tegen zichzelf beschermd moeten worden. Men wete, dat in de kringen van middenstandsbonden derge lijke vraagstukken aan de orde van de dag zijn, en dat men daar zegt: wat kunnen we, wanneer er althans een zeer grote meerderheid voor te vinden is, gemeenschappelijk doen om dat, wat wij graag wil len, rechtskracht te geven? Spr. gelooft, dat dat een groot goed is, waar men toch ook weer wijs mee kan zijn. Hij ziet dit niet als een dwang van overheidswege. Hier komt een grote groep middenstanders in over grote meerderheid met het verzoek tot de raad: „Wilt U even sanctioneren, wat wij voor onszelf willen vast stellen?" Het is dus een verzoek, dat uiteindelijk uit het bedrijfsleven zelf naar voren komt. Dat zou spr. toch wel zeer zeker voorop willen stellen. Dus het is juist de vrijheid, die hier de oorsprong geweest is, de ge meenschappelijke vrijheid, die men wil bewaren en die men ook gehandhaafd wil zien om uiteindelijk door deze vakantie niet langer achtergesteld te worden bij tal van groepen in de maatschappij, die met betrekking tot ge meenschappelijke regelingen heel wat middenstanders al vooruit zijn. En spr. gelooft, dat dat toch ook wel eens even gezegd mag worden. Spr. heeft hier bepaald geen moeite mee. Al is het dan misschien zo, dat de groep, die hier zo pas aan het woord geweest is bij monde van de heer Hoekstra, mis schien in andere opzichten, bijv. op landelijk niveau, wel bepaalde bindingen met spr. c.s. heeft, dan wil dat bepaald nog niet zeggen, dat daarop ten aanzien van bepaalde punten van gemeentebeleid nu niet eens een verschil van mening mag optreden. Spr. gelooft, dat zij dat gerust van elkaar kunnen hebben en dat zij daarvan geen schade behoeven te ondervinden. De heer Klijnstra verklaart, dat zijn fractie wel voor het voorstel is, maar hij wil nog graag even het woord over de sigaretten- en sigarenautomaten. Het is hem namelijk gebleken, dat in andere plaatsen, waar de si garenwinkeliers dus ook deze vakantie mogen genieten, die automaten tijdens de vakantie wel geregeld worden bijgevuld. Volgens de politieverordening is dat bijvullen maar toegestaan, zo meent spr., gedurende een half uur na de sluitingstijd. Dat is het enige half uur en wel op de dag vóórdat de vakantie begint. Spr. vraagt, of hier dan ook van gemeentewege op toegezien kan worden. De heer Kamstra is het niet met de heer Hoekstra eens, want het is niet de overheid, die hier een plicht oplegt, maar er is een deel van de middenstand, die de steun en de hulp inroept van de overheid. En spr. ge looft, dat de ondervinding bij andere groepen heeft ge leerd, dat de tegenstand, zoals die aanvankelijk bij de groentehandelaren, de kruideniers enz. heeft bestaan, wel is afgelopen. Men is op het ogenblik heel blij, dat er een regeling bestaat. Spr. heeft vanmiddag toevallig nog met een sigarenwinkelier over deze kwestie gesproken. Deze winkelier vroeg hoe de kansen in de raad van avond zouden staan. Spr. antwoordde hem, dat naar zijn mening het voorstel er zo door zou gaan. De winkelier zei daarop, dat er natuurlijk een kleine groep is, die enige bezwaren heeft, waarop spr. had geant woord, dat elke groep die had gehad, maar dat dat wel beter zou worden. En spr. gelooft, dat de heer Hoekstra straks ook tot het besef zal komen, dat de vrijheid niet wordt aangetast, maar dat alleen een groep, die een klein beetje te zwaar tilt en even over de drempel moet worden geholpen, met medewerking van de overheid geholpen wordt om die stap te doen. Volgens de Voorzitter is het bijvulverbod, waarover de heer Klijnstra nog een vraag heeft gesteld, reeds in de Winkelsluitingswet geregeld. In dat geval is het aan lagere organen niet toegestaan verder strekkende rege lingen te maken, zodat voor een regeling, zoals de heer Klijnstra die zou wensen, geen rechtsgrond aan wezig is. De heer Hoekstra heeft de neiging om nog enkele woorden te spreken, omdat hij c.s. hier blijkbaar als V.V.D.'ers een afwijkend standpunt innemen. Een standpunt overigens, dat zich heeft ontwikkeld onder andere uit historische, onaangename ervaringen. Het teloorgaan van persoonlijke vrijheid is in allerlei tijdperken aan te tonen. Op analoge wijze vroegen ook de gilden hulp bij de overheden, die op machtuitoefening geheel berekend waren. Men wenste liever gezamenlijk te worden gehangen, dan op zijn eentje, maar dit laat ste geschiedde tenslotte evengoed. Men behoeft echter niet tot het Bourgondische tijdvak terug te gaan; wij kennen in de laatste tijd nog de hulpkreten van de middenstand vóór de tweede wereldoorlog in een naburig land. De toenmalige fanatieke politici reikten hun gaarne de behulpzame hand, hetgeen de ondergang van de vrijheid bezegelde. Spr. c.s. zien daarom in deze gang van zaken wel degelijk de principiële mogelijkheid voor ondergang van vrijheid en democratie. Ook hun vrienden, de anti revolutionairen, hebben bepaalde en eigen inzichten, waar ze zeer gevoelig voor zijn. Laat dus dit begrip voor vrijheid en democratie tot de gevoeligheden van de V.V.D. behoren en laat hen dus voortdurend, als er gevaren dreigen, daarover spreken. Spr. c.s. zijn niet zo zeer teleurgesteld, dat uiteindelijk de raad beslist om de behulpzame hand te bieden, mits ook de sigaren winkeliers maar overtuigd zijn, dat ze weliswaar een welwillende hand, maar toch ook een gevaarlijke vriend binnen halen. Dit gevaar onderkent men in allerlei an dere organisaties toch ook. Hij spreekt tenslotte de hoop uit, dat de overheid een zeer voorzichtig ge bruik zal maken van de macht, die de sigarenwinkeliers haar verschaffen. De Voorzitter zou dan tot de heer Hoekstra dit willen zeggen en dat is dus ook tot de andere raadsleden ge zegd dat dit verzoek langs volkomen democratische weg bij het college van b. en w. is gekomen. Dit verzoek is geadviseerd door het orgaan van het bedrijfsleven zelf, in de vorm zoals men dit bij de stukken kan lezen. De raad zal zich herinneren, dat de inhoud daarvan positief was als proef. En nu zou spr. het toch wel heel erg betreuren, wanneer de heer Hoekstra, in de naam van zijn partij zo trots het woord vrijheid en democratie voerend, op dit punt zou durven veronderstellen of vrezen, dat er een tegenstelling tussen dit begrip vrijheid en dit begrip democratie zou kunnen komen te bestaan. Spr. heeft niet de overtuiging, dat die vrees aanwezig behoeft te zijn, gegeven de democratische weg, waarop dit besluit tot stand komt. Het voorstel van b. en w. wordt daarna z.h.st. aan genomen. De heren Hoekstra en Van der Heijde wensen te zien aangetekend, dat zij tegen dit voorstel hebben ge stemd. Punt 35 (bijlage no. 155). De heer Mani vraagt om aantekening, dat hij tegen dit voorstel is. En het is misschien wel goed, dat hij daar even een paar woorden aan toevoegt, niet met de bedoeling om hier een discussie uit te lokken, maar enkel om een verklaring waarom hij tot dit standpunt is gekomen. Dat is in de eerste plaats eigenlijk wel om dat hij het op zichzelf al onjuist acht, dat de gratifi catie, die bij een 25-jarig of een 40-jarig ambtsjubileum wordt gegeven, naar het loon wordt uitgekeerd. Spr. meent, dat dit een vast, voor iedereen gelijk bedrag zou moeten zijn. Hij kan niet zien, dat dat anders mag en moet zijn. Maar hier ligt nu een voorstel, dat naar zijn mening nog verder gaat, want men wil hier nu komen tot verhoging van deze gratificatie, door daarin ook te berekenen de kinderbijslag, die er bestaat voor ambte naren. En daar heeft hij een principieel bezwaar tegen, want hierdoor komt naar voren, dat men deze kinder bijslag beschouwt als een integrerend deel van het loon. Spr. kan zich daar niet mee verenigen en daarom is hij ook positief tegen dit voorstel. Dit houdt dus niet in, dat hij niet met een voorstel akkoord zou kunnen gaan, dat op een andere manier tot verhoging van deze gra tificatie leidt. De thans gevolgde methode moet spr. echter absoluut afwijzen. De heer W. M. de Jong wil niet praten over de woor den, die de heer Mani gesproken heeft, want daar zou hij direct ook niet mee klaar zijn, maar hij wil alleen maar constateren, dat men èn van de ene kant èn van de andere kant zo nu en dan eens een principieel geluid kan laten horen, waar niet iedereen het mee eens is. li Volgens de heer Vellenga (weth.) zou het alleen maar onhartelijk zijn, wanneer hij niets zou zeggen, hoewel de heer Mani begonnen is met op te merken, dat hij hier over geen discussie wenst. Spr. behoeft zich daar dus niet in te begeven. Had hij dat wel gedaan, dan zou hij dus bij voorbaat een betrouwbaar en deskundig bond genoot gevonden hebben in de heer W. M. de Jong, zo is hem wel gebleken. Daar dit niet zo is, gelooft hij dus, dat hij alleen maar kan zeggen, dat het college wel begrip kan hebben voor het standpunt van de heer Mani. Zoals ook uit het voorstel wel blijkt, is hetgeen hier voor ons ligt een uitvloeisel van een gegroeide praktijk, die de instemming heeft gekregen van de landelijke organisaties. Op grond daarvan zijn b. en w. met dit voorstel in de raad gekomen. Spr. heeft be grepen, dat de heer Mani graag de aantekening wil hebben, dat hij, voor zich persoonlijk sprekend, tegen dit voorstel is. Hij gelooft, dat hij het hierbij best kan laten. Het voorstel van b. en w. wordt daarna z.h.st. aan genomen. (De heer Mani wordt geacht tegen dit voor stel te hebben gestemd.) Punt 36 (bijlage no. 156). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1959 | | pagina 6