12 snelle noord-zuid-verbinding. Langs het tegenwoordige ijsbaanterrein gaat een royale straat, 16 meter rij- breedte, recht omhoog om dan tussen de blokken 30 en 31, het winkelcentrum, belangrijk en hinderlijk ver smald te worden en daarna tegen het wooncentrum, blok 10, vast te lopen. Wil men in de toekomst een tweede „overweg Schrans" vermijden, dan zal het zeer gewenst zijn deze 16 m weg niet smaller te maken en recht of vrij wel recht door te trekken tot aan de nog te projecteren rijksweg, die tz.t. het vervoer GroningenHarlingen buiten Leeuwarden om zal leiden. De door hem c.s. gedachte straat zal tevens moeten dienen om in de toekomst een verbinding te worden tussen de binnen stad en de genoemde rijksweg maar ook een toevoer- weg naar een volgend plan-Noord, dat boven die rijks weg zal komen te liggen. T.z.t. zal een dergelijke weg beslist noodzakelijk blijken te zijn om de grotere be hoefte aan gemotoriseerd verkeer op te vangen. Het plan zal na voltooiing ruim 6000 woningen om vatten. Hiervan worden in de blokken 16 t.e.m. 24 en 50 t.e.m. 52 960 woningen of 16% van het totaal ge dacht. Dit zal dan zijn het wonen aan de horizon. Het wonen in de woontorens en de hoogbouw, die juist aan dit plan zijn bijzondere bekoring geeft en moge lijkheden biedt. Met verontrusting hebben hij c.s. echter de gegevens doorgenomen in het tijdschrift „Bouw" en speciaal die op blz. 424, 2e kolom, waar o.a. redelijke huren in het geding zijn. Hier wordt sterk getwijfeld aan de mogelijkheid om bij hoogbouw het huurbedrag voldoen de laag te houden. Spr.'s fractie zou hierbij niet uit het oog willen verliezen, dat deze beschouwing gemaakt werd in het westen van het land, waar de bevolking in haar totaal een hoger huurbedrag gewend is te betalen dan in Friesland. Als daar dus al een vrees bestaat voor de hoge huurprijzen in deze moderne bouw, hoe zal dan het Leeuwarder publiek hierop reageren? Een mogelijke uitkomst werd echter al in „Bouw" aange stipt. Continu-Bouw De redactie van het weekblad „De Linie" heeft met de ontwerpers van het plan „Kennemerland" een vraag gesprek gehad en een uitgebreid artikel in het blad opgenomen. Het lijkt hem juist, een klein deeltje hier uit te lichten; hij citeert dus „De Linie". „Flats zijn duur en hoogbouw eveneens. Ook op dit punt zijn er goede vooruitzichten. Systeem bouwers hebben zich over de gegevens van de ar chitecten gebogen en zijn ingewikkelde berekenin gen gaan opzetten over de prijs. Er bestaat een kans, dat ook de flatwoningen en de hoogbouw zullen vallen binnen de gemiddelde prijs van de woningwetwoningen, op een voorwaarde, dat de afzet van deze systeembouwers massaal wordt, dat wil zeggen zich ver gaat uitstrekken buiten het streekplan voor Noord-Kennemerland". Na kennisneming hiervan rijst bij spr. c.s. een vraag: Zal bij het aannemen van dit plan-Noord de noodzaak ontstaan het gedeelte hoogbouw - 960 woningen of 16, van het totaal - aan een dan nog op te fokken systeem bouwer te moeten overlaten? Dan gaat dus reeds nu een groot gedeelte van dit werk in Leeuwarden, voor dat er een pen op papier is gezet, aan Leeuwarder aan nemers voorbij. Is dit, zo vraagt spr., wel juist? Het is toch bekend, dat ook in Leeuwarden en Friesland zeer bekwame aannemers en bouwers worden gevonden. Willen Friesland en Leeuwarden in de toekomst to nen een werkelijke kern van industrieel leven te zijn, dan zal het gemeentebestuur er toch aan moeten mede werken om deze bouwers in staat te stellen te tonen wat deze Friezen kunnen op het gebied van woning bouw. Spr. c.s. willen zover gaan, dat zij aan het college de vraag voorleggen: Als deze hoogbouw niet ren dabel door Friese aannemers is te realiseren, is het dan wel juist om als gemeente een dergelijke bouw te „plannen" De heer Van der Schaaf (weth.) zegt, dat van ver schillende zijden waardering is uitgesproken voor de hoofdzaken van dit plan en ook spr. moge erkenning daarvoor uiten. Het college vindt eveneens, dat dit plan in hoofdzaken, zoals het aan de raad in de vorige ver gadering in principe door de ontwerpers is toegelicht, inderdaad de allure vertoont van een ontwerp, dat van moderne opvattingen getuigt. Het is een plan, waardoor Leeuwarden, zoals de heer Bootsma reeds heeft opgemerkt, bepaald niet achteraan staat in de stedebouwkundige ontwikkeling in Nederland en West-Europa. Nu is spr. het in zoverre met verschillende raads leden, die een aantal vragen hebben gesteld, eens, dat met de vaststelling van dit plan in hoofdzaken lang niet alle vragen die rijzen, zijn opgelost. Hij moet daar bij echter zeggen, dat het vandaag daarvoor ook nog niet de tijd is, omdat wel een voorbereidende studie heeft plaats gehad, maar de berekeningen enz. nog niet gereed konden zijn. De heer Heidinga heeft gewezen op de moeilijkheden van een beslissing in dezen. Spr. kan zich voorstellen, dat deze verantwoordelijkheid hem zwaar weegt; dat doet het trouwens, aldus spr., ons allen. Hij gelooft echter niet, dat na drie weken langere studie de ver antwoordelijkheid beter te dragen zou zijn geweest. Het is nu immers zo, dat de raad dit moet beslissen en wanneer men lid van de raad is, moet men zo goed mogelijk trachten zich een oordeel te vormen, om deze beslissing te kunnen nemen. Dat is nu eenmaal niet anders. De heer Heidinga heeft een kleine polemiek gehad met de ontwerpers van het plan. Hij heeft in het geding gebracht wat Prof. van den Broek zei en wat hij mis schien dacht, maar het lijkt spr. niet juist, daarop in te gaan. Hij wil alleen dit zeggen, dat de uitdrukking, dat het bedoelde stadsgedeelte een gribus is wat de heer Heidinga zo uit de mond van de heer Van den Broek heeft gehoord niet de mening van het college weergeeft. Het betreft hier zeer bepaalde woningen; een gribus willen B. en W. dat gedeelte bepaald niet noemen. Dit is uiteraard niet de juiste beoordeling, maar het zal een losweg uitgesproken uitdrukking zijn ge weest, die spr. bovendien nog is ontgaan. De heer Heidinga zet een vraagteken bij de z.g. cou- lissenwand aan de zuidzijde van de door te trekken rondweg. Wij zijn het er echter, aldus spr., over eens, dat de bebouwing daar op de een of andere wijze moet worden afgemaakt. Prof. van den Broek heeft deze afgemaakt door daar, zoals veelal langs de hoofdwegen in Leeuwarden gebeurt, meergezinshuizen neer te zet ten. De heer Heidinga voelt daar minder voor en wil in de trant van het bestaande tot aan de rondweg door gaan. Wanneer men echter op de kaart kijkt, blijkt dit niet zo maar mogelijk te zijn, omdat de bouwdiepte van het terrein niet helemaal benut kan worden. En er moet toch aan deze zeer- belangrijke rondweg een forsere be bouwing komen dan die aan de Bijenhofstraat enz. Dit alles vereist, om het met een fraaie technische term te zeggen, een gevoelige architectonische hand. B. en W. hopen er in te kunnen slagen, wanneer het plan zovei' is, dit probleem op een gelukkige wijze op te lossen. De heer Heidinga vindt het een voordeel en dat doet spr. genoegen dat hier eenheden zijn gedacht, die herhaald kunnen worden. Ook dat is een grond gedachte van het plan. Maar, zo vraagt de heer Heidinga, wat komt uit eindelijk uit de bus voor de bewoners van de woon torens, die t.z.t. gesticht worden Deze woontorens heeft hij vooralsnog onaanvaardbaar genoemd. Hij wijst op de flatziekte, het niet gehoorvrij zijn van de flats, enz. Spr. gelooft echter, dat deze onderwerpen nu bepaald niet aan de orde zijn en dat de raad zich niet moet laten verleiden tot discussies hierover. Spr. zou zich willen beperken tot de vraag: Is het juist om hier hoge woontorens en andere hoge woningbouw te projecteren? Dat is over het algemeen in deze raad wel aanvaardbaar geacht en ook spr.. zelf lijkt deze woonvorm aantrekkelijk. Dat betekent niet, dat daar mee alle vraagstukken zijn opgelost. De mensen, die in dergelijke woontorens en andere hoge bouw wonen, kunnen dat over het algemeen wel waarderen, maar er zal natuurlijk wel een bepaalde geselecteerde groep in moeten komen. Voor gezinnen met babies zijn deze woningen minder geschikt, maar dit zijn allemaal dingen, die in het geheel van het stadswoningpark moe ten worden ingepast; al deze woningen moeten hun geschikte bewoners vinden. 13 Dat het wonen in een 10 verdiepingen hoge woon toren met een lift zoveel zou verschillen van het wo nen in een flat van 5, 4 of 3 verdiepingen, gelooft spr. niet. Hij kan niet inzien, dat de bezwaren van gehorig zijn en flatziekte zoveel groter zouden zijn t.a.v. deze woontorens, maar met deze opmerking zou hij willen volstaan. De kwestie, of de complexen, die hier gesticht zullen worden, aan Leeuwarder architecten of aan andere moeten worden uitgegeven, is een vraag, die uiteraard later aan de orde komt; over dit punt kan en moet nu niet beslist worden. De heer Heidinga sprak vervolgens over de be zwaren, die hij heeft tegen de geprojecteerde ver bindingsweg tussen de Spanjaardslaan en de noorde lijke rondweg. Hoewel deze weg niet op de verkeerde plaats is gedacht, wordt het verloop ervan toch wel zodanig, dat er nogal zo een en ander wordt vernield, meent hij. Tal van bedrijven worden door het tracé van deze weg doorsneden. Dat is inderdaad het geval, maar als deze verbindingsweg een ander tracé zou volgen, worden weer andere objecten doorsneden. Wij hebben hier, aldus spr., te maken met een volledig benut terrein, waar geen open ruimte meer is, met als gevolg, dat öf dit of dat belang moet worden getroffen. Men heeft toen zó gedacht: Deze weg projecteren wij op een plaats, die als de meest logische moet worden beschouwd en dat is ongeveer midden in het vak tussen het Ren- gerspark en de Dokkumer Ee. Wanneer deze weg meer westwaarts zou worden verlegd, dan moet daarbij in overweging worden genomen, dat hij slechts aan één zijde kan worden bebouwd, omdat het Rengerspark er dan aan zou komen te liggen. Het gevolg zou zijn, dat de gronden langs deze weg niet rendabel gemaakt kunnen worden, hetgeen zeer oneconomisch zou zijn. Het betreft hier een vrij brede straat. Spr. wil echter wel toezeggen, mede aan de heer Bosgraaf, die soort gelijke bezwaren had, dat deze kwestie nog wel eens nader kan worden bekeken. Wanneer zou blijken, dat verschuiving van deze weg belangrijk goedkoper is dan de handhaving ervan op de gedachte plaats, dan kan uiteraard deze verschuiving in overweging worden ge nomen. Het staat echter voor spr. bepaald niet vast, dat verschuiving van deze weg naar het westen voor delig zou zijn, ook wat de financiën betreft. Bovendien schijnt hem de plaats van deze weg ongeveer in het midden van het blok een zeer logische oplossing te zijn. De heer Heidinga besprak voorts nog de kwestie van de kwekerijen. Hij heeft zich akkoord verklaard met de procedure die B. en W. ten aanzien van deze gron den hebben gevolgd. Het doet spr. genoegen, dat hij, evenals andere raadsleden, deze procedure heeft kun nen waarderen. Er worden uiteraard ook enkele in dustrieterreinen getroffen; de heer Heidinga noemde de industrie van Van Driesum. Hieraan kan echter moeilijk worden ontkomen. Als men dit uitbreidingsplan vergelijkt met dat van 1939, dan komt het nieuwe plan zuiniger, voordeliger uit de bus dan het oude; dat neemt echter natuurlijk niet weg, dat de heer Heidinga volkomen gerechtigd is uit te spreken, dat het nog zuiniger zal moeten. Een andere suggestie van de heer Heidinga om de verbindingsweg van de stad met de noordelijke rond weg door de ijsbaan te leggen, heeft spr. al besproken. Ook heeft hij al iets gezegd over de opmerkingen van de heer Heidinga over vak 64, het oostelijk deel van het plan. De heer Heidinga heeft verder mede namens zijn fractiegenoten gezegd, dat zij, wat de woonvormen be treft, niet gebonden willen zijn aan hoogbouw en hij wees tenslotte op de vele onrendabele grond die zich in het plan bevindt, n.l. 320 ha. Hij meende, dat de economie van het plan grondig dient te worden onder zocht. Spr. is dit volkomen met hem eens; dat moet inderdaa d gebeuren. Er is nu nog één opmerking, die spr. moet beant woorden, n.l. die betreffende de rechte kruising van de weg noordwaarts met de rondweg. Waarom is deze opeens anders dan die bij de Julianalaan? Ja, het is merkwaardig, dat, als het college met een z.g. bajonet aansluiting voorstelt, er prompt oppositie komt, maar komt het met een rechte kruising, zoals hier, dan is er weer oppositie. Deze opmerking is echter nauwelijks meer dan een grapje. Het beloop van deze weg is zodanig spr. wil dit uitdrukkelijk stellen dat hier een bajonetkruising te hinderlijk zou zijn. Bij de Julianalaan is de situatie geheel anders. De hear Santema kin wurdearring opbringe foar it plan yn haedsaken en foar in oantal ünderdielen dêrfan en wiist op it forskil mei it plan-Nijlan. Hy jowt fier- ders in bisköging deroer en freget de oandacht foar forskate problemen. Dêrby komt hy dan wer mei syn fraech: Hwat is nou eigentlik typysk Frysk, typysk Ljouwerters yn dit plan? En dan wiist hy der fierders op, dat it eigen silhouet fan de stêd, dat eartiids troch de tuorren ütmakke waerd, fordwynt, hwannear't dizze konsepsje wurklikheit wurde sil. Nou is dat neffens spr. foar in great diel net to üntgean, hwant, as men de kaert foar jin nimt, dan sjocht men in bitreklik lytse binnenstêd, hweromhinne alderhanne nije wiken boud wurde. Hwannear't dy kring ienkear sletten is, dan jowt dat bipaeld wol in hiel oar silhouet as men foarhinne hie, mar dat soe ek al it gefal wêze mei de bou fan 4 of 5 heech. De stêd is krekt in beam, dy't groeit. Der komme allegearre lagen om it sintrum hinne en dan kin it net oars, oft dit moat it bisteande silhouet biynfloedzje. It is krekt as de hear Bootsma sei: it silhouet kin net altiten sa bliuwe, wol de stêd net in plak wurde, dêr't gjin libben mear yn sit. De aide tuorren komme dus troch dizze hege wentuorren in bytsje yn it gedrang. Dat is nou ienris de üntjowing fan de tiid. Dy kin men net keare. En nou kin de hear Santema wol it silhouet fan de stêd bihalde wolle, mar dan soe men gjin ütwreidingsplan mear meitsje kinne. Hwat is it eigene fan dit plan, as men it forgeliket mei it plan foar Kennemerlan? Dan soe men sizze kinne: dêr is net folie forskil mei, mar dat giet nef fens spr. net hielendal op. Hwannear't men hjir in harmonyske oansluting fan it nije plan oan it aldere stêdsdiel krijt, dan bliuwt altiten it aide Ljouwert her- kenber oan syn typyske eigenheit. Hwat it typearjende fan it nije is, kin spr. net ünder wurden bringe. Hwan near't men it yn de romte siket, yn de Fryske kimen, dan is it eigene om dêrop oansluting to hawwen, al- hoewol dat yn de bou net ta ütdrukking komt. Hwat is it forskil tusken in flat yn Ljouwert en ien yn Haer- lim Of tusken in flat yn Ljouwert en ien yn Ein- höven Dat forskil is net sa great mear en dat feit wurdt yn 'e han wurke troch de finansjeie foarskriften en bitingsten fan it ministearje. De heer Bootsma heeft dit plan eens vergeleken met het oude, ingetrokken plan en dat lijkt spr. inderdaad zeer nuttig. Dan ziet men in 20 jaren tijds een gewel dige ontwikkeling in de stedebouwkundige gedachten en het lijkt spr. juist, dat het gemeentebestuur van de gelegenheid, die het nu heeft, gebruik maakt om de nieuwe gedachten, in project althans, over te nemen. De heer Bootsma wijst er ook op, dat de aansluiting van de nieuwe conceptie aan de bestaande bebouwing extra zorg vereist. Daar is het college het volstrekt mee eens en zal daar ook aandacht aan blijven schenken en bij eventuele opdrachten daaraan zeker ook een for mule verbinden. De heer Bootsma beantwoordde vervolgens de heren Heidinga en Santema; daaraan kan spr. wel voorbij gaan. De heer Bosgraaf staat stil bij de bezwaren voor de kwekers. Spr. moge hierbij nog even in deze openbare discussie aanstippen, dat het college in laatste instan tie in besprekingen met het veilingbestuur en spr. als wethouder namens het college in besprekingen met verschillende tuinders hebben medegedeeld, dat het streven van B. en W. in de eerste plaats is gericht op compensatie van grond uiteraard met een zeer sterke voorkeur voor grond in deze gemeente voor de kwe kers, die van hun plaats zullen moeten verdwijnen, en dat het gemeentebestuur bereid is daarvoor de werk zaamheden te doen verrichten, die de heer Bosgraaf al heeft vermeld, n.l. het instellen van een bodemonder zoek, dat kan dienen tot voorbereiding van een dergelijk plan. B. en W. zijn er mèt de heer Bosgraaf ten stelligste van overtuigd, dat het onjuist zou zijn, om zo maar, zonder compensatie te zoeken, deze tuinbouwgrond te doen verdwijnen, omdat daardoor een zeer belangrijk bedrijf, zijnde de veiling, bloedarm zou worden gemaakt. De heer Bosgraaf heeft becijferd, dat 49% van de omzet

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1959 | | pagina 7