Punt 5 (bijlage no. 274).
Benoemd worden:
a. tot lid: de heer Spiekhout, mevr. Heijmeijer-Croon,
mevr. Ringenaldus-van der Wal en de heren K. J.
de Jong en ir. Heitink, elk met 33 stemmen (2 bil
jetten blanco)
b. tot plaatsvervangend lid: de heren IJtsma, ir. van
Balen Walter, Bosgraaf, W. M. de Jong en Atema,
elk met 33 stemmen (2 biljetten blanco).
Punt 6 (bijlage no. 271).
De voordracht van b. en w. luidt als volgt:
mevr. F. Alting-Pal, alhier.
Benoemd wordt mevr. Alting-Pal, met 32 stemmen
(2 biljetten blanco en 1 biljet van onwaarde).
Punt 7 (bijlage no. 276).
De aanbevelingen van b. en w. luiden als volgt:
a. leraar in de handelswetenschappen:
J. Jansma;
b. leraar in de biologie:
J. Kloeze;
c. leraar in het Nederlands:
C. Molenaar;
d. leraar in het Frans:
N. A. G. Satijn;
e. leraar in de natuurkunde:
J. van der Staaij;
f. lerares in het Nederlands:
mej. A. C. Westendorp Boerma;
g. lerares in het Frans:
mej. W. A. M. Zeelt;
h. leraar in de geschiedenis, de staatsinrichting en de
staathuishoudkunde
G. P. Bol;
i. leraar in de wiskunde:
H. N. Schuring;
j. leraar in de natuurkunde:
H. Bijlsma;
k. lerares in het Engels:
mej. N. A. Kieft.
Benoemd worden de aanbevolenen, met alg. stemmen.
Punt 8 (bijlage no. 282).
De aanbeveling van b. en w. luidt als volgt:
mevr. dr. A. C. A. Blanksma-Kok.
Benoemd wordt mevr. dr. Blanksma-Kok met 34
stemmen (1 biljet blanco).
Punt 9 (bijlage no. 278).
De aanbevelingen van b. en w. luiden als volgt:
a. leraar in de wiskunde:
R. Th. van Oosten;
b. leraar in het Frans:
F. de Boer.
Benoemd worden de aanbevolenen, met alg. stemmen.
Punt 10.
De aanbeveling van het college van curatoren luidt
als volgt:
D. de Vries.
Benoemd wordt de heer De Vries, met alg. stemmen.
De heren J. de Jong en Mani vormden het stem
bureau.
Punt 11 (bijlage no. 281).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van b. en w.
Punt 12 (bijlage no. 273).
De heer Taylor Parkins: In dit voorstel is een be
paling opgenomen, waarbij ik even ben blijven staan,
n.l. de overname van de elf molen-aandelen in de z.g.
Boonstra's polder. Ik zou graag worden ingelicht over
de nominale waarde van deze aandelen, de aankoop
prijs voor de gemeente en de waarde van deze aan
delen bij een eventuele vrije verkoop. En dan nog een
hierbij aansluitende vraag. Zijn dit volgestorte aan
delen, of zou t.z.t. nog een verdere storting op deze
aandelen gevraagd kunnen worden Een en ander zou
de prijs voor het gekochte goed natuurlijk aanmerkelijk
kunnen verzwaren.
De heer Van der Schaaf (weth.): Ik kan hierover
wel kort zijn. Er zijn aandelen en aandelen en deze
aandelen zijn stukken, die alleen de verplichting in
houden om bij te dragen in kwotele verhouding
in het onderhoud van dat particuliere poldertje. Er kan
dus niet gezegd worden, dat deze aandelen een zekere
waarde vertegenwoordigen. Ook volstorting e.d. komen
hier niet aan de orde. Met dit aantal aandelen wordt
alleen uitgedrukt hoeveel deze landerijen in verhouding
tot het totaal moeten bijdragen in de kosten van onder
houd enz. van de molen van deze polder.
Dat is dus een zaak, die de waarde niet verhoogt of
verlaagt, althans niet in die mate, dat het een rol kan
spelen, omdat het bedragen betreft, die per jaar worden
verrekend. Ik meen, dat de heer Taylor Parkins met
deze toelichting wel tevreden kan zijn.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van b. en w.
Punten 13, 14 en 15 (bijlagen nos. 275. 279 en 272).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van b. en w.
Punt 16 (bijlage no. 277).
De heer lï. P. van der Veen: Dit voorstel wordt ge
daan n.a.v. een wijziging van de Winkelsluitingswet van
1951. Uit het voorstel blijkt, dat de commissie voor
de strafverordeningen niet eenstemmig is geweest om
trent het voorstel, zoals dat in de raad is gebracht. Ik
mag, geloof ik, ook wel zeggen, dat er geen verschil
van mening is over de wenselijkheid om de wijzigingen
aan te brengen, die in dit voorstel vervat zijn. Het is
echter de vraag, of wij hiermee kunnen volstaan. De
raad is op de hoogte met de gang van zaken, die geleid
heeft tot het tot stand komen van de verordening, zoals
die op het ogenblik in Leeuwarden luidt. Onze fractie
heeft daarover een andere mening gehad dan de raad.
Oorspronkelijk is het zo geweest, dat de wet, volgens
de interpretatie, die de raad er aan gegeven heeft, de
mogelijkheid bood, dat de gemeenteraad de verorde
ning zou vaststellen, zoals die op het ogenblik luidt,
zonder formeel in strijd te komen met de Winkelslui
tingswet 1951. Weliswaar was het naar mijn mening
in strijd met de bedoeling van de wetgever, wanneer
de bevoegdheid, die aan de raad gegeven werd, gehan
teerd werd zoals die in feite gehanteerd is. Ik zou
me daarbij kunnen beroepen op de toelichting, die des
tijds in de memorie van antwoord gegeven is op het
tweede lid van artikel 14. Maar hoe dat ook zij, for
meel bestond deze mogelijkheid.
Daar is gebruik van gemaakt om een categorie van
winkels een verplichte halvedagsluiting op te leggen.
Ik geloof, dat het de zuiverheid van het oordeel ten
goede komt, wanneer wij ons op het ogenblik niet ver
diepen in het artikel, dat in deze categorie winkels
wordt verkocht. Ik meen, dat wij het er over eens
kunnen zijn, dat de categorie, die ik op het oog heb en
die in de verordening genoemd is in artikel 4. lid 1,
sub 1, een afzonderlijke groep is en dat wij daarom ge
hoor moeten geven aan de suggestie, die door de Kamer
van Koophandel is gedaan, om, nu de wijziging van
deze verordening noodzakelijk geworden is door de wij
ziging van de wet, ook de Winkelsluitingsverordening
op dit punt te wijzigen. De Kamer van Koophandel
wijst er op, dat destijds de halvedagsluiting aan deze
categorie is opgelegd tegen het advies van de Kamer
van Koophandel in, iets wat de wetgever als uiterst
onwaarschijnlijk heeft bestempeld. Eenzelfde geluid laat
de Rijksmiddenstandsconsulent horen, wiens advies ook
bij de stukken ter inzage heeft gelegen. De wetgever
heeft, nu de raad destijds deze interpretatie aan artikel
14 heeft gegeven, gemeend goed te doen de mogelijk
heid om deze halvedagsluiting op te leggen door een
duidelijker tekst vast te stellen. Op het ogenblik zitten
we dus met een artikel 14, dat deze gang van zaken
voor de toekomst onmogelijk maakt, doordat nu een
dergelijke halvedagsluiting uitsluitend kan worden op
gelegd, wanneer de Kamer van Koophandel daarom ver
zoekt of daaromtrent een instemmend advies geeft.
We hebben dus op het ogenblik een verordening,
waarvan de inhoud niet meer zo zou kunnen komen te
luiden, als we die verordening vandaag de dag zouden
moeten vaststellen. Nu kan men het standpunt in
nemen, dat deze verordening destijds formeel op de
juiste wijze tot stand gekomen is en dat de wet niet
de kracht heeft, een eenmaal tot stand gekomen ver
ordening zonder meer te wijzigen, maar ik geloof, dat
wij, wanneer wij de Winkelsluitingswet uitvoeren, als
raad verstandig doen ons te houden aan de bedoelingen,
die bij de wetgever hebben voorgezeten en waarvan hij
bij herhaling blijk heeft gegeven. In de memorie van
antwoord, behandelende de vraag, waarom t.a.v. enkele
gemeenten, die in strijd met de verwachtingen derge
lijke verordeningen hebben vastgesteld, het vernieti
gingsrecht van de Kroon niet is toegepast, kan men
lezen, dat de minister gezegd heeft: in afwachting van
deze wijziging van de Winkelsluitingswet doen wij dat
niet. De minister is blijkbaar van mening, dat in die
gemeenten, waarin tegen de wil van het bedrijfsleven
een sluiting werd opgelegd, deze dan zou worden ge
wijzigd. Ik heb de indruk, dat, wanneer wij niet tot
wijziging van de bedoelde verordening, voor zover het
de betrokken categorie betreft, overgaan, inderdaad
door deze categorie aan de Kroon kan worden gevraagd
voorzieningen te treffen en dat voor een dergelijk ver
zoek een kans van slagen ook reëel aanwezig is. Ik
vind dat niet het zwaarste argument; voor mij weegt
zwaarder, dat wij te maken hebben met de uitvoering
van een rijkswet. Wij hebben iets geregeld, maar het
was toch echt niet de bedoeling dat het op die manier
geregeld zou worden; we hebben te doen met een rege
ling, die bepaaldelijk in strijd is met de bedoelingen
van de wetgever en de mogelijkheden, die de wet op
het ogenblik biedt. Nu we de verordening toch moeten
gaan wijzigen, omdat de Winkelsluitingswet 1951 ge
wijzigd is, zijn wij op het punt aangeland om ook dat
te doen, wat naar mijn idee voortvloeit uit een royale
uitvoering van artikel 14 van de Winkelsluitingswet.
Ik meen, dat wij het voorstel, dat door b. en w. gedaan
wordt, moeten aanvullen in dier voege, dat in artikel I
een nieuw lid b wordt opgenomen, bepalende, dat de
categorie d in artikel 1, tweede lid, van de verordening
wordt geschrapt, terwijl aan het bestaande lid b van
artikel I de letter c wordt gegeven. Dat is dus alleen
maar een kwestie van methodiek. Dan zou ik een
nieuw artikel III willen toevoegen, luidende: in artikel
4, lid 1, vervalt de categorie, genoemd onder e. Verder
zou ik het bestaande artikel III willen vernummeren tot
artikel IV. Ik zou een voorstel in die zin willen indienen
en ik prijs mij gelukkig, dat dat mede gebeuren kan
namens de heer K. J. de Jong.
De Voorzitter: Ik heb dus nu, overeenkomstig het
geen door de heer Van der Veen in het laatst gezegd is,
het voorstel van hem gekregen met de inhoud, die hij
ook aan de raad heeft voorgelezen. Dat voorstel kan
dus nu deel uitmaken van de beraadslagingen. Het is
misschien tot goed begrip van de raad nuttig, dat ik
het toch nog even herhaal, want ik stel me voor, dat
het niet door alle raadsleden zo onmiddellijk gevolgd is
kunnen worden. Het voorstel houdt dus in om in ar
tikel I te lezen onder b: in artikel 1, tweede lid, wordt
toegevoegd na letter c: d. zwak- en sterk alcoholische
dranken. En voorts in artikel I lid b te veranderen in
lid c. Dan verder om toe te voegen een nieuw artikel III,
luidende: in artikel 4, lid 1 vervalt de categorie, ge
noemd onder e. En ten slotte: artikel III te vernumme
ren in artikel IV.
De heer De Vries: Ik mag wel met de heer Van der
Veen vragen om ons vanavond niet te verdiepen in het
artikel, dat hier eigenlijk aan de orde is, maar deze
zaak te bezien in verband met de toepassing van een
rijkswet in de gemeente Leeuwarden, waar op het ogen
blik t.a.v. een bepaalde groep middenstanders wordt
voorgesteld vast te houden aan een bestaande regeling
tot verplichte halvedagsluiting, zulks tegen de zin van
deze groep. Ik ben het met de heer Van der Veen eens,
dat uit de memorie van toelichting, die ook bij de
stukken ter inzage heeft gelegen, althans een deel
daarvan, en uit de brief van de Rijksmiddenstandscon
sulent duidelijk blijkt wat de bedoeling is van de Win
kelsluitingswet 1951. Het lijkt mij dan ook toe, dat de
motivering, die in de raadsbrief wordt gegeven, waarbij
dus aan een bepaalde categorie van middenstanders in
Leeuwarden tegen hun unanieme mening in toch wordt
voorgeschreven om een bepaalde middag te sluiten, niet
houdbaar is. De kwestie van sympathie of antipathie
moeten we hier volkomen buiten laten; de raad is nu
eenmaal aangewezen de rijkswet uit te voeren. Overi
gens meen ik, dat wij ook in het verleden wel eens een
regeling hebben doorgevoerd t.a.v. het bedrijfsleven
laatstelijk nog de vakantieregeling voor een andere
groep van middenstanders waarbij gezegd is, dat
deze regeling werd geadviseerd door het orgaan van
het bedrijfsleven zelf. Als deze regeling op democra
tische wijze wordt geadviseerd, dan zullen wij als raad
daaraan ook moeten meedoen.
Het lijkt mij onjuist om de motivering van de raads
brief te volgen en ik moet dus het amendement van
de heer Van der Veen ondersteunen.
De heer Taylor Parkins: Alvorens op de reeds
eerder besproken kwestie te komen, zou ik graag het
eerste gedeelte van het voorstel even willen bezien, n.l.
het gedeelte, dat handelt over de ontheffing van de
sluitingsplicht voor de sigarenwinkeliers op de woens
dagmiddagen, waarop de halfjaarlijkse stierenkeuring
wordt gehouden.
Ik kan mij voorstellen, dat deze mogelijkheid voor de
betreffende winkeliers aan de toegangswegen en in de
nabijheid van het marktterrein zeker wel aantrekkelijk
is. Ik ben het er ook mee eens, dat zulks mogelijk
gemaakt dient te worden, maar dat deze uitzondering
alleen zou gelden voor één soort winkels, vind ik niet
juist. Ik kan mij indenken, dat kruideniers (voor de
verkoop van chocolade) en ook fruithandelaren, die in
de nabijheid van het marktterrein en de toegangswegen
daarvan zijn gevestigd, zonder twijfel van deze gelegen
heid gebruik zouden willen maken.
Ik zou het nog sterker willen zeggen. Is het voor een
sigarenwinkelier in de Koestraat, ondanks de verwant
schap met de stierenkeuring, van belang om geopend te
zijn, of is het voor een fruithandelaar in de Engelse
straat van belang geopend te zijn op deze dag? Ik zou
deze fruithandelaar de meeste kans op een goede vei^-
koop willen geven. Ik vraag dus om niet deze ene groep
er uit te lichten, maar de bepaling van toepassing te
doen zijn voor alle winkeliers, die verplicht zijn op
woensdagmiddag te sluiten.
In de laatste alinea van de toelichting wordt melding
gemaakt van het verzoek van één bepaalde groep.
Hiervan wordt gezegd, dat dit niet door de wet ge
boden is. Ik zou willen zeggen: het is niet door de wet
vèrboden. Integendeel en dat is hier al eerder be
toogd de wetgever heeft uitdrukkelijk voorgesteld,
dat het voor een groep winkeliers in dezelfde branche
mogelijk moet zijn zich buiten dit algemene sluitings
verbod te stellen. Als de belangen van het in deze on
dernemingen werkzame personeel niet in het gedrang
komen en er is geen reden om hier aan te twijfelen,
want er is maar een zeer gering aantal personeels
leden in deze winkels werkzaam dan is er toch geen
aanleiding om dit na te laten? Er zijn pl.m. 22 bedrijven
in de betreffende branche, met slechts enkele perso
neelsleden. Het is mij bekend, dat deze kwestie hier al
eerder behandeld is, maar ik geloof nog nooit op zo'n
gunstig moment als nu, dus op het moment, dat deze
verordening toch onderhanden wordt genomen. Onze
fractie is dan ook van oordeel, dat het voorstel van de
heer Van der Veen moet worden ondersteund.
De heer Keuning: Het enige wat ik wil zeggen is
iets naar aanleiding van het ingediende amendement
van de heer Van der Veen. De voorstellen, zoals zij
door de commissie voor de strafverordeningen aan de
raadsleden zijn voorgelegd, hebben in het geheel geno
men mijn volle instemming. Het leek mij juist, dat de
technische wijziging, zoals deze uit de nieuwe Winkel-