8
9
Dit is de toelichting, die ik graag van de kant van
het college geef bij dit voorstel. Overigens kan ik mij
voorstellen, dat dit bepaalde raadsleden misschien wat
rauwelings op het lijf valt en dat ze misschien behoefte
hebben aan nader beraad, eventueel aan schorsing van
de vergadering, maar dat is dan een punt, dat in de
eerste plaats de voorzitter regardeert.
De Voorzitter: Dames en heren, u heeft dus begre
pen, dat thans aan de orde is een gewijzigd voorstel
van b. en w., gewijzigd in deze zin, dat b.en w. alleen
handhaven het voorstel onder a, n.l. de uitbetaling van
het voorschot, en intrekken het voorstel onder b, de
voorgestelde mededeling aan de minister van binnen
landse zaken.
De heer Ytsma: Na de toelichting van de wethou
der van sociale zaken en de summiere belichting, die
wij vandaag uit de kranten hebben kunnen lezen, ben
ik met het college van mening, dat het aspect van deze
zaak wel enigszins gewijzigd is. Met de verandering
van dit aspect wil ik niet zeggen, dat wij geen bezwa
ren blijven houden tegen de loonpolitiek van de rege
ring. Ik meen, dat deze loonpolitiek tot in de kringen
ook van het overheidspersoneel toch wel een zekere
onrust heeft teweeggebracht. Als wij het voorstel in
zijn originele vorm zien, dan blijkt daaruit, dat de
minister ons adviseert om die 3% voorschot voor het
rijkspersoneel te aanvaarden. Als we dat een advies
moeten noemen, dan zou ik zeggen, dat er ook de mo
gelijkheid in moet zitten, dat wij daar van afwijken.
Ik zie dit advies veel meer als een bindend voorschrift;
de gemeenteraad kan daarop naar mijn mening geen
enkele invloed uitoefenen. Ik vind dat niet juist, omdat
ik van mening ben, dat de gemeenteraad toch ten
aanzien van haar personeel een eigen politiek zal moe
ten kunnen volgen. Ik meen, dat zulks bij de tegenwoor
dige gang van zaken toch niet het geval is. Ik meende
dit nog even naar voren te moeten brengen. Voorts be
staat bij mij bovendien het grote bezwaar van de vaag
heid in de datum van ingang van deze loonsverhoging.
Men zegt, dat dat in ieder geval 1 januari zal zijn en
dat het eerder kan zijn, omdat dat afhangt van het
ingaan van een aantal andere C.A.O.'s. Ik geloof, dat
het juist is, dat ik hier als mijn mening naar voren
breng, dat 1 augustus 1959 als de juiste datum moet
worden beschouwd. Als de regering zegt: nee, we kop
pelen de lonen van het overheidspersoneel niet aan die
van de metaalnijverheid, dan ben ik het daar niet mee
eens. Ik geloof, dat de looncommissie, die enige tijd ge
leden is ingesteld, de juiste lijn gevolgd heeft. Deze
lijn zullen wij naar mijn mening moeten blijven volgen.
De metaalindustrie heeft de lonen met ingang van
1 augustus 1959 met 5% verhoogd en ik blijf op het
standpunt staan, dat deze datum ook voor het over
heidspersoneel moet worden aangehouden.
Ik zou daaromtrent wel graag de mening van het
college willen weten.
De heer Van Balen Walter: Ik heb met genoegen
vernomen, dat het college het laatste deel van zijn
voorstel heeft teruggenomen en ik ben het ook met
de wethouder eens, dat dit onder de gegeven omstan
digheden het intrappen van een open deur zou zijn. In
tegenstelling met de heer Ytsma ben ik van mening,
dat het onder de huidige omstandigheden toch wel
buitengewoon bezwaarlijk zou zijn wanneer de ge
meente met een eigen loonbeleid zou kunnen komen en
de gemeenteraad hier een discussie zou gaan openen
over het loonbeleid en de beloning van de gemeente
ambtenaren. Naar mijn mening heeft het college zich
in het verleden zeer terecht telkens aangesloten bij de
salarisregelingen, die van bovenaf kwamen. En het
verbaasde mij dan ook in het voorstel van b. en w. te
moeten lezen, dat zulks nu blijkbaar bij de meerderheid
van het college niet het geval is. Ik meen te mogen
constateren, dat de minderheid van het college een ge
rechtvaardigd vertrouwen heeft gehad in het loonbe
leid van de overheid en ik heb gezien, dat de meerder
heid zich daar nu bij aangesloten heeft. Dit verbaast
mij ook niet.
Ik geloof, dat er onder de gegeven omstandigheden
voor onze fractie in het geheel geen aanleiding is om
niet met het voorstel van b. en w. mee te gaan.
De heer Beuving: De huidige regering met haar
politiek van vrije loonvorming en bezitsvorming is er
op uit iedere actie voor een loonronde te drukken, in
die zin, dat zij die bedrijven, die een produktieverho-
ging kunnen aantonen, terwille zal zijn; daarnaast zal
zij later beslissen over de bedrijven, die dat niet kun
nen. En eerst daarna wordt gedacht aan het over
heidspersoneel. Zo is het ook tijdens de vorige regering
geweest. We kunnen in de beschrijvingsbrief met be
trekking tot dit punt weer lezen, dat de lonen van het
rijks- en gemeentepersoneel zullen worden bezien na
dat een en ander in het bedrijfsleven zijn beslag heeft
gekregen. De vorige regering voerde een loonbeleid,
dat geen loonronden toestond, maar steeds met voor
schotten op de toekomstige loonsverhogingen werkte.
Deze verhogingen werden dan vaak achterhaald door
prijsverhogingen, die de levenskosten van de werkende
mens reeds hadden doen stijgen.
De gemeenteambtenaren en de rijksambtenaren lig
gen dus altijd iets achter op de toegestane loonronden
bij de bedrijfschappen.
Wanneer het echter gaat over de verhoging van de
topsalarissen, dan wordt er weinig over gesproken.
Wij hebben dat meegemaakt, toen er 10 miljoen gulden
voor de topsalarissen werd uitgetrokken; de zaak was
toen zo maar in kannen en kruiken. Ik bedoel hier de
verhoging van de salarissen van regeringsambtena
ren, ministers en kamerleden. In percentages uitge
drukt bedroegen deze verhogingingen misschien het
drie- of viervoudige van het thans voorgestelde. Wan
neer het echter gaat om een verhoging van het loon
van de gewone man met 3, 5 a 6%, dan brengt dat
heel wat teweeg.
By beschouwing van de lonen van de arbeiders van
de reiniging of van een ander gemeentebedrijf, die, wan
neer zij in loongroep 4 zitten, met een netto loon thuis
komen van f 65,en, wanneer zij in loongroep 3 val
len, f 60,— netto kunnen halen, wil ik toch de vraag
stellen: wat maakt die 3 of 4% uit op het loon, dat
het bestaansrecht van zo'n huisgezin moet verzekeren?
Hoewel de heer Vellenga het heeft afgeraden, wil ik
toch met het voorstel komen het voorschot, bedoeld
onder b van de beschrijvingsbrief, te verhogen tot 5,
of mogelijk tot 6%.
De heer Balt: U kent de mening van onze fractie
natuurlijk. Wij hebben graag, dat b. en w. hun voorstel
gedeeltelijk intrekken.
Ik kan me echter de bezwaren van de heer Ytsma
ook indenken. Die bezwaren liggen er natuurlijk ook nog
wel. De heer Ytsma heeft er al op gewezen, dat de re
gering zich voorheen richtte naar de lonen in de metaal
industrie. Als de heer Van Balen Walter nu zegt, dat
b. en w. deze maal van de oude lijn afwijken, dan kan
ik wel tegen hem zeggen, dat de regering daar ook van
afgeweken is, omdat die de lijn van de metaalindustrie
ook heeft verlaten. Overigens, dat tweede deel van het
voorstel van b. en w. heeft nu natuurlijk geen zin meer.
Tenslotte vraag ik mij af wat wij zullen bereiken,
wanneer wij besluiten een voorschot van 5 uit te ke
ren. Uit krantenberichten blijkt, dat verschillende ge
meentebesturen op dit punt nul op het request hebben
gekregen. Als ik het goed begrepen heb, bereiken we
daarmee, dat het personeel voorlopig nog niets krijgt.
Daarom zou ik daar zeer sterk op tegen zijn.
De heer Klijnstra: Ik kan wel met het voorstel van
b. en w. akkoord gaan. Ik heb zonet van de wethouder
gehoord, dat de regering overweegt wat meer voor de
laagstbetaalden te doen. Zijn hier ook nadere gegevens
over bekend en zo ja, wat kan de gemeente Leeuwarden
in deze dan doen?
De heer Vellenga (weth.)Ik geloof wel, dat ik kan
beginnen met te constateren, dat de raad in zijn alge
meenheid wel gevoelig is voor de suggestie van onze
kant om, gezien de stand van zaken op het ogenblik,
onderdeel b van het voorstel te laten vervallen. Het is
wel zo, dat instemming daarmee bij de een kritieklozer
is dan bij de ander, maar dat is iets, wat wij ons ook
best kunnen voorstellen.
De heer Ytsma is begonnen met de constateren, dat
er inderdaad sprake is van een geheel ander aspect, dat
deze zaak nu heeft gekregen. Daarnaast heeft hij ge
wezen op de bezwaren, die bij hem en zijn fractie leven
tegen de loonpolitiek van deze regering. Ik geloof, dat
ik de raad geen nieuws vertel wanneer ik constateer,
dat binnen de kring van het college diezelfde bezwaren
ook wel aanwezig zijn. Over de loonpolitiek denkt het
college verschillend en genuanceerd, om een uitdrukking,
die gebruikt is toen het over de premiewoningbouw
ging, nog eens te herhalen. Nu geloof ik, dat de heer
Ytsma misschien bepaalde dingen iets te sterk naar
voren heeft gebracht. Ik geloof n.l., dat men inderdaad
kan spreken van een advies, van een aanwijzing van
de minister aan de gemeentebesturen om dit voorschot
van 3% uit te betalen. Maar dat is niet dwingend in die
zin, dat de gemeenteraad daarvan niet zou kunnen af
wijken. Dit is een punt, dat wij met klem zouden wil
len ontraden, omdat er een alternatief is, n.l. dat in
dat geval de gemeente-ambtenaren niets krijgen. Wan
neer het nu vast stond, dat het verlenen van deze 3%
voorschot het laatste is, dat van de kant van de re
gering mag worden verwacht, dan zou ik mij kunnen
voorstellen, dat men uit bepaalde politieke overwe
gingen zegt: hier doen wij niet aan mee. Maar waar
zulks kennelijk niet het geval is en de minister eer
gisteren nog verdergaande voorstellen heeft gedaan,
geloof ik, dat men fout zou doen door de zaak zo strak
te stellen, dat dan die 3% als voorschot ook afgewezen
zou moeten worden. Ik geloof, dat het juist is om deze
zaak dus even op een bepaalde manier te bezien, om
dat de laagstbezoldigde ambtenaren echt wel op de
uitbetaling van deze 3% zitten te wachten. Maar daar
naast zijn gelukkig nog alle deuren en alle wegen open
om tot een hoger percentage te komen. Wij zitten na
melijk op dit moment midden in een hernieuwd overleg.
Men komt met concrete voorstellen van de kant van
de regering. En hoeveel vertrouwen men overigens ook
zou hebben in wat men de politiek van deze regering
zou kunnen noemen, deze voorstellen liggen er en deze
voorstellen zijn ook persoonlijk door de minister naar
voren gebracht. Dit is in het verleden jammer genoeg
praktisch nooit het geval geweest. Ik geloof, dat het
goed is, dat de raad dat ook eens uit mijn mond hoort.
Dit is eigenlijk de eerste minister van binnenlandse
zaken, die geregeld in het overleg verschijnt en er ook
met kennis van zaken over de verschillende dingen
spreekt en voorstellen doet. Waar dus dat overleg nu
gaande is en een aantal concrete gegevens, die zijne
excellentie Toxopeus heeft overgelegd, als basis voor
dat overleg dient, geloof ik, dat het ook fout zou zijn
om hier nu vast te houden aan een bepaalde datum.
Ik ben het met de heer Ytsma wel eens, dat de ont
koppeling van ambtenarensalarissen en metaalionen
misschien niet de meest wenselijke is; zij is echter ge
beurd. Aan de andere kant is het ook zo, dat de mi
nister de mogelijkheid openlaat een datum vast te
stellen, welke vóór 1 januari valt. Dat betekent dus,
dat de vakorganisaties in dit overleg ook over de da
tum eventueel de data zullen kunnen spreken. En ik
geloof, dat het ook naar de kant van de gespreks
partners onjuist zou zijn om hier al zo duidelijk een
bepaalde datum te noemen. Ik zal dit dus, met alle be
grip voor de overwegingen, die de heer Ytsma naar
voren heeft gebracht, op dit moment stellig willen af
raden. Er is in de gemeenten altijd nog ruimte voor
een eigen beleid, ook wat het personeelsbeleid betreft.
Als het Centraal Overleg faalt, dus wanneer men daar
niet tot overeenstemming kan komen, is het altijd ge
bruikelijk geweest, dat er plaatselijk nog overleg
plaatsvond en dat er ook in de raad over verschillende
salarismaatregelen werd gediscussieerd. En wanneer
dat overleg niet tot een unaniem advies leidde, is het
ook wel gebeurd, dat deze raad afweek van het stand
punt, dat door het rijk was ingenomen. Deze ruimte is
naar mijn mening altijd wel aanwezig. Hoe men dan
tegenover de benutting van die ruimte staat, kan per
persoon en per fractie zeer verschillend liggen.
De heer Van Balen Walter heeft gemeend te kunnen
constateren, dat het college, althans de meerderheid
van het college, terug komt op een uitgangspunt, dat
naar zijn mening min of meer fout te noemen was. Dat
uitgangspunt was niet fout. Het uitgangspunt was
juist. Alleen heb ik met nadruk willen zeggen, dat be
paalde feiten op een bepaald moment een standpunt
kunnen achterhalen. Er leefden bij het college bepaalde
reserves t.a.v. de spoed, waarmee deze zaak zijn be
slag zou krijgen; dat was een unaniem standpunt van
dit gehele college. Er was dus alleen maar verschil van
mening over de vraag, of wij al of niet een percentage
moesten noemen. Uiteindelijk is de redenering van de
meerderheid van het college ingegeven door de verant
woordelijkheid, die zij meent te dragen voor het per
soneel en die zij dus genuanceerd even anders voelt dan
de minderheid. De werknemers van de gemeente Leeu
warden hebben er recht op te weten hoe dit gemeente
bestuur denkt over deze gehele gang van zaken en over
de richting, die het regeringsbeleid naar de mening van
dit bestuur zal moeten gaan. Wij hebben in het verleden
(dat ben ik met de heer Van Balen Walter eens) door
gaans dus het rijksbeleid gevolgdalleen wanneer er geen
overeenstemming aan de top was bereikt, is dat wel
eens anders geweest.
De heer Beuving heeft ook enkele woorden gewijd
aan de vrije loonpolitiek. Hij heeft daarbij een aantal
dingen gezegd, waarmee ik het niet en waarmee ik
het wel eens ben. Ik moet u zeggen, dat ik een klein
beetje behoefte heb om deze regering in bescherming
te nemen tegen bepaalde woorden van de heer Beuving.
Hij heeft gezegd, dat er geen acties gevoerd mogen
worden, want daar komt niets van terecht. Ik meen
echter, dat de ervaring leert, dat juist deze regering
erg gevoelig is voor het voeren van acties. Zij blijkt
dan plotsklaps bereid om een bepaald overleg te her
vatten, hoewel een motie, die daar op aandrong, in de
Tweede Kamer verworpen werd op aandrang ook van de
zijde van de regering. In de tweede plaats is het zo
geweest, dat in het verleden juist wel algemene loon
ronden plaatsvonden, in tegenstelling dus met wat de
heer Beuving daarover heeft gezegd. Dat er een be
paalde koppeling was met prijsverhoging, waardoor het
effekt vaak nihil was, is een feit, waarover men van
gedachten kan verschillen. Op dit punt ben ik het voor
een belangrijk deel echter wel met de heer Beuving
eens. Wanneer hij dus constateert, dat er hier in de
laagste loongroepen nog salarissen worden uitbetaald,
die aan de lage kant zijn, dan is dit hele college dat
volledig met hem eens. Dit college heeft dan ook nooit
anders gedaan dan de speelruimte, die er op dit punt
is, voor de gemeente zo goed mogelijk te benutten.
Meer dan één keer hebben èn de organisaties èn de
fracties daarvoor hun waardering naar voren gebracht.
Maar het is een waardering, die de heer Beuving moei
lijk kan opbrengen. Maar dat kan ik mij van zijn po
sitie uit ook wel een klein beetje voorstellen. Eén ding
moet natuurlijk altijd voorop staan en dat is het belang
van de gemeente-ambtenaren. Daarmee moet men geen
spelletjes spelen. En wanneer wij dus vanavond zouden
besluiten om te doen, wat de heer Beuving suggereert,
n.l. om te zeggen: niet 3%, maar 5 of 6%, dan weten
wij vooruit, dat dat niet haalbaar is. En ik geloof, dat
het onverantwoord zou zijn ten opzichte van de ge
meente-ambtenaren om dan aan dit spel toch mee te
doen. Het zou verwachtingen wekken, die wij niet kun
nen honoreren.
De heer Balt heeft praktisch niet anders gedaan,
dan zijn instemming te betuigen met de dingen, die ik
zopas namens het college heb mogen zeggen, waarvoor
dank.
En tenslotte heeft dan de heer Klijnstra nog even
gewezen op wat ik gezegd heb over het feit, dat de
regering in overweging heeft om iets te doen voor de
lagere loongroepen. Ik heb zopas al gezegd, dat wij de
gegevens, waarover wij beschikken, uit de radio
en uit de krant hebben gehaald. Ik heb dus ergens in
een krantenbericht een dergelijke regel gelezen. Wat
die dus concreet inhoudt en wat die betekent, of zal
betekenen, daar kan ik op dit moment geen verstandig
woord over zeggen. Maar wanneer de mogelijkheid er
is, dan kan ik u bij voorbaat wel zeggen, wijzend ook
op het verleden, dat wij niets zullen nalaten om ook
wat dit betreft in Leeuwarden onze partij mee te
blazen.
De heer Ytsma: Ik ben dat heb ik in eerste in
stantie ook gezegd door de toelichting, die de wet
houder gegeven heeft, toch wel min of meer tevreden
gesteld. Ten aanzien van de datum van ingang van de
verhoging, welke datum men zgn. ontkoppeld heeft,