1 mrs Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van maandag 25 mei 1959 RAADSVERGADERING van maandag 25 mei 1959 Aanwezig: 34 leden. Afwezig: de heren Bosgraaf, Dr. Hoekstra en J. de Jong. Voorzitter: de heer Mr. A. A. M. van der Meulen, burgemeester. Te behandelen punten: 1. Mededelingen. 2. Voorstel tot het beschikbaar stellen van kredie ten ter voorbereiding van openbare werken, uit te voe ren in verband met de te verwachten ontwikkeling van de gemeente Leeuwarden (bijlage no. 141). 3. (Nagekomen.) Voorstel tot onderhandse aanbe steding van grond-, riolerings- en bestratingswerken voor de nieuwe veemarkt (bijlage no. 144). Punt 1. De Voorzitter deelt mede: A. dat gedeputeerde staten van Friesland hebben goedgekeurd het raadsbesluit van 22 april 1959 tot het aankopen van het pand Romkeslaan 54 van D. Bakker alhier; B. dat zijn ingekomen: 1. rapporten omtrent controle van de voorschot- en legeskas van de afdeling algemene zaken der ge meente-secretarie, omtrent kasopneming en controle van de administratie van de kostwinnersvergoedin gen, omtrent controle van de voorschotkas van de afdeling financiën en belastingen der gemeente secretarie, alsmede omtrent controle van de admini stratie van het grondbedrijf; 2. van de secretaris van het comité voor de oprichting van een opleidingsschool voor het lager politieperso neel in Noordoost-Nederland een exemplaar van de door de betrokken burgemeesters vastgestelde rege ling voor de Politie-opleidingsschool Noordoost-Ne derland met verzoek deze regeling ter kennis van de gemeenteraad te willen brengen; 3. berichten van verhindering van de heren Bosgraaf, Dr. Hoekstra en J. de Jong. Deze mededelingen worden voor kennisgeving aan genomen. Punt 2 (bijlage no. 141). Belangrijker dan de bedragen welke in dit voorstel worden genoemd, lijkt de heer Mani de beweegreden die heeft geleid tot het op de agenda zetten van dit punt, n.l. de ernstige wil, om de kansen te benutten, die er voor Leeuwarden in de naaste toekomst hopelijk zullen zijn als gevolg van het aanwijzen van deze ge meente tot industriekern. De raad kent de gronden niet, waarop het provinciaal bestuur zijn verwachtingen heeft gebaseerd t.a.v. de ontwikkeling van het economisch leven in Friesland voor de eerstvolgende 15 jaren en kan ook niet beoor delen, hoe stevig de prognose van het E.T.I.F. betref fende de te verwachten bevolkingsaanwas van Leeuwar den is gefundeerd. Is het aan de ene kant jammer, dat hij niet de beschikking over dit materiaal heeft gehad, aan de andere kant is het ook zo, dat er bij deze ge hele aangelegenheid zoveel factoren meespelen, waarop hij geen of nauwelijks invloed kan uitoefenen, dat men meer moet spreken van een mogelijkheid dan van een waarschijnlijkheid. Maar één ding staat onomstotelijk vast: wil Leeuwarden kern van Friesland blijven en wil het de plaats gaan innemen die het toebehoort in het nationaal economisch bestel, dan zal het zelf de mogelijkheden daartoe moeten scheppen, althans moe ten aangeven. Andere instanties zullen de gemeente in de gelegenheid moeten stellen deze mogelijkheden te verwezenlijken. En spr. c.s. spreken dan ook de hoop uit, dat de nieuwe regering meer belangstelling zal tonen voor datgene wat Leeuwarden wil dan de lande lijke pers en dat ze het daarbij niet alleen bij belang stelling zal laten. Het exposé dat voor de raad ligt, toont duidelijk aan, welke belangrijke werken hier in de komende jaren tot uitvoering zullen moeten worden gebracht en het ver heugt spr. c.s. zeer, dat een zo groot gedeelte hiervan reeds op 1 september van dit jaar besteksklaar kan zijn. Zij zullen er gaarne aan medewerken om dit mo gelijk te maken en zij gaan dan ook akkoord met een voorstel om, voor zover nog nodig, hiervoor voorberei dingskredieten beschikbaar te stellen. Zij nemen aan, dat over de volgorde van uitvoering nog wel nader ge sproken zal worden. De urgentielijsten A en B geven een goed, alhoewel niet volledig, beeld van datgene wat in de eerstkomen de jaren in deze gemeente tot stand moet worden ge bracht. Posten voor woning- en scholenbouw komen hierop niet voor en toch beloopt het totaal van de be nodigde bedragen om het industriële- en het woonkli maat in onze gemeente te verbeteren reeds een bedrag van rond 78.000.000,gulden. Het is veel, maar het is nodig; laten wij hopen, aldus spr., dat de regering daarvan evenzeer is doordrongen als wij. Ten slotte zal de Voorzitter spr. wel willen toestaan nog enkele concrete vragen te stellen. Het zijn de vol gende le Verwachten B. en W. niet, dat, indien de brug over de Potmarge bij de Zuidergrachtswal een draaibrug wordt, er ook voorzieningen moeten worden ge troffen voor de spoorbrug en kan de raad ook ge gevens krijgen omtrent de frequentie van het ver voer naar en van de Lijempf 2e Waaraan is het te wijten, dat het bestek voor het verpleeghuis voor bejaarden nog steeds niet gereed is en ook niet voor 1 september a.s. gereed zal zijn 3e Zijn B. en W. niet met spr. c.s. van mening, dat een permanent volkstuinen-complex de „leefbaar heid" in deze gemeente zal doen toenemen en zijn zij bereid hiervoor een post op urgentielijst B op te nemen? De heer K. J. de Jong constateert, dat in de raads- brief, behorende bij het dooi' B. en W. aan de orde gestelde agendapunt, wordt gesproken van een prognose voor de komende jaren in verband met de industriële ontwikkeling van Leeuwarden. Misschien komt het door de zin voor het historisch gegroeide, dat een A.R. van huis uit nogal na aan het hart ligt, dat hij bij het doorlezen van de raadsbrief getroffen werd door de gedachte, eens door Nederlands nationale dichter Willem Bilderdijk uitgesproken: In het verleden ligt het hedenin het nu wat worden zal. Het komt spr. voor, dat een belangrijke zaak als die, welke nu aan de orde gesteld wordt, gerust in iets breder ver band mag gezien worden dan enkel bij wijze van mo ment-opname. Spr. hoopt, dat de Voorzitter hem daartoe de gelegenheid wil geven. Er is in de gemeente Leeuwarden in de na-oorlogse jaren eerder een belangrijk sociaal-economisch rapport verschenen, n.l. in oktober 1948, uitgebracht door het ETIF. In dit rapport wordt ook gesproken over het ver wachte bevolkingsverloop. Het aantal inwoners, dat in 1946 nog 75.784 bedroeg, zou volgens zeer nauwkeurige berekeningen in 1970 98.000 moeten zijn. Bij een gelijk matige ontwikkeling van 1946 tot 1970 zou in 1959 de bevolking rond 87.000 zielen moeten tellen. Deze prog nose is gesteld op basis van de verwachting, dat de in 19301940 beginnende industrialisatie verder doorgang zal vinden, aldus genoemd rapport (pg. 110). Indien deze verwachting niet mocht worden verwerkelijkt, dan zal dit gelijk staan met economische zelfmoord van het gewest, aldus dit rapport verder. Het aandeel van de beroepsbevolking in verhouding tot de totale bevolking, dat in 1948 nog 39,2 bedroeg, zou moeten stijgen tot

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1959 | | pagina 1