de gemeente hier, zonder dat zij geld behoeft te investeren en zonder dat haar woningbouwvolume er enige invloed van ondergaat, de mogelijkheid heeft om de 208 premie woningen op te voeren tot 250. Dit is, zo gelooft spr., de kern van de zaak. Spr. wil zich distanciëren van alle opspraak, die er is geweest. Hij meent, dat men hier met een zeer bij zonder geval te doen heeft. De Voorzitter heeft zojuist gezegd, dat de minderheid zich moet schikken, omdat de gemeente over 2/3 gedeelte van de grond beschikt. Spr. vindt evenwel, dat men eerlijkheidshalve moet zeg gen, dat de meerderheid de minderheid niet kan missen en omgekeerd de minderheid de meerderheid ook niet. De situatie is hier toch zo, dat er noodgedwongen een samenwerking tot stand moet komen tussen de ge meente en de andere eigenaar van het betreffende stuk grond. Nu is het misschien van beide kanten wel mo gelijk elkaar in de wielen te rijden, maar spr. zou die kant niet graag uit willen. Leeuwarden verkeert in de situatie, dat het er op alle terreinen „bij" moet zijn, omdat men anders hier in het Noorden achter raakt. Het heeft hier de mogelijkheid om alleen maar „ja" te knikken en daardoor 42 woningen aan zijn woningbezit te zien toegevoegd. Een dergelijke kans mag het niet laten voorbijgaan. Er zouden al zeer belangrijke redenen moeten zijn om het niet te doen. Men moet hier niet spreken over het wenselijke van al dan niet erfpacht. Er zijn vele argumenten, die spr. tot het inzicht bren gen, dat het logisch en zelfs ook gemakkelijk is, wan neer er een erfpachtsysteem bestaat, maar hij gelooft niet, dat het er hier om gaat. Men heeft hier met een zeer bijzonder geval te doen en, zoals de raad ook in andere bijzondere gevallen wel een ander voorstel van B. en W. heeft aanvaard dan uit de gewone gedrags lijn zou voortvloeien, zou spr. ook in dit geval de meer derheid van het college van B. en W. op het hart willen binden haar standpunt te wijzigen en over te gaan tot het overdragen van de grond in verkoop. Uiteindelijk heeft Leeuwarden belang bij woningen. De heer B. P. van der Veen heeft begrepen, dat de meerderheid van het college zich heeft laten leiden door de praktijk, die sedert tientallen jaren is gevolgd bij de uitgifte van grond. Spr. vraagt zich af, of de meerderheid van het college, die dus eigenlijk op het min of meer formele standpunt staat, dat ook in dit geval de bestaande politiek weer moet worden gevolgd, het eigenlijk toch wel eens is met de bestaande politiek. B. en W. hebben gewezen op het rapport, dat enige jaren geleden is uitgebracht door de fractie van de P.v.d.A. Dit was in zoverre bijzonder interessant, dat dit de mogelijkheid opent, dat grond niet alleen in erf pacht, maar ook in eigendom kan worden uitgegeven. Dat was een betrekkelijke vooruitgang bij de bestaande toestand. Spr. kan niet over de periode van voor de oorlog oordelen. Hij heeft niet bewust de tijd mee gemaakt, dat de raad con amore de bestaande toestand wilde bestendigen. Mocht nu de tijd komen de bestaan de toestand te wijzigen, dan zou de raad niets in de weg staan, dat vandaag de dag te doen. Hij begrijpt wel, dat vooral de formele kant aanleiding kan zijn om het voorstel in de raad te brengen, maar, gezien de andere opvatting van spr. c.s. over erfpacht-verkoop, zal men begrijpen, dat spr. weinig onder de indruk is van de historische argumenten. Ook de argumenten van andere sprekers zeggen spr. niet veel. De heer De Vries heeft er op gewezen, dat dezelfde adressante enige jaren geleden de voorwaarden heeft

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1959 | | pagina 3