6
gevraagd, waarop ze deze grond in erfpacht zou kun
nen krijgen. Deze spreker heeft enorm, veel vragen
gesteld, waarop men geen antwoord kan geven. Wel
licht was het verkrijgen van de grond in erfpacht op
dat moment voor adressante toch niet aantrekkelijk
genoeg. Dat antwoord zou voor spr. voldoende zijn.
Of aan de overkant al of niet op grond in erfpacht
gebouwd is, zegt hem weinig. De moeilijkheid om van
erfpacht af te zien, is een argument, dat op zichzelf
evenmin iets voor of tegen zegt. Hij gelooft, dat die
argumenten op zichzelf weinig belangrijk zijn.
Als wij niet tegen opspraak kunnen, aldus spr., moe
ten wij thuis blijven.
Spr. gelooft niet, dat de vraag aan de orde is: Moet
de grond al of niet in erfpacht uitgegeven worden
Het betreft hier een zeer bijzonder geval. Waarom wil
deze adressante op eigen grond bouwen? Omdat men
onherroepelijk de beste resultaten krijgt, wanneer men
tegemoet komt aan de wensen van hen, die bij de ge
meente komen om grond. Het is ook een kwestie van
vraag en aanbod. Men zou bouwen op eigen grond ook
wel eens een minder aantrekkelijke propositie kunnen
vinden. Daar is niet uit te komen. Het kan best zijn,
dat op een ander moment andere argumenten zwaar
der zouden moeten wegen. Maar waarom zou men deze
grond nu niet in koop uitgeven? Wat heeft de ge
meente daar voor last van Een volgende keer kan
een ander geval weer opnieuw bekeken worden. Spr.
heeft er niets op tegen, dat dit geval als precedent zou
worden aangehaald. Het begint zo langzamerhand ang
stig te worden met alles wat zich ophoopt in de hand
van de overheid èn aan macht èn aan eigendom. Het
kan zijn, dat de gemeente op een bepaald moment ge
dwongen wordt iets af te stoten. Het gaat hier maar
om een heel klein hoekje grond. Dit terrein is niet
geschikt om met alles en nog wat bebouwd te worden.
Dit moet een soort bebouwing worden, die in de wo
ningwetsector niet te bereiken is. Hier moet iets an
ders tot stand komen. Als er kans bestaat, dat de
gemeente dit terrein binnen een min of meer afzien
bare reeks van jaren nodig zou kunnen hebben, dan zou
ze t.z.t. onteigening kunnen toepassen. Als de gemeente
het nodig heeft, kan ze het altijd terugkrijgen.
Volgens het bouwplan van de N.V. wordt in deze
sector gebouwd op een wijze, waarvan de stad alleen
maar beter wordt, waardoor een afronding van het
plein ontstaat. Slaat de gemeente deze aanvrage tot
koop af, dan is het mogelijk, dat er bij uitgifte in erf
pacht een andere liefhebber voor gevonden wordt.
Maar het zal dan moeilijker zijn het terrein op de thans
bedoelde wijze te bebouwen. Dan weet men niet, of er
een gelijkwaardige bebouwing zal verrijzen. Spr. heeft
zojuist al opgemerkt, dat op een gegeven ogenblik er
gens de grens wordt bereikt. Dan kan men nog wel
bouwen, als de voorwaarden goed zijn, maar dan bouwt
men niet, als de welstandsoverwegingen zo zijn, dat er
met een grootse allure gebouwd moet worden. Wan
neer hoge welstandseisen gesteld worden, dan gelooft
spr., dat er een behoorlijk risico aan erfpacht zit. Hij
weet niet, of de bouwers daar wel zo erg gelukkig mee
zijn. Hij heeft die indruk bepaald niet, maar hij kan
zich vergissen.
Spr. kan zich voorstellen, dat de bouwer grond in
eigendom verkiest, dat erfpacht voor hem niet interes
sant is. En welk nadeel zit voor de gemeente in ver
koop? Spr. ziet er geen ander nadeel in dan dat van
de traditie, die jarenlang gevolgd is, zou worden af
geweken. In het rapport over verkoop-erfpacht van de
afd. Leeuwarden van de P.v.d.A. wordt van het systeem
van erfpacht al afgeweken, doordat nu inderdaad grond
in particuliere eigendom kan worden overgedragen aan
institutionele beleggers, aan „luxe kapitalisten". Dat
heeft spr. altijd heel vreemd gevonden. Maar hij is
steeds erkentelijk geweest voor die afwijking, die hij
als het begin van een beter inzicht beschouwt. Het
zou hem verheugen, als de meerderheid van de raad,
die de meerderheid van het college tot zijn standpunt
heeft gebracht, tot een beter inzicht zou kunnen ge
raken.
De heer Bootsma heeft aan het door de Voorzitter
ter beantwoording van het in eerste instantie gespro
kene weinig toe te voegen. Maar de opmerkingen van
spr.'s overbuurman de heer W. M. de Jong noodzaken
hem toch wel om nog even dieper op de zaak in te
gaan. De heer De Jong heeft gezegd, dat spr.'s betoog
niet geheel reëel is geweest. Spr. ziet dat zo niet in,
hoewel hij misschien wel twee zaken een klein beetje
bijelkaar gehaald heeft, n.l. de kwestie van de woning
behoefte en het reële geval, waar het hier momenteel
om gaat. Hij c.s. hebben op zichzelf ook geen bezwaar
tegen de bouw van premiewoningen, maar zij hebben
in de eerste plaats gesteld, dat er behoefte bestaat aan
woningen, die ook werkelijk redelijk betaald en bewoond
kunnen worden. En wanneer men de praktijk daarvan
in Leeuwarden ziet de Voorzitter heeft zojuist op
gemerkt, dat al een aantal van 208 in aanbouw is
dan is het een algemeen erkend feit, dat juist deze
premiewoningen veel langer leeg staan dan de andere
woningen en daaruit meent spr. het bewijs te mogen
putten, dat hieraan de minste behoefte bestaat. En
daar uiteindelijk niet is gebleken, dat deze woningen,
nu het werkelijk de bedoeling is om ze op de huur
markt te brengen, per se op eigen grond moeten staan,
menen hij c.s. toch wel bezwaar tegen verkoop van
de grond te moeten maken.
De heer De Jong zegt, dat spr.'s betoog een klein
beetje verkeerd getoonzet is. Het verheugt spr., dat
de heer De Jong zich in zekere zin van de actie in een
bepaald dagblad los maakt, maar het feit, dat die actie
aan de raadsvergadering vooraf ging, is allerminst ple
zierig. Wanneer er morgen kritiek zou bestaan op het
besluit, dat de raad hier vanavond neemt, dan is dat
echter tot daar aan toe; die kritiek laat spr. heel kalm
bij zyn koude kleren langs glijden, want het is overi
gens ook heel vaak zo, dat, wanneer men zelf een be
paalde gebeurtenis meemaakt en men leest daarna het
verslag, dit méér van de eigen ervaring verschilt dan
een woningwetwoning van een premiewoning.
De heer Van der Veen hoopt, dat spr. c.s. op de in
dertijd ingeslagen weg voort zullen gaan. Spr. gelooft
niet, dat hij hem daar veel hoop op kan geven, want
hun principe, dat erfpacht de voorkeur verdient boven
verkoop, blijft onaangetast. Het is destijds duidelijk ge
motiveerd en spr. is niet van plan over deze kwestie
vanavond uitvoerig te debatteren. Dit zou overigens ook
meer in een begrotingsvergadering passen. Dan zullen
spr. c.s. het debat over dit onderwerp zeker niet schu
wen. Spr. blijft achter het betoog van de Voorzitter
staan. Deze heeft ook gezegd, dat tot nu toe niet is
bewezen, waarom deze woningen beslist op eigen grond
zullen moeten staan.
De heer W. M. de Jong heeft aan hetgeen zopas door
hem en door anderen is gesproken niet veel meer toe
te voegen. Spr. mag wel zeggen, dat de heer Bootsma
door spr.'s opmerking even in de gelegenheid gesteld
is geweest om zijn standpunt nog wat duidelijker uit
een te zetten. Dat spr. zich van de kritiek in een be
paald blad heeft los gemaakt, is niet helemaal juist.
Hij heeft gezegd, dat hij van dergelijke kritiek hij
heeft het trouwens met wat andere woorden gezegd
altijd kennis neemt. Ook een artikel in een bepaalde
krant van gisteravond heeft hij gelezen. (De heer
Bootsma: Dat was in een andere stijl geschreven, dat
was anders „getoonzet".) Daar neem je dus kennis van,
als je het er mee eens bent of niet, of het een geest
verwant blad is, dat naar je hart schrijft, of niet. Zo
heeft spr. het bedoeld. Hij heeft gezegd: men moet die
dingen nemen, zoals ze zijn. Pers en fractie en pers en
raad zijn ongelijke grootheden. En naar spr.'s stellige
overtuiging is het van eminent belang in onze demo
cratie, dat er zo geschreven kan worden. Dat „lust"
hij wel.
De Voorzitter heeft gesproken over gebrek aan mo
tivering aan de kant van adressante. Spr. gelooft ech
ter, dat dit wel te verklaren is. Het behoeft eigen
lijk geen betoog, dat een massa bouwondernemers en
doodgewone lieden, die een huisje willen zetten, liefst
op eigen grond bouwen. Dat is een keiharde waarheid,
die ook in Leeuwarden algemeen wordt beleden.
Spr. hoopt intussen, dat het vraagstuk „erfpacht
verkoop" zich verder gaat ontwikkelen (in de richting
van verkoop). Hij geeft de moed niet op. Wanneer men
principieel over deze zaak zal gaan praten, zal het,
zo meent hij, mogelijk zijn iets meer tot elkaar te
komen dan op het ogenblik het geval is. Het principe
7
wil spr. echter op dit ogenblik laten rusten.
Iedereen wil graag op eigen grond bouwen. Wanneer
men financieringsmoeilijkheden heeft of wanneer men
zijn geld beter kan benutten een zakenman bijv.
is erfpacht soms aannemelijker. Maar men kan wel
zeggen, dat dit over het algemeen niet het geval is.
Het geval van het flat aan de overkant ligt ook een
beetje anders.
Spr. vindt, dat, wanneer er bepaalde mogelijkheden
zijn en in dit geval is er nu net zo'n mogelijkheid,
zonder inbreuk te maken op het beginsel, dat de Voor
zitter wil respecteren die ook benut moeten wor
den. Hij meent dan ook, dat de meerderheid van het
college net een iets te zwaar accent heeft gegeven aan
de historische lijn. Hier had men kunnen zeggen: in dit
bijzondere geval kan tot verkoop worden overgegaan.
Daar komt het betoog van de meesten op neer. Naar
spr. meent, moest het nog maar gebeuren; dan be
hoeft niemand met een desillusie naar huis te gaan.
Spr. uit ten slotte nogmaals de hoop, dat het prin
cipe zich in andere richting dan erfpacht gaat ont
wikkelen. En dan gelooft hij, dat hy niets meer aan
zijn betoog behoeft toe te voegen. Hij blijft van me
ning, dat de minderheid van het college in dezen de
hoogste ogen gooit en hij hoopt, dat de raad hieraan
mee kan doen.
De heer Kamstra heeft bij de beantwoording door
de Voorzitter gehoord, dat de gevolgde gedragslijn
geen principieel karakter droeg. Dat is het juist. Mis
schien kan het college daarom juist meegaan om de
grond te verkopen. Spr. heeft dan ook gezegd, dat
verkoop of erfpacht in verschillende gemeenten wordt
toegepast en hij heeft de vraag gesteld, of er in dit,
bijzondere geval geen aanleiding zou kunnen zijn van
de gedragslijn af te wijken. Men zal van spr. aanne
men, dat hij niet geïnfecteerd is door een bepaald blad
de heer De Jong heeft laten doorschemeren, welk
blad bedoeld is maar zijn vraag is de vrucht van
bespreking in zijn eigen fractie. Daar is die vraag
gerezen. Spr. is het met de heer Van der Schaaf eens,
dat verkoop misschien heel veel narigheid zal kunnen
voorkomen.
De heer Keuning zegt, dat wanneer hij voor dit geval
mededeling doet van een afwijkend standpunt t.o.v. dat
van zijn fractiegenoot de heer Bootsma, dit wel enige
motivering vereist. Spr. zal deze echter zo kort moge
lijk houden, gezien de vele argumenten, die hier al naar
voren zijn gebracht. Hij wil wel direct opmerken, dat
hij niet tot deze afwijkende mening is gebracht door
de omstandigheden, die de fractievoorzitter van de
V.V.D. heeft aangevoerd. Spr. acht het in dit geval
van overwegend belang, dat hier op betrekkelijk korte
termijn een mogelijkheid tot bouw zal zijn. Hij acht
het daarbij mogelijk, dat een van de voornaamste be
zwaren tegen verkoop, n.l. het speculatie-element,
kan worden uitgesloten. De wethouder heeft daar al
één voorwaarde voor genoemd, die spr. zelf al geno
teerd had, n.l. deze, dat, indien het gebouw niet binnen
een bepaalde tijd zal verrijzen, de gemeente de grond
krijgt, resp. terugkrijgt. Spr. ziet daarnaast nog de
mogelijkheid een tweede voorwaarde te stellen, n.l.
deze: Indien het bedrijf zou overgaan tot verkoop van
het te stichten gebouw of een deel daarvan binnen een
bepaalde termijn bijv. 10 jaar zou de gemeente
zelf het gebouw kunnen gaan exploiteren.
Daar nu toch de gemeente en de onderhavige eige
naresse niet buiten elkaar kunnen en op enige manier
tot elkaar moeten komen en dat nu, zonder dat enig
principe wordt geschaad, de mogelijkheid tot bouwen
er is en de woningvoorraad kan worden aangevuld,
meent hij, dat deze mogelijkheid moet worden benut.
Dat wil echter niet zeggen, dat hij overigens op aller
lei wijze de gedragslijn van B. en W. betreffende hun
grondpolitiek zal afkeuren in toekomstige gevallen. Hij
staat integendeel over het algemeen geheel achter deze
gedragslijn.
De Voorzitter gelooft, dat hij zich, hoewel hij kort
kan zijn, toch wel moet bepalen tot hetgeen door de
laatste spreker is gezegd. Die meent zich n.l. van het
preadvies van B. en W. te moeten distanciëren in de
gedachte, dat hier een mogelijkheid om op korte ter
mijn te bouwen zou bestaan, mits ontbindende voor
waarden worden gesteld.
In de tweede plaats zou hij de eis willen stellen, dat
dit in het voetspoor van de heer Van der Schaaf
het bouwbedrijf binnen een bepaalde tijd en hij
noemt dan 10 jaar tot verkoop van de woningen
zal moeten overgaan. Spr. gelooft, dat men, als men
zich op dit pad gaat begeven, bijzonder ver verwijderd
is van wat in het adres aan de raad wordt gevraagd.
Het gaat hier om een bouwonderneming, niet om een
beleggingsmaatschappij. Men wil bouwen en men
heeft er natuurlijk belang bij de bedragen, die
men in het bouwwerk gestoken heeft, zo snel
mogelijk daaruit los te maken, om met dat be
drijfskapitaal op een andere wijze weer werkzaam te
kunnen zijn. Als de heer Keuning dus wil, dat zulks
binnen de 10 jaar niet gebeurt, dan maakt hij zich toch
wel illusies. Het zou voor de bouwonderneming niet
aanvaardbaar zijn. Deze vraagt dan ook alleen te wil
len bevorderen, haar het bouwterrein in eigendom over
te dragen, zonder meer. Dat is het verzoek en spr.
ziet niet in, hoe het mogelijk is, met de suggestie van
de heer Keuning vanavond tot een definitieve beslissing
te komen. Er zou, als men op deze gedachte zou wil
len ingaan, opnieuw onderhandeld moeten worden met
deze adressante.
Spr. gelooft, dat het een zaak van procedure is;
dat twee dingen mogelijk zijn: öf dit verzoek wordt
aangehouden, maar dan zal de raad zich daarover moe
ten uitspreken, èf het zal niet zonder meer moeten
worden afgewezen, maar ook daarover zal de raad zich
moeten uitspreken.
In de gedachtengang van de heer Keuning kan het
niet zonder meer worden toegewezen, ook niet in die
van de heer Van der Schaaf. Er wordt gevraagd, de
grond zonder meer in eigendom over te dragen. Wan
neer de raad die kant uit wil en principiële bereidheid
toont om over verkoop te praten spr. wil het ob
jectief stellen dan zou spr. de raad willen adviseren
deze zaak aan te houden.
Overigens en nu treedt spr. dan terug uit die ob
jectieve sfeer zou hij dit de raad willen afraden, om
dat het hier over de vraag gaat, of er in de raad de
eventuele bereidheid is af te wijken van een in Leeu
warden sedert lang gevestigde grondpolitiek.
De heren De Vries en Van der Veen menen, dat het
alleen maar belangrijk is, dat er, hoe dan ook, onmid
dellijk gebouwd wordt. Dat houdt dan in, dat de raad
op dit moment in dit opzicht zelf een volkomen omme
zwaai maakt en afwijkt van wat sedert jaren het stand
punt van de raad is geweest. Hij doet dit dan op een
volkomen incidentele en plotselinge manier, die daar
door tegenover de gemeentenaren willekeurig is. Het
is daarbij een grote vraag, of dit inderdaad ook nodig is.
De heer W. M. de Jong zegt i.z. het ontbreken van
enige motivering van de zijde van de adressante, dat
deze ook niet nodig is. Ieder die een eigen woning
bouwt, doet dit nu eenmaal het liefst op eigen grond,
dat behoeft geen nader betoog. Het mag dan zo zijn,
dat bouwondernemers liefst op eigen grond bouwen,
maar daar gaat het niet om. Het bouwen op erfpachts-
grond is regel en dat in dit geval de erfpacht zodanige
bezwaren zou opleveren, dat niet tot bouw kan worden
overgegaan, is niet aangetoond. In de argumentering
hiervan is adressante volledig in gebreke gebleven. Het
gaat derhalve uitsluitend om de vraag, of het hier een
zodanig bijzonder geval betreft, dat van de bouw
ondernemer niet kan worden gevraagd zich met de be
staande grondpolitiek van de gemeente te conformeren.
Hij heeft dit zelf niet duidelijk gemaakt. Wil hij de
woningen eventueel aan een institutionele belegger ver
kopen, dan is het college bereid de verkoop van de
grond aan die belegger te bevorderen. Maar op dit
moment heeft men aan de meerderheid van het college
niet duidelijk kunnen maken, dat er voldoende reden is
incidenteel af te wijken van de tot nu toe gevoerde,
goed bestudeerde en weloverwogen grondpolitiek, een
politiek, die misschien nadelen heeft, maar stellig ook
grote voordelen.
Dit is het, wat spr. naar voren had willen brengen.
Hij wil de raad voorstellen de discussie te sluiten. Hij
gelooft, dat het standpunt van de meerderheid van het