6
gens dit plan is men nu te werk gegaan. Ik zou aan
degene, die met de verzorging van de raadsstukken is
belast, graag willen voorstellen om ter gelegenheid van
de behandeling van het volgend stuk walmuur die hele
lang kaart eens ergens op een paneel te prikken.
De opmerking van de heer Heidinga over de toe
passing van edelcement, waardoor eventueel de tijds
duur van het werk zou kunnen worden bekort, zal ik
gaarne als tip overbrengen aan de directeur der O.W.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van b. en w.
Punt 20 (bijlage no. 338).
De heer K. J. de Jong: Bij het opstellen van het
uitbreidingsplan Nijlan werd destijds ook voorgesteld
om in de toekomst een aantal van ik meen 882 woning
wetwoningen te bouwen. Daarbij ging men er van uit,
dat de bouw van deze woningen in verband met ratio
nalisatie en continuering van dat werk zou worden op
gedragen aan een groep Leeuwarder aannemers. Dat
is eigenlijk een van de uitgangspunten geweest, waar
mee wij toen geconfronteerd zijn. Nu wij binnenkort
misschien met de bouw van de tweede groep woningen
in dat plan kunnen beginnen (ik meen, dat er al eerder
32 woningen werden aanbesteed), rijst bij mij de vraag:
hoe staat het college tegenover de aanvankelijke ge
dachte, die in de raad geleefd heeft over de continu
ering door middel van het geven van een opdracht aan
een groep Leeuwarder aannemers? Wil men dit werk
inderdaad nog aan die groep aannemers opdragen, zo
dat continuering van de bouw mogelijk blijft, of wil
men deze bouw nu in afwijking van de aanvankelijke
gedachte aanbesteden? Ik zou wel graag willen weten,
hoe het college hierover denkt.
De tweede opmerking, die ik mij veroorloof, heeft
betrekking op de huurprijzen. Het verheugt ons, dat
wij bij deze woningwetwoningen huurprijzen krijgen aan
geboden van f 11,40 en f 12,40 per week, hetgeen naar
onze mening past bij het huurpeil, dat voor woningwet
woningen dient te gelden. Dit is een aanvaardbare huur,
die enigszins binnen het bereik komt van de groep
mensen, die niet een hoge huurprijs kan betalen. En dit
heeft ten zeerste onze instemming, vooral omdat in
het verleden bij de bouw van woningwetwoningen met
dit feit wel eens te weinig rekening is gehouden.
De heer Joh. de Jong: In de raadsbrief wordt niet
gesproken over het verdelen van de woningen. Naai'
ik mij meen te herinneren, hebben wij in de vergade
ring van 5 maart 1958 besloten om aan de woningbouw
corporaties in de gemeente te vragen, of zij mee wilden
doen aan de exploitatie van de te bouwen woningen
in het plan 't Nijlan en in het plan 't Heechterp. Nu lees
ik wel over het gemeentelijk woningbedrijf, maar ik
kan niets vinden over de verdeling aan de woningbouw
corporaties. Als ik goed ben ingelicht waren de arbei
derswoningbouwvereniging „Beter Wonen" en de wo
ningvereniging „Leeuwarden" de twee gegadigden.
En nu wil ik van de wethouder wel eens weten, of die
twee woningbouwcorporaties nog aanspraak kunnen
maken op een gedeelte van deze nieuw te bouwen
woningen.
De heer Van der Schaaf (weth.): De heer K. J. de
Jong heeft gesproken over de gedachte, die indertijd
hier in de raad en ook wel in verschillende besprekingen
buiten de raad om is gelanceerd, n.l. om de realisering
van de woningwetbouw in het plan 't Nijlan op te dra
gen aan een combinatie van Leeuwarder aannemers.
Sinds die gedachten voor het eerst zijn gelanceerd, zijn
er wel enige wijzigingen opgetreden, vooral in de sa
menstelling van die combinatie. Een van de leden van
de combinatie is thans lid van de raad en een ander lid
is door een andere reden niet meer daarin aanwezig.
De in de combinatie opengevallen plaatsen zijn weer
door twee andere, aan het college bekende, gegadigden
ingenomen. Dus we kunnen wel aannemen, dat deze
combinatie, zij het in gewijzigde vorm, nog bestaat.
Het punt heeft uiteraard ook al de aandacht van het
college gehad en ik kan wel zeggen, dat het college
zal trachten die gedachte te realiseren. Er zal dus ge
tracht worden om toestemming te verkrijgen om aan
de combinatie, die ik zonet heb besproken, een onder
handse opdracht te geven. Het bedrag, waarvoor deze
onderhandse opdracht dient te worden uitgevoerd, zal
uiteraard niet boven de bekende curveprijs mogen lig
gen, maar dat is een onderwerp, dat zich wel zal rege
len. Ook bij een openbare aanbesteding zal men moe
ten afwachten, of de verkregen prijs met de curveprijs
te verenigen is. Het college is dus bepaald van plan om
een ernstige poging te doen om uitvoering te geven aan
de gedachte, die de heer De Jong hier nogmaals heeft
bepleit. Of de voordelen daarvan, zoals die indertijd wel
eens zijn besproken, ook kunnen worden binnengehaald
is voor mij een beetje minder duidelijk geworden. Vroe
ger heb ik daarvan wel een andere voorstelling gehad
De continuïteit van de bouw van woningen in de wo
ningwetsector hangt op dit ogenblik weer helemaal ai
van de toewijzing van het contingent. Wanneer wij aan
deze 318 woningen een begin van uitvoering hebben
gegeven, dan ben ik er niet helemaal zeker van, da
wij onmiddellijk daarop aansluitend meteen weer zo
veel woningwetcontingent beschikbaar hebben, dat var,
een behoorlijke continuïteit kan worden gesproken. He
blijkt wel uit het schema, dat we hebben bij de woning
bouw door de VAM, dat al lang voordat de eerste wo
ningen worden opgeleverd de tweede tranche in uil
voering moet worden genomen. Ik betwijfel dus, of wi
zoveel ruimte in het contingent hebben, dat wij dat hie
zouden kunnen ver werkelijken. En daarom durf ik daai
over niet zeer veel positiefs te zeggen. De heer D<
Jong heeft nog waarderend gesproken over de huur
uitkomsten. Het is hem natuurlijk bekend, dat dit d<
kale huur is, die nog verhoogd moet worden met bijko
mende kosten, bijv. van een centrale antenne, van por
tiekverlichting, tuinonderhoud e.d.
Ik kom thans bij de heer J. de Jong, die de ook vroe
ger reeds hier ter sprake geweest zijnde kwestie over
de toewijzing van de in 't Nijlan gereed gekomen wo
ningen aan een tweetal gegadigde woninbouwcorpora
ties aan de orde stelt. Deze zaak is ook al weer enigs
zins in een ander licht komen te staan, doordat nader
hand pogingen in het werk zijn gesteld om met allo
woningbouwcorporaties in de stad tot een geconcen
treerde administratie te komen. Daarover is het een en
ander te doen geweest en die zaak heeft niet een vlot
verloop gehad. Ik zou me kunnen voorstellen, dat het
standpunt wordt verdedigd dat deze trage ontwikkeling
(met betrekking tot de concentratie van de administra
tie van het woningbezit) invloed heeft op de gedan
toezeggingen aan de woningbouw-corporaties. Ik voo:-
mij ben evenwel van mening, dat wij de toezeggingen
die indertijd zijn gedaan aan de woningbouwcorporatie
„Leeuwarden" en de corporatie „Beter Wonen", gestan
moeten doen en ik zie ook geen enkele reden, waarom,
daarop teruggekomen zou moeten worden. Wat mij be
treft geschiedt dit volkomen onafhankelijk van een
eventuele geconcentreerde administratie van het totale
woningbezit in onze gemeente, zulks met inbegrip van
de woningen, die thans in het woningbedrijf zijn onder
gebracht.
Ik meen hiermee de sprekers wel te hebben beant
woord.
De heer It. J. de Jong: Eerst een opmerking over de
continuïteit. Als ik het goed begrepen heb, dan komt
die continuïteit voor de toekomst eigenlijk in gevaar
door de contingentering van de woningbouw over de
gemeenten. En dat is het onbevredigende in het ant
woord op de vragen, die gesteld zijn. Ik weet wel, dat
het college in deze waarschijnlijk geen schuld treft. Zo
heb ik het tenminste aangevoeld. Men kan niet zeggen,
dat dit in gebreke gebleven is. Zo wil ik het niet stel
len. Maar het is toch zeer onbevredigend, dat wij hier
in Leeuwarden, ook in verhouding tot de andere ge
meenten in Friesland, permanent met een achterstand
zitten op het gebied van de woningbouw. Die achter
stand doet, wat de verdeling in de provincie Friesland
betreft, bij mij wel eens de vraag rijzen: krijgt Leeu
warden wel zijn deel van het te verdelen contingent?
Ik wil dit toch eens hier uitspreken, omdat Leeuwarden
hier naar mijn mening aan de krappe kant toebedeeld
wordt. Laat het dan zo wezen, dat wij daar niets over
te zeggen hebben, het mag ook wel eens doorklinken
tot hogere organen, opdat men voelt, dat dit bij ons
toch bepaald niet bevredigend werkt. Vooral omdat
T
7
Leeuwarden als industriekern is aangewezen moeten wij
toch in de eerste plaats zorgen, dat wij de arbeiders
hier kunnen opvangen en dat hier een voldoend aantal
woningwetwoningen beschikbaar kan worden gesteld.
Dit klemt nog te meer omdat wij in Leeuwarden druk
bezig zijn met krotopruiming. Ik denk hierbij aan de
opruiming bij de Spanjaardslaan speciaal ten behoeve
van het stichten van een administratiegebouw voor de
Rijksdiensten, waarvoor notabene zo'n 100 woningen op
geofferd moeten worden. Wanneer wij dat nog daar
naast doen, dan is het toch eigenlijk wel een beetje bar,
dat hier een 100 woningen extra per jaar opgeofferd
worden, terwijl wij het contingent arbeiderswoningen,
dat we zo dringend nodig hebben, niet kunnen krijgen
en dat wij daardoor ook aan de continuïteit, die wij
ons destijds voorgesteld hebben, niet toe komen. Ik ge
loof, dat deze gedachte wel eens mag doorklinken tot
hogere organen. Ik zou zeggen: dit bevredigt mij per
soonlijk allerminst, en ik geloof zeer zeker, dat ik op
dit punt ook wel de tolk ben van de meeste van onze
raadsleden.
Het spijt mij, dat het antwoord, dat de wethouder
m.b.t. de vraag, die de heer De Jong, mijn naamgenoot,
gesteld heeft, mij toch ook niet helemaal bevredigt.
Wanneer de wethouder zegt, dat het college met de
woningbouwcorporaties overleg pleegt over een even
tuele geconcentreerde administratie, dan mag ik op
merken, dat dit initiatief van de gemeente uitgegaan
is en dat de woningbouwcorporaties hier, voorzover ze
daaraan konden meewerken, vlot hun medewerking ge
geven hebben. Het is niet de schuld van de woning-
ix uv,-corporaties, dat de commissies in bepaalde opzich-
r nog niet met hun rapporten klaar gekomen zijn en
t de resultaten niet zodanig zijn, dat men tot de con-
c moet komen, dat een geconcentreerde administra
tie moet worden ingevoerd. Dat kan men naar mgn
icning de woningbouwcorporaties niet aanwrijven. Ik
wil juist stellen, dat van de zijde van de woningbouw
corporaties, voor zover mij bekend, vlot medewerking
gegeven is. En er is destijds ook nooit gezegd: woning
bouwcorporaties, wij willen jullie medewerking zoveel
mogelijk hebben bij het eventueel in exploitatie over
dragen van woningen, mits jullie voldoen aan bepaalde
ooiwaarden met betrekking tot de uniforme admini
stratie. Zo is het niet gesteld. Wanneer dat er nu al
bijgehaald wordt, dan wil ik daartegen toch een ernstig
protest laten horen, want ik geloof, dat we die kant
niet op moeten. De woningbouwcorporaties hebben zich
altijd van de goede kant laten zien, wanneer hun ge
vraagd werd om in gemeenschappelijk overleg bepaalde
zaken te bespreken, of te bekijken. Maar dan moet
daaraan ook van de zijde van het college niet een ge-
dachtengang ten grondslag gelegd worden, die mij niet
bevredigt en die toch tot uitdrukking komt in de uit
latingen van de wethouder. Ik geloof niet, dat de trage
ontwikkeling de schuld is van de woningbouwcorpora
ties en ik zou zeggen, dat destijds duidelijk gesteld is,
dat bij het plan, dat aangenomen is, een tweetal wo
ningbouwcorporaties met de gemeente wilden meewer
ken en dat zij zowel bij de bouw als bij de exploitatie
zo volledig mogelijk ingeschakeld zouden worden. Wan
neer ik nu in antwoord op de vraag van de heer De
Jong hoor, dat dit niet gebeurd is, dan zeg ik, dat dit
:een afspraak is geweest. Destijds is het zo afgespro
ken en dat had ook gerealiseerd moeten worden. Anders
is naar mijn mening een onjuiste toepassing gegeven
aan de uitspraak, die de raad destijds gedaan heeft.
De heer De Jong: Ik sluit mij volkomen aan bij het
laatste gedeelte van het betoog van de heer K. de
Jong. Dat ontheft mij van het wederwoord in deze. Voor
de rest heb ik dankbaar nota genomen van de toezeg
van de wethouder.
De heer Spiekhout: Ik ben blij dat de heer De Jong
een uitlating van de wethouder heeft aangegrepen, n.l.
deze, waarin de wethouder zegt, dat zijn vertrouwen in
1 ïogelijkheid van continuïteit bij de bouw de laatste
n wel wat kleiner geworden is. De heer De Jong
eeft deze zin aangegrepen om eens uit te spreken,
at er toch wel een zeker onbehagen bij hem leeft en
•lat het gevoel aanwezig is, dat Leeuwarden toch niet
helemaal aan zijn trekken komt. Ik wil mij graag na
mens onze fractie daarbij aansluiten en verklaren, dat
dat gevoel ook bij ons leeft, zowel wat betreft het aan
deel, dat wij krijgen uit de pot, die verdeeld moet wor
den, alsook wat betreft de medewerking bij het snel
tot uitvoering brengen van bepaalde plannen. Ik denk
hier ook aan het constante tekort aan bouwrijpe grond,
waar wij toch al enkele jaren mee zitten. Wij hebben
wel eens het gevoel, dat de voortvarendheid van het
college in deze op een of andere manier misschien is
het onvermijdelijk wordt geremd en dat geeft bij ons
toch ook wel een gevoel van onbehagen, omdat ook
daardoor de continuïteit in de woningbouw afgeremd
kan worden.
De heer Van der Schaaf (weth.)Ik had misschien
goed gedaan in eerste instantie aan mijn mededelingen
nog toe te voegen, dat over het eerste contingent van
270 van deze woningen (dit complex valt n.l. uiteen in
270 en 48 woningen) indertijd besprekingen zijn geweest
met de beide bekende woningbouwcorporaties. De plan
nen zijn hun ver voor de bouw ook ter inzage gegeven
en daarmee is dus aan de afspraak, die in zekere zin
is gemaakt, van onze kant wel voldaan. Wij hebben
daarover plezierige besprekingen gehad. Ik heb het,
meen ik, zo gezegd: men zou kunnen stellen, of: er zou
ergens de gedachte kunnen opkomen, dat door de po
ging tot concentratie van de administratie deze zaak in
een ander licht is komen te staan. En ik heb daar als
mijn standpunt aan toegevoegd, dat ik van mening ben,
dat die afspraken ten volle gehonoreerd moeten worden.
Ik heb hiermee de heer J. de Jong, geloof ik, ook wel
beantwoord.
De opmerkingen, die door de heren K. J. de Jong en
Spiekhout zijn gemaakt over de toewijzing van het con
tingent zijn voor bet college een welkome steun in de
rug.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van b. en w.
Punt 21 (bijlagen nos. 339 en 342).
De heer Van Balen Walter: Het is speciaal over de
aanvulling, vermeld in bijlage no. 342, dat ik graag een
enkele opmerking zou willen maken. Deze aanvulling is
nodig geworden door, laat ik zeggen, een taakopvatting
van de betrokken dienst, die ik toch eigenlijk niet zon
der meer zou willen laten passeren. In de raadsbrief
wordt geconcludeerd, dat de zeer slordige begroting
van onze dienst, een begroting, die t.a.v. sommige pos
ten 50% en t.a.v. een enkele post zelfs 100% fout is,
gedeeltelijk kan worden verklaard uit het feit, dat de
uitvoering van dit werk onder bijzondere omstandig
heden moet plaats hebben, n.l. dat het slachthuis tij
dens de verbouwing moet doorwerken. Ik geloof, dat
het van de betrokken dienst toch niet te veel gevraagd
is, dat men wist, dat onder deze omstandigheden het
werk zou moeten worden uitgevoerd en dat men dus
bij het opmaken van de begroting daarmee rekening
kon houden. En dan staat er ter verdere verklaring,
dat het lijkt, alsof er aan deze begroting niet voldoende
zorg is besteed. Die verklaring lijkt mij inderdaad wel
een redelijke kans te hebben de juiste te zijn. Maar dan
zou ik graag tot slot de vraag willen stellen, of er
maatregelen zijn getroffen, dat de betrokken dienst in
het vervolg zijn opdrachten met zorg uitvoert. Ik ge
loof, dat we dat toch eigenlijk wel mogen verwachten.
De heer Van der Schaaf (weth.): Ik zal deze opmer
king, die door de heer Van Balen Walter bedoeld is als
te zijn gericht tegen de dienst van openbare werken,
gaarne beantwoorden.
Ook wij hebben bij de beoordeling van deze zaak wel
het gevoel gehad, dat hier in de raming misschien wel
iets mis zal zijn. Maar men moet voor een juiste beoor
deling en het is juist daarom, dat ik deze opmerkin
gen ga maken de zaak in haar juiste proporties
bezien.
In de eerste plaats is het zo, dat een raming en een
inschrijving nog wel eens uit elkaar kunnen lopen. Het
kan zijn, dat degenen, die op dat werk inschrijven, te
zwaar tegen een bepaald onderdeel van het werk aan
zien en dat zij dat tot uitdrukking brengen in een hoger
bedrag dan door de dienst is geraamd. Dat blijft er
altijd in zitten. Verder komen er nog de marktfactoren