10
de heer Taylor Parkins zeggen, dat het streven van
het college er op gericht blijft om zo spoedig mogelijk
na het gereedkomen van dit werk de uitvoering van de
Prins Hendrikbrug daarop te doen aansluiten. Finan
ciële moeilijkheden beperken ons, maar ons streven
blijft er bepaald op gericht.
De opmerkingen van de heer Heidinga geven mij
geen aanleiding tot verdere beschouwingen.
De heer Bosgraaf heeft gezegd, dat ook bij de Groene
Weide een instaphalte moet blijven en de heer Mani
heeft ook in die richting gesproken. Ik vrees echter
ik kan het ook niet helpen dat de kwestie van de
haltes wel eens een zaak voor b. en w. zou kunnen zijn.
Maar dat neemt niet weg, dat wij gaarne met de op
merkingen, die uit de raad zijn opgekomen, rekening
zullen houden. Men zou zich ook een andere oplossing-
kunnen denken, n.l. dat de in- en uitstaphalte bij de
Groene Weide wordt weggenomen en dat daarvoor
een halte aan de Harlingerstraatweg, respectievelijk
Troelstraweg in de plaats komt. Dan zijn we dus toch
in hetzelfde straatje, n.l., dat we voor in- en uitstappen
van het ziekenhuisbezoekend mensdom in die omgeving
iets moeten houden. Daar is het college, geloof ik, ook
wel van overtuigd. Overigens is het zo, dat hier over
deze haltes niet een beslissing wordt genomen, zoals
de heer W. M. de Jong zeer terecht heeft opgemerkt.
De beslissing over dit voorstel impliceert dus eigenlijk
niets omtrent deze haltes.
Dan nog de vraag van de heer Mani: zou de raad
zo spoedig mogelijk kunnen worden ingelicht over de
principia, die bij de opstelling van het rapport over de
binnenstad zullen worden gehanteerd? Daarover zou ik
dit willen zeggen: die principia moeten uit de materie
en uit de inzichten van de bewerkers van de materie,
eigenlijk door een wisselwerking daarvan, naar voren
komen. Wanneer die principia voldoende vaststaan en
voldoende rijpheid en concreetheid hebben om ook naar
buiten verdedigd te worden, lijkt mij het ogenblik ge
komen om daarvan de raad mededeling te doen.
Ik heb hiermee de sprekers in tweede instantie be
antwoord. Ik meen dus, dat ik het hierbij kan laten.
Het uitdrukkelijke standpunt van het college is, dat het
voorstel tot uitstel ontraden wordt en dat het voorstel,
zoals dat door b. en w. is gedaan, wordt aanbevolen.
De Voorzitter: Dit punt is nu dus in twee instanties
besproken en ik stel U daarom voor om de beraad
slagingen te sluiten. Ik vertrouw, dat U daarmede
akkoord gaat. Dan heb ik hier in de eerste plaats het
voorstel van de heer K. J. de Jong en de heer Heidinga,
waaromtrent tot een beslissing moet worden gekomen,
omdat het als een voorstel van orde te beschouwen is.
Mag ik allereerst de beide voorstellers vragen, of zij dat
voorstel handhaven? Ik wil er wel aan toevoegen, dat
het ontraden van het aannemen van het voorstel, zoals
dat zojuist door de wethouder gedaan is, door mij ook
volledig onderschreven wordt. Zal dit voorstel enig nut
hebben, dan zal het praktisch hier op neer moeten ko
men, dat er een beslissing kan komen, anders dan nu
door het college wordt voorgesteld. Een andere be
slissing heeft naar mijn overtuiging praktisch niet de
minste kans van slagen. Maar ook al zou die overtuiging
niet juist zijn, dan zou dat voorstel in elk geval toch
tot een zeer aanmerkelijk uitstel van de zaak leiden.
Daarom wil ik mij graag achter de wethouder scha
ren bij het ontraden van dat voorstel en zou ik de beide
heren willen vragen, of ze nu inderdaad dit voorstel
wensen te handhaven. (De voorstellers geven een be
vestigend antwoord.) Dan geloof ik, dat er een beslis
sing over dat voorstel moet komen en ik zal het dus
in stemming brengen. Het gaat dus voor of tegen het
voorstel, dat ik ter vermijding van misverstand nog
even wil voorlezen. Het voorstel luidt: „Voorstel tot het
uitstellen van het nemen van een beslissing over het
ingediende voorstel, totdat van het college een bredere
oriëntering is verkregen met betrekking tot de moge
lijkheden van overkluizing of demping van het Scha-
vernek". Het gaat nu bij de stemming voor of tegen
het voorstel tot uitstel van de heren K. J. de Jong en
Heidinga.
Het voorstel van de heren K. J. de Jong en Heidinga
wordt verworpen met 8 tegen 24 stemmen. Tegen het
voorstel stemmen de heren Tiekstra, J. de Jong, Vene-
ma, mevr. Heijmeijer-Croon, de heren mr. Keuning,
Mani, W. M. de Jong, Bosgraaf, mevr. Boersma-Hem-
minga, mevr. Hiemstra-Molenaar, de heren Drentje en
Volbeda, mevr. Ringenaldus-van der Wal, de heren Vel-
lenga, De Vries, Beuving, B. van der Veen, Kamstra,
Engels, Santema, IJtsma, Taylor Parkins, ten Brug en
mr. van der Schaaf.
Z.h.st. wordt daarna besloten overeenkomstig het
voorstel van b. en w.
Punt 20 (bijlage no. 250).
De heer Van der Schaaf (weth.)Alvorens dit punt
in bespreking komt, lijkt het mij nodig, dat het voorstel
in bepaald opzicht wordt aangevuld. Wanneer dit voor
stel n.l. zonder meer door de raad werd aangenomen,
dan zou een openbare aanbesteding moeten plaats vin
den. Het college heeft hierover wel zijn gedachten laten
gaan en was aanvankelijk tot het standpunt gekomen,
dat hier een openbare aanbesteding het meest op haar
plaats zou zijn. Nu is er in de loop van deze middag
door de technische dienst van Openbare Werken met
bijzondere klem nog de aandacht op gevestigd, dat het
uitschrijven van een openbare aanbesteding in dit geval
wel in zekere mate ongewenst is, zelfs in grote mate.
Het zal misschien bekend zijn, dat een gedeelte van dit
werk, bestaande uit het maken van de loswal en het
maken van de straat achter de loswal, in uitvoering
is bij de fa. Waterlander. Wanneer nu een ander op dit
werk zou komen, dan doet zich het verschijnsel voor,
dat op het weggedeelte, dat de verbinding vormt tus
sen de reeds aangelegde straat en de straat achter de
loswal dus onder het viaduct door twee aan
nemers in hetzelfde werk komen te zitten. De ene firma
is daar dan bezig een werk uit te voeren, terwijl de
andere over dat werk heen haar transporten moet ver
richten (aanvoer van materiaal enz.). Er komt nog
bij, dat in het bestek van het werk „opspuiten van het
industrieterrein" is opgenomen het vlakken van het
terrein en het overbrengen van een hoeveelheid teel
aarde, om te voorkomen, dat het opgespoten zand er af
stuift. Wanneer nu dat werk zou zijn uitgevoerd en
keurig zou zijn opgeleverd, dan moet daarna een andere
firma op dat terrein wegen gaan aanleggen. Het zee
zand, dat daar opgespoten is, moet worden uitgegraven
en over de opgebrachte teelaarde worden uitgespreid.
Daardoor zal het mooie werk, dat een ander heeft ge
daan, enigszins worden bedorven. Met deze toelichting
wordt van de zijde van Openbare Werken gezegd, dat
het in hoge mate gewenst is, dat voor dit werk een
onderhandse prijs wordt gevraagd van de firma, die
hier al werk in uitvoering heeft. Nu zou ik dus gaarne
zien, dat U, mijnheer de Voorzitter, aan de raad voor
stelt, om het college te machtigen, al naar bevind van
zaken, dit werk öf in openbare aanbesteding uit te
geven, dan wel, indien daartoe dringende omstandig
heden aanwezig zijn, waarvoor dan later nog de goed
keuring van Gedeputeerde Staten nodig zal zijn, dit
werk ondershands op te dragen.
De Voorzitter: Ik wil het voorstel van de wethouder
wel overnemen. Dat voorstel houdt dus niet in, dat er
in elk geval een onderhandse aanbesteding zal plaats
vinden, maar het houdt alleen de mogelijkheid in, dat
b. en w., als zij ten slotte na beraad en na overleg met
de dienst van Openbare Werken menen, dat een onder
handse aanbesteding de voorkeur verdient boven een
openbare, door de raad gemachtigd zijn om in dat ge
val tot een onderhandse aanbesteding over te gaan.
De heer Heidinga: Onder een onderhandse aanbeste
ding verstaan wij over het algemeen, dat er meer dan
één inschrijver is en dat zal hier natuurlijk de bedoeling
niet zijn. Het werk zal dus moeten worden opgedragen
bij enkele inschrijving. Er zal dan maar aan één man
prijs gevraagd worden. Wanneer het mij persoonlijk
zou betreffen, zou ik er niet zoveel bezwaar tegen heb
ben. Zoiets willen wij, wanneer het ons overkomt, alle
maal graag. Ik zeg eerlijk, hoe het is. Maar toch meen
ik hier te moeten zeggen, dat wij de algemene lijn
moeten vasthouden. Het werk zal met geld van de
gemeenschap worden uitgevoerd en daarom behoort
iedere staatsburger de kans te hebben om op dat werk
li
in te schrijven. Er moeten dan ook zéér, zéér dringende
redenen aanwezig zijn, wanneer we hier van afwijken.
De heer De Vries: Ik wil vooropstellen, dat de ge
dachte om dit werk ondershands op te dragen aan een
bepaalde firma, niet prettig aandoet. Ik ben het wat
dat betreft ook wel eens met de gedachte, die de heer
Heidinga hier zopas heeft geuit. Als ik juist ben ge-
informeerd en als ik mij goed herinner uit enkele vorige
stukken, dan is het zo, dat de gemeente Leeuwarden
aan de totstandkoming van dit nieuwe industrieterrein
grote behoefte heeft, juist omdat de gronden in het al
aangelegde industrieterrein praktisch zijn uitgegeven.
Dat betekent dus, dat wij op dit ogenblik aan zaken,
die in Leeuwarden een gebouw willen zetten, praktisch
geen geschikte grond kunnen offreren. Het lijkt mij
daarom, dat de beslissing van b. en w. in dit geval van
grote waarde zal zijn. Ik wil niet nalaten om in deze
raad toch ook te zeggen, dat de verdere industrialisatie
van Leeuwarden naar mijn smaak van grotere beteke
nis is, dan het incidenteel afwijken van openbare in
schrijvingen.
De heer Van der Schaaf (weth.)Ik kan het met de
heer Heidinga zijn uitgangspunt eens zijn. Wij hebben
ook het standpunt ingenomen, dat eigenlijk openbare
aanbesteding zou moeten plaats hebben, maar de opleve
ringsdatum van deze weg staat pas op 1 februari 1960.
Wanneer wij nu de zekerheid zouden hebben, dat wij na
februari met dit werk zouden kunnen beginnen, dan
zou een openbare aanbesteding geen vertraging meer
geven. Maar wanneer wij, ook in verband met de op
merking van de heer De Vries, de uitvoering enige
maanden eerder kunnen realiseren door tot een onder
handse aanbesteding over te gaan tot een uitnodi
ging aan die ene firma, want zo is het inderdaad be
doeld, mijnheer Heidinga dan geloof ik, dat het
gemeentebelang er wel mee gediend is, dat de ge
vraagde machtiging wordt verleend. Hierbij kan dus
wel toegezegd worden, dat het college niet dan om
dringende redenen van een openbare aanbesteding zal
afwijken.
De Voorzitter: Ook dit punt is nu in tweede instan
tie besproken en ik mag uit het stilzwijgen van de
raad wel aannemen, dat deze akkoord gaat met de
aanvulling van het voorstel, op de wijze als door de
wethouder is aangegeven.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van b. en w., aangevuld met de bepaling, dat b. en w.
zo nodig tot onderhandse aanbesteding van het werk
kunnen overgaan.
Punt 21 (bijlage no. 248).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van b. en w.
Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.