2 40 a 42%. Het is, gezien het achterblijven van het in wonertal bij de gestelde verwachting, zeer de vraag, of deze toeneming van de beroepsbevolking zich sinds 1948 reeds in stijgende lijn ontwikkelde. Een antwoord op deze vraag zouden spr. c.s. bij gelegenheid gaarne eens ontvangen. Er zijn nog enkele punten, die spr. gaarne wil aan stippen, omdat hij hieruit voor het heden bepaalde con clusies wil trekken, die weer van belang zijn in ver band met het heden in de raadsbrief voorgestelde. In genoemd rapport wordt telkens zeer sterk de aan dacht gevraagd voor de centrumfunctie van Leeuwarden. Zo bijv. op pg. 56: „Het hoge aantal personen werkzaam in diverse branches is alleen hieraan te danken, dat tot het verzorgingsgebied ook een zeer belangrijk gedeelte van de provincie behoort." Op pg. 63 wordt gesteld: „Geen enkele der grote steden behaalt een zo hoog percentage werkzame personen in tussen- en groothan del in verhouding tot het aantal van de gehele bedrijfs- klasse dan juist Leeuwarden. Het gemiddelde percenta ge van de 20 grote steden bedroeg 40, dat van Leeuwar den bedroeg 55%." Op pg. 75 heet het: „Geen enkele bedrijfstak heeft zozeer op het economisch leven van de stad zijn stempel gedrukt en de structuur daarvan bepaald als handel en verkeer dit gedaan hebben. De centrumfunctie treedt zo duidelijk naar voren en is zo scherp getekend als in geen enkele grote stad in Ne derland het geval is." En op pg. 121: „De centrumfunc tie is slechts te handhaven door steeds betere en meer frequente verbindingen." Wanneer spr. al deze en nog vele andere waarde volle gegevens nu nog eens leest, moet hij constateren, dat de ontwikkeling van Leeuwarden sedert 1948 niet beantwoordt aan de destijds gestelde vei wachtingen. Het zou interessant zijn bij wijze van tussentijdse nacalcu latie eens na te gaan, door welke oorzaken deze teleur stellende ontwikkeling zich heeft voltrokken. Persoon lijk heeft spr. de indruk, dat een der belangrijkste oor zaken te vinden is in het feit, dat de financieringsmid delen, zo dringend nodig om de noodzakelijkste voor zieningen te treffen, in de afgelopen jaren aan het ge meentebestuur van Leeuwarden onthouden zijn. Het tot nog toe gevolgde systeem met betrekking tot de finan ciële verhouding van rijk en gemeenten leidde er toe, dat een gemeente als Leeuwarden met haar typische centrumfunctie als hierboven geschetst zeer duidelijk werd ten achter gesteld bij gemeenten met een sterk industrieel ingesteld klimaat. Deze duidelijke tenachter stelling, gedurende een reeks van jaren gevolgd, is mede een van de oorzaken, dat de raad nu geconfronteerd wordt met een opsomming aan noodzakelijke werken tot een totaal bedrag van bijna 78 miljoen gulden. Een andere oorzaak kan gelegen zijn in het feit, dat Leeuwarden tot voor korte tijd geen ontwikkelingsge bied was en derhalve op generlei tegemoetkoming in verband met de industrie-bevordering van de kant van het rijk kon rekenen. Het was in deze omstandigheden bepaald een remmende factor voor onze gemeente ook deze tenachterstelling regelmatig te moeten consta teren. Het hiervoor besproken rapport van het ETIF van 1948 stelt nog een derde mogelijke oorzaak, nl. op pg. 121: „Het afstoten of niet met open armen ontvan gen van de initiale vestigingen door bepaalde hier ter plaatse reeds gevestigde bedrijven heeft groter gevol gen dan het alleen maar uitblijven van werkgelegen heid. Het valt te betreuren, dat dit in het verleden niet altijd voldoende is ingezien." Spr. kan niet beoordelen in hoeverre deze oorzaak ook aan het hiervoor gestelde proces heeft meegewerkt. Deze opmerkingen over het verleden zijn waardevol, omdat daaruit bepaalde lessen te leren zijn voor het heden. In de eerste plaats zal allerwegen het besef dienen baan te breken, dat vestiging van industrie in het noor den van ons land een echt nationale zaak is. Het uitblijven van industrialisatie is economische zelfmoord van het gewest, aldus de typering van het ETIF in 1948. Evengoed als het Delta-plan een natio nale zaak is, evenzo is ook de ontwikkeling van het Noorden dit. Het is zeer de vraag, of dit voldoende door de beslissende instanties gezien wordt, al moet opge merkt worden, dat de verkiezingsleuzen van de diverse partijen bij de kortgeleden gehouden Kamerverkiezin gen het beste doen verwachten. Het nationale komt niet alleen tot uitdrukking in het feit, dat de ontvolking van het noorden van ons land bijna catastrofaal begint te worden, maar ook hierin, dat de overbevolking in het westen van ons land zeer ernstige gevaren in zich bergt. Een tweede les, die uit het verleden te leren valt, is het feit, dat iedere prognose met betrekking tot een vraagstuk als het hier voorgestelde toch in vele opzich ten nog betrekkelijk is. Het zal steeds noodzakelijk blijken aan de hand van de gestelde prognose tot zelf onderzoek over te gaan. Zo nodig zal het beleid van tijd tot tijd geconfronteerd dienen te worden met de vooraf gestelde verwachtingen. Ook dit kan zijn nut hebben. Al mag men dan enige verwachtingen koesteren van de kant van het rijk in verband met het feit, dat Leeu warden als industriekern is aangewezen, er zal nog moeten blijken in hoeverre deze verwachtingen kunnen worden vergeleken met „een wolkje als eens mans hand". Mocht dit zo zijn, dan hopen spr. c.s., dat het wolkje snel mag aangroeien tot een voldragen wolk en onze stad en daarmede ons gewest de zo noodzakelijke verfrissing mag geven. Het vragen van een zeer be langrijke rijksbijdrage in verband met de industrieves tiging te Leeuwarden en het indienen van een tweetal lijsten met urgente werken, respectievelijk met ruim 37 miljoen als totaal te besteden bedrag en nog eens bijna 41 miljoen gulden heeft het grote gevaar, dat het rijk nu straks ook maar gaat zeggen, welke werken wel en welke niet voor realisatie in aanmerking komen. Spr. c.s. merken nadrukkelijk op, dat ze hierin een gevaar zien voor de provinciale en gemeentelijke zelf standigheid. Naar hun mening zal de prioriteit met be trekking tot de diverse programmapunten door het ge meentebestuur bepaald moeten worden. Zij zouden gaar ne zien, dat het college hun mening ten volle deelt en hun toezegt terzake voldoende diligent te zullen zijn. Nu van rijkswege met betrekking tot de industrievesti ging aan de te vestigen industrieën bepaalde facilitei ten zullen worden aangeboden, bepleiten zij nog eens een zekere mate van differentiatie in deze toe te ken nen rijksbijdragen in verband met het in vele gevallen vrij grote verschil in kosten van aankoop, aanleg en gereedmaken van industrieterrein in de diverse indus trie-kernen. De beslissing terzake ligt uiteraard bij de Minister van Economische Zaken, maar het lijkt hun toe, dat, uit het oogpunt van de verdelende rechtvaardig heid gezien, niets zo onbillijk werkt als het domme rode potlood met zijn uniforme strepen. En het is bekend, dat Leeuwarden met betrekking tot deze vestigings factor in verhouding tot vele andere kernen in een on gunstige situatie verkeert. Het verheugt spr. c.s., dat het college in verband met de industriebevordering ook maatregelen in uitzicht stelt met betrekking tot de woningbouw, het onderwijs, de hygiëne, de gezondheidszorg en het woonklimaat. Zij zijn er zich van bewust, dat ter bereiking van de ge stelde doelen ook de medewerking van de inwoners van deze gemeente en van deze provincie noodzakelijk is. Het zou wel eens kunnen blijken, dat een zekere om buiging van de mentaliteit in verband met de overgang van landarbeid naar fabrieksarbeid zeer gewenst zou zijn. Nu deze gemeente een eigen apparaat tot haar beschikking heeft in de vorm van de afdeling voorlich ting ter secretarie, zou bij een mogelijke gunstige ont wikkeling inzake industrialisatie allicht iets gedaan kunnen worden. Een zekere samenwerking met het be drijfsleven zal hierbij niet gemist kunnen worden. Gezien de waardevolle opmerkingen in het ETIF- rapport van 1948 zouden spr. c.s. het bijzonder op prijs stellen bij de bevordering van de industrie regelmatig contact met de reeds ter plaatse gevestigde industrie te onderhouden. Zij hebben de indruk, dat dit contact er wel steeds is geweest, maar in het verleden heeft het schijnbaar niet steeds even nuttige diensten bewe zen. De initiatieven van het comité „Leeuwarden Frieslands Kern" zullen, naar zij hopen, gunstige ver wachtingen wettigen. Vervolgens nog een opmerking over het nodige tem po, waarin h.i. de voorgestelde maatregelen genomen dienen te worden. Naar hun mening zal het tempo van beslissende betekenis zijn, wil men de gestelde verwach tingen realiseren. Mocht de dienst van openbare wer 3 ken van te beperkte omvang zijn om voorshands de noodzakelijke voorbereidingen te treffen, dan zeggen zij nu reeds hun medewerking toe, om de daartoe nood zakelijke voorzieningen te treffen. Een zaak, die zeer nauw met het vraagstuk van in dustrievestiging samenhangt en in de raadsbrief ook even terloops genoemd wordt, is die van de woning bouw. Gesteld wordt, dat in de toekomst jaarlijks 400 woningen meer zullen moeten worden gebouwd dan nu het geval is. Spr. c.s. merken nog eens op, dat aan het bouwen van arbèiderswoningen naar hun mening drin gend behoefte bestaat. Het in januari 1951 aan de ge meente Leeuwarden uitgebrachte ETIF-rapport geeft aan, dat in het tijdvak 19471970 een aantal van 10.058 nog te bouwen woningen noodzakelijk wordt geacht, waarvan 69,7% arbeiderswoningen, 21,6% betere ar beiderswoningen en kleine middenstandswoningen, 6% middenstandswoningen en 2,7% woningen van beter ge situeerden. In het tijdvak van 19451950 waren van de gebouwde woningen slechts 28,2% arbeiderswonin gen in plaats van 69,7%. En sinds 1950 is dit percen tage vast niet verbeterd ten gunste van de arbeiders woningen. Het aantrekken van de zo noodzakelijke ar beidskrachten moet straks niet stranden op het niet aanwezig zijn van voldoende arbeiderswoningen. Het is zeer de vraag, of het gemeentebeleid de afgelopen jaren wel voldoende op deze zo belangrijke zaak was inge steld. Het woningbeleid mag naar de mening van spr. c.s. niet allereerst en uitsluitend naar bepaalde stede- bouwkundige eisen worden afgemeten. Misschien kan ook dit punt in de eerder door hem gevraagde tussen tijdse nacalculatie eens gemeten worden. Het voorstel van het college behelst het beschikbaar stellen van voorbereidingskredieten. Dat betekent, dat de werken, op het urgentie-schema genoteerd, t.z.t. nog eens op de raadsagenda zullen prijken. Het gaat er nu om, de plannen besteksklaar te hebben. Met dit voorstel willen hij c.s. zich gaarne verenigen. De toe komst van Leeuwarden is ermee gemoeid. Spr. c.s. wensen het college veel voortvarendheid toe en hopen van ganser harte, dat het B. en W. gegeven moge zijn de realisatie van de voorgestelde plannen te beleven. Vervolgens hopen zij, dat de genoemde maatregelen ook de industrie zullen aantrekken, opdat de werkge legenheid dusdanig bevorderd kan worden, dat na ver loop van tijd niet langer van een verhoudingsgewijze achterstand met het westen van het land gesproken kan worden. Bij de werkgelegenheid heeft men met mensen te maken. Mensen, die graag een goed stuk brood verdienen en zich in woord en daad als beeld drager van God moeten kunnen openbaren. Wanneer onze gemeentelijke overheid, aldus spr., er aan mag medewerken haar inwoners de ruimte en de gelegenheid tot deze ontplooiing te geven, dan vervult zij daarin en daarmee haar goddelijke roeping. Geve God Zijn onmisbare zegen over de pogingen en maat regelen, die nu op stapel worden gezet en moge het strekken tot economische opbloei van onze gemeente en ons gewest en tot heil van onze bevolking. Volgens dit voorstel, aldus de heer Kamstra, moet de laad zich de gedachte eigen maken, dat het juist zal zijn, dat onze gemeente in 1980 een inwonertal zal hebben van 110.000 tot 120.000 en naar de verwachting van het ETIF betekent dit, dat jaarlijks aan 300 a 400 personen meer werk moet worden verschaft. Het ver heugt spr. c.s. dan ook, dat het college dit voorstel aan de raad heeft doen toekomen. Het college heeft vooruit durven zien, maar moest dit ook wel doen; de redenen „waarom" worden immers zeer duidelijk. Met zorg heeft het gemeentebestuur enige jaren lang moe- ton constateren, dat van een bevolkingsaanwas eigen lijk geen sprake meer was. En dat gold niet alleen voor Leeuwarden, doch ook voor de gehele provincie, om over de andere noordelijke provinciën maar te zwij gen. Het is daarom verheugend, dat zowel de rijks als de provinciale overheid hebben ingezien, dat het noodzakelijk was maatregelen te nemen en bepaalde kernen aan te wijzen, die een rol zullen gaan spelen bij het in gunstige zin ombuigen van de ontwikkeling. Spr. c.s. zien dit alles in ruimer verband. Niet alleen het belang van Leeuwarden wordt hiermee gediend, doch een provinciaal belang. De maatregelen die men wil nemen, moeten steeds worden afgestemd op een bepaald doel, opdat ze het gewenste effect zullen ge ven. Dat is, dat er voor de provincie Friesland als ge heel vanaf 1980 een evenwicht zal bestaan in de mi gratiebalans en dat er vanaf dat jaar een volledige en volledig produktieve werkgelegenheid zal zijn. Onze mensen, aldus spr., moeten in eigen omgeving arbeid kunnen vinden; onze beste arbeidskrachten mogen niet meer gedwongen worden zich elders te vestigen, omdat hier geen emplooi voor hen is. Zeer juist zegt het col lege in dit voorstel, dat het juist voor Leeuwarden, als grootste centrum in de provincie, gewenst is een ont wikkelingsplan op te stellen, dat mede bepalend is voor het te voeren beleid. De uitvoering van een dergelijk plan geeft conse quenties; dat is begrijpelijk. Het college wijst daarop in zijn voorstel. Het plan vraagt een enorme investe ring. die niet direct baten zal opleveren. Een te verwachten migratie naar Leeuwarden zal ook meer woningen vragen, een moeilijkheid, wanneer men bedenkt, dat er voor eigen bevolking nog steeds een groot tekort is. Voorts moet het woonklimaat worden aangepast, waarvoor het nodig is op het terrein van het onderwijs en de recreatie de nodige voorzieningen te treffen. Dit alles is nodig om industrie aan te trekken. Spr. acht zich evenwel ontslagen van het geven van een opsomming, zoals die in de raadsbrief wordt gegeven, van alles wat gebeuren moet om Leeuwarden zijn plaats als kern te laten innemen. De lijst van urgente werken is zo omvangrijk, dat ze nog niet eens in haar geheel bij dit voorstel kon worden overgelegd. Deze lijst van meest urgente werken (lijst A) dient voor de eerste vijf jaren. Terecht wordt in de raadsbrief opgemerkt: Een wezenlijke betekenis kan aan deze splitsing niet worden toegekend, terwijl zij evenmin iets zegt over de meerdere of mindere urgentie. Op lijst B vinden we, aldus spr., objecten, welke we graag op lijst A zouden willen plaatsen. Hieruit blijkt, dat de nieuwe maat regelen heel wat werken zullen vragen, doch ook, dat Leeuwarden de laatste jaren, buiten de schuld van het gemeentelijk beleid, achterop is gekomen. Namens zijn fractie mag spr. B. en W. mededelen, dat zij akkoord gaat met de voorgestelde plannen en met het toestaan van de voorbereidingskredieten; over de werken zelve kan de raad later nog spreken. Hij c.s. hopen, dat de arbeid van het provinciaal en het gemeentelijk bestuur vrucht zal mogen dragen. De heer B. P. van der Veen zegt, dat dit blijkbaar een eigenaardig voorstel is, want het doet de heer K. J. de Jong denken aan Bilderdijk. De toelichting van het voorstel heeft volgens spr. het euvel, dat niet al te positief wordt aangegeven wat nu eigenlijk gebeuren gaat. Dat is het enige onderdeel, waartegenover hij enige aarzeling gevoelt. Overigens gelooft hij, dat hij niet een ver van de mening van de heer Mani afwijkende opvatting heeft, waar deze zegt, dat moet worden afgewacht, wat gebeuren zal. Een van de belangrijkste dingen, die men kan doen, is zijn best te doen om te verwerkelijken wat hier wordt be oogd. Daarbij moet echter ook de ondernemingszin een rol spelen en die wordt niet gevonden in de overheids sfeer. Of dat manco als spr. het zo mag noemen kan worden aangevuld? Het is nu eenkeer zo, dat Friesland, historisch gezien, van nature blijkbaar, en kele eigenschappen heeft, die maken, dat het een minder geschikt klimaat heeft voor vestiging van in dustrie op grote schaal. Laten wij hopen, aldus spr., dat het via het voorgestelde beleid mogelijk zal blijken de nadelen om te zetten in voordelen, althans de na delen op te heffen. Het heeft, zo meent hij, weinig zin om over deze dingen op zichzelf in bijzonderheden te treden. De bedoeling van B. en W. en volgens de mening van spr.'s fractie ook de plicht van B. en W. is om voor de gemeente datgene te bereiken wat in het kader van het op dit stuk van zaken gevoerde rege ringsbeleid mogelijk is. Spr. meent, dat het geen zin heeft om over de meer dere of mindere urgentie van de werken te spreken. In de toekomst zal de raad nog wel gelegenheid krij gen over urgentie en rangorde iets te zeggen. Eerst moeten de plannen maar klaar gemaakt worden en dan moet men maar hopen, dat ze gerealiseerd worden. Daarop kan de gemeente geen grote invloed uitoefe nen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1959 | | pagina 2