10 11 blijf ik op het standpunt staan, dat dat een onbillijke ontkoppeling is. Ik wil hier vanavond geen voorstel van maken, maar ik hoop daar t.z.t. toch eens op terug te komen. De wethouder heeft gesproken over het eigen beleid van de gemeenten en wat straks in het overleg ook wel tot uitdrukking zal komen. Juist dat is het, wat mij in deze loonpolitiek nog het meest verontrust. En dat geldt dan misschien meteen als antwoord op hetgeen de heer Van Balen Walter van mij gezegd heeft, n.l. dat hij zich er over verwondert, dat ik ten aanzien van de vrijheid van de gemeentebesturen in deze raad ook al iets heb te zeggen. Ik heb er bijv. bezwaren tegen, dat, als de gemeenteraad van Rotterdam besluit om aan het gemeentepersoneel een gratificatie van 5% toe te staan omdat men meent, dat dit personeel dat door een bepaalde inspanning toch wel heeft verdiend, de minister van binnenlandse zaken besliste, dat dit besluit aan de Koningin ter schorsing zou worden voorge dragen. Dan begint het er op te lijken, dat onze gemeen ten geen enkel loonbeleid meer kunnen voeren. Ik ben van mening, dat dat betekent, dat de gemeenten niets meer te vertellen hebben en daar gaan mijn ernstige bezwaren tegen uit. Ik meen, dat wij t.a.v. het gemeen telijk loonbeleid ook iets te zeggen moeten hebben en dat wij moeten zorgen dat we dat houden. Als we van dit standpunt afwijken dan kunnen we dit stukje werk van de raad wel loslaten. Ik heb daar ernstige bezwaren tegen. Ik sta dus op het standpunt, dat ik blijf vechten voor het gemeentepersoneel t.a.v. de lonen. Ik blijf volhouden, dat deze raad daar zeker iets in te vertellen heeft. Dat wou ik nog even naar voren brengen. De heer Van Balen Walter: Ik wou een enkel woord zeggen op wat de heer Ytsma zegt. Het verbaast mij deze woorden uit de mond van de heer Ytsma en uit de richting van de P.v.d.A. te horen. Ik verheug mij er enerzijds wel over, dat hij zo pleit voor de zelfstandig heid van de gemeente, maar naar mijn mening heeft de regeringspolitiek van de afgelopen jaren de gemeen ten eigenlijk in een volslagen onderworpen positie ge bracht. En ik geloof toch, dat de P.v.d.A. een belang rijk aandeel in deze politiek gehad heeft. Met hem zou ik het wel zeer op prijs stellen wanneer het mogelijk zou zijn, dat de gemeente een eigen loonpolitiek zou kunnen voeren, maar ik meen, dat onder de huidige om standigheden dat heb ik zopas ook gezegd daar geen sprake van kan zijn. Het zou bij de huidige ver houdingen doodeenvoudig een chaos worden. Ik zie geen enkele mogelijkheid, dat de gemeenten zelfstandig een loonpolitiek voor hun ambtenaren, hoe gerecht vaardigd misschien ook, zouden kunnen voeren, want ze hebben er eenvoudig de centen niet voor en ze krij gen de centen er niet voor. En daar draait de hele zaak om. Het is dus de volslagen afhankelijkheid van de gemeenten op financieel gebied van het rijk, die natuurlijk deze zelfstandige politiek van de gemeen ten ook in belangrijke mate beknopt. De heer Beuving: Ik zou in de eerste plaats even willen ingaan op het misverstand willens of wetens omtrent de uitlegging van de woorden, die ik in eerste instantie heb gebezigd. Ik zal die woorden graag her halen. De bedoeling van mijn woorden was deze: Ik heb willen zeggen, dat door een grote groep van wer kers door de noodzaak gedwongen actie werd gevoerd voor een verhoging van de lonen. Door de regering werd alles geprobeerd, bijv. door het instellen van regeringscommissies en door inschakeling van het georganiseerd overleg, om elke actie te voorkomen; deze regering wilde en kon geen actie gebruiken. De wethouder neemt de regering in bescherming en meent mijn woorden zo te kunnen uitleggen, dat ik geen voor stander ben van geen actie-voeren. Het tegendeel is waar. Juist door een staking van metaalarbeiders is de regering gedwongen een loonsverhoging van 5% goed te keuren. De bouwvakstaking bewijst, dat deze rege ring alleen door strijd gedwongen kan worden tot een loonsverhoging. En wanneer de wethouder dan pro beert hierover een discussie uit te lokken, zal ik mijn standpunt nog verduidelijken door te verklaren, dat ik geen enkel vertrouwen in de loonpolitiek van deze regering heb. Dat toekenning van een voorschot van 5 of 6% van invloed kan zijn en nadelig kan zijn, wijs ik finaal van de hand. Wanneer deze raad van mening is, dat 5 of 6% voorschot moet worden uitbetaald, zou dat deze regering er misschien toe kunnen brengen deze loonsverhoging uit een wat ruimer standpunt te bezien. Ik meen, dat de gemeente Leeuwarden op het standpunt moet staan, dat met minder dan 5 of 6% voorschot in geen geval kan worden volstaan. Dat is mijn betoog geweest en ik wil er graag bij de raad op aandringen mijn voorstel hieromtrent te steunen. De heer Heidinga: Ik zal een korte opmerking ma ken over hetgeen wethouder Vellenga gezegd heeft. Hij was het n.l. met de heer Beuving eens, dat een al gemene loonronde in het verleden een prijsstijging ten gevolge had. Zo heeft de heer Vellenga zich uitgedrukt. De gevolgen van die prijsstijgingen zijn een kruipende inflatie geworden, dat hebben we allemaal aan den lijve ondervonden. Maar toch drukt die inflatie het meest op de minst draagkrachtigen. En wanneer dan deze regering probeert de prijsverhogingen te koppelen aan de productiviteit, dan verdient deze poging naar mijn mening de medewerking van het Nederlandse volk. Het is nog lang geen tijd om te zeggen: hier deugt niks van. Wij moeten ook deze regering de gelegenheid geven om deze vrijere loonvorming te toetsen aan de praktijk. En in ieder geval is het zo, dat deze nieuwe weg nog moet bewijzen, dat het leidt tot een kruipende inflatie, die op de ruggen van de arbeiders terecht komtv De heer Venema: Het was oorspronkelijk niet mijn bedoeling mij hier in te mengen, omdat de heer Ytsma over dit onderwerp al het een en ander heeft gezegd. Maar nu men deze kant uitgaat, moet ik dat toch wel doen. Wij kunnen rustig vaststellen, dat, toen de loon- ronden van overheidswege bekrachtigd werden, ieder werkend mens in Nederland aan zijn trek kwam. En niet alleen de werkende mens, maar vooral ook de ouden van dagen, invaliden en noem maar op. En wat ziet men nu met de vrijere loonpolitiek? Men ziet op het ogenblik, dat de bedrijven, die een klein beetje in vloed hebben (zie maar even naar Philips, dan hoeven we er niet verder over te praten) de verhoging al uit betaald hebben, voordat zij was goedgekeurd. Die grote bedrijven redden het wel voor hun arbeiders, maar de zwakkere bedrijfjes, waar 10 of 15 man werken en die helemaal geen invloed hebben bij het college van rijks bemiddelaars kunnen met de productiviteitsverhoging tot een bepaald percentage moeilijk meedoen, maar toch geven ze die verhoging. Het is flauwe kul, dat durf ik hier rustig te verklaren. Ik heb daar de bewijzen van, maar ik zal die hier niet noemen. Hieruit blijkt echter wel, dat ze er finaal, maar dan ook finaal mee aan zijn daar in Den Haag. Ze hebben er gewoon een chaos van gemaakt en weten niet meer hoe ze er uit moeten komen. De heer Kamstra: Ik had ook helemaal de bedoe ling niet mij hier in te mengen, precies als de heer Venema, maar men gaat hier nu een politiek spelletje spelen. Toen de heer Ytsma over deze kwestie begon te spre ken kon ik hem best volgen en het met hem eens zijn. Maar daarna vergiste hij zich geloof ik toch wel even, want hij begon de vrijere loonpolitiek te vragen, terwijl hij toch altijd voorstander is geweest van de geleide loonpolitiek. Hij wilde vrijheid voor de gemeenten heb ben en dat is nu iets, dat alleen in een vrijere loon politiek tot uiting kan komen. Dat was vroeger niet het geval. In elk opzicht gebeurt dat natuurlijk niet, maar de mogelijkheid is nu aanwezig. Die mogelijkheid was er bij de geleide loonpolitiek niet. Toen hebben we gezeten met de bestedingsbeperking, met de loonstop Suurhof en met het streven om te komen tot het in voeren van loonronden. En de heer Venema weet heel goed, dat die loonronden niet dat brachten, wat men er van verwachtte. Wanneer een loonronde was aangekon digd, dan was het meerdere loon vaak al uitgegeven door prijsverhogingen in velerlei vorm voordat de men sen het geld in handen kregen. Ik kan het met de heer Ytsma eigenlijk wel eens zijn, waar hij het heeft over de streefdatum van 1 augustus 1959. Ik was daar door de heer Vellenga van af gestapt, omdat hij dat zeer sterk ontraadde. Hij noemde in eerste instantie de datum 1 januari 1960, of een daarvóór liggende datum. Ik meende, dat ook in een vergadering van het Georganiseerd Overleg de gedachte al naar voren was gekomen van augustus 1959 en daar voelde ik wel voor. Maar ja, ik ben nu ook weer niet zo, dat ik de mensen een stok tussen de benen wil steken. Wanneer er bij een vrijere loonpolitiek overleg mogelijk is, dan wil ik proberen om de mensen de ruimte te geven. Men spreekt tegenwoordig bij het overleg steeds maar weer over ruimte en het is voor een gewoon mens heel moeilijk om dat te volgen. Wan neer men op een vergadering komt, waar het gaat over het vernieuwen van collectieve arbeidsovereenkomsten, dan komt er tegenwoordig een groot schoolbord bij te pas. Men komt er bijna niet meer uit; het is voor mij tenminste helemaal niet meer doenlijk. Ik heb een econoom zelfs horen zeggen, dat dit wel zo moeilijk is, dat zij als vakmensen er wel wat mee in de maag zitten. De heer Beuving heeft in eerste instantie (dat heb ik heel vreemd gevonden) ook gepleit voor een vrijere loonpolitiek. Hij heeft het wel niet genoemd, maar hij bedoelde dit toch. Ik geloof, dat hij dat echt niet zó bedoeld heeft. De lof, die de wethouder gebracht heeft aan de re gering, meen ik te moeten opvatten als een satire. De heer Vellenga (weth.): Dat wat misschien min of meer al verwacht werd is gebeurd: de raad heeft er echt behoefte aan gehad, althans gekregen, om over het gemeentelijke loonbeleid in een bepaalde samen hang met het landelijke loonbeleid te spreken. Dat spitst zich dan geloof ik toe op een paar concrete pun ten, n.l. wat is nu eigenlijk de politiek in het verleden geweest Wat is een vrijere loonpolitiek En hebben de gemeentebesturen nu nog de vrijheid om een eigen salarisbeleid te voeren Ik geloof niet, dat het op mijn weg kan liggen om uitvoerig over deze dingen te spre ken. Ik zal dus verschillende punten, die de sprekers genoemd hebben, zo goed mogelijk beantwoorden, hoe wel het voor de hand kan liggen, dat dan soms de politicus in mij misschien even de plaats inneemt van de wethouder, zodat ik dus wel eens dingen zeggen kan, waarmee de op dit moment geografisch het verst van mij verwijderde wethouders het niet helemaal eens zouden kunnen zijn. Ik geloof, dat we het over de datum wel eens kunnen zijn. De heer Ytsma heeft dat nog eens met klem naar voren gebracht en ik kan dat vanuit zijn positie ook volledig begrijpen. Aan de andere kant geloof ik, dat hij juist ook als man, die zijn sporen heeft verdiend op het terrein van de vakorganisatie, begrip kan heb ben voor ons uitgangspunt, dat, zolang er op dit mo ment nog sprake is van een concreet overleg aan de top, het waarschijnlijk onjuist te noemen is, dat ge meentebesturen nu al een datum gaan noemen. Wan neer de minister van binnenlandse zaken gezegd had: het wordt 1 januari 1960, of een latere datum, dan zou ik mij kunnen voorstellen, dat hier de neiging ontstaat om te zeggen: maar daar passen wij voor. Maar zo lang er nog een andere mogelijkheid is, geloof ik, dat het fout zou zijn, dat wij hier een datum gaan noemen; een datum, die, zoals de heer Kamstra terecht heeft opgemerkt (en hij doet doorgaans niet anders) ook in het G.O. naar voren is gebracht, n.l. 1 augustus 1959. Ik kan mij de kritiek van de heer Ytsma over het eigen gemeentelijke loonbeleid helemaal voorstellen. Aan de andere kant geloof ik ook, dat juist hij met anderen in deze raad er begrip voor zal hebben, dat wij in de maatschappelijke en economische constellatie van ons land op dit moment alleen maar kunnen spre ken van een centraal loonbeleid. Of men dat nu geleide loonpolitiek noemt, of vrijere, het moet een centrale loonpolitiek zijn, omdat juist ook op het terrein van de loonpolitiek verschillende sociaal economische en fi nanciële faktoren een rol moeten spelen. Die kan men niet per gemeente doorkruisen. Dit heeft landelijk en misschien zo langzamerhand wel europese aspecten. Dus elke regering zal moeten uitgaan van een dergelijk landelijk loonbeleid en zal daarnaast moeten zien, of er misschien zo hier en daar een bepaalde speelruimte over blijft voor een eigen beleid. Dat was het standpunt van een vroegere regering; dat is ook kennelijk het standpunt van de tegenwoordige regering. En mis schien is het daar dus uit voortgekomen, dat de libe rale minister van binnenlandse zaken 's nachts heeft zitten wachten op het raadsbesluit van de Rotterdamse raad, geïnspireerd door de liberale wethouder van per soneelszaken, om dit voor schorsing voor te dragen. Hij had er waarschijnlijk een broedertwist voor over om dit regeringsbeleid op deze manier duidelijk te stellen t.o.v. het Rotterdamse gemeentebestuur. En daarom geloof ik dus, hoezeer wij het ook moeten be treuren, dat in het kader van deze door mij wenselijk geachte algemene loonpolitiek nooit sprake kan zijn van een volslagen vrijheid van de gemeentebesturen. Dat ze enige speelruimte moeten houden, aangepast aan locale omstandigheden, is mijn overtuiging wel, maar ik geloof, dat dat in het verleden ook wel dui delijk naar voren is gekomen. Nu heeft de heer Van Balen Walter min of meer bij verrassing gemeend te bespeuren, dat nu plotsklaps de P.v.d.A. zou opkomen voor de zelfstandigheid van de gemeenten. Dat heeft deze partij altijd gedaan. Wat in het verleden gebeurde, dat gebeurt nu nog. Zij staat wat de gemeentelijke zelfstandigheid betreft op het zelfde standpunt als de grote voorvechter van de ge meentelijke zelfstandigheid, professor mr P. J. Oud, maar zij weet ook met hem hoe moeilijk dat is in het kader van een landelijk regeringsbeleid. Hier zitten zoveel dingen aan vast, dat men moeilijk al te sterk principieel-dogmatisch daarover uitspraken zou kun nen doen. Uitspraken doen is altijd wat moeilijk, want er is ook een bepaald misverstand gerezen tussen de heer Beu ving en mij. Dat spijt mij eigenlijk, want hoezeer ik ook de politieke beginselen, die de heer Beuving is toege daan, verafschuw, voor de persoon Beuving heb ik en de meeste raadsleden met mij toch altijd nog wel een bepaald persoonlijk respect. Het was dus inderdaad zo, dat ik (en de heer Kamstra mag dan niet precies be grijpen wat op het schoolbord komt te staan, maar hij weet wel satire van ernst te onderscheiden) met enig sarcasme over dat punt sprak en wat dat betreft ge loof ik, dat er toch echt van een misverstand tussen de heer Beuving en mij, sprake is. Met de achtergrond van bepaalde dingen, die hij heeft gezegd, ben ik het wel eens, hoewel echter de manier, waarop dit anders zou moeten worden geregeld, tussen ons nog wel wat verschilpunten zal opleveren. De heer Heidinga heeft gezegd: geef deze vrije loon politiek toch een kans. Voorzover wij politiek geïnte resseerd zijn, zouden wij misschien aan het adres van de heer Heidinga durven opmerken, dat een politiek, die zich vrij noemt, dan ook vrij zou moeten zijn. „Vrijer", zegt de heer Van der Schaaf. Ik ben dankbaar voor die interruptie. U ziet hoe men het in het college eens is en hoe men elkaar steunt ook op kritieke pun ten. Het was toch zo, dat de voorstanders van deze vrijere loonpolitiek de gedachte hadden, dat de rege ring zich er praktisch niet meer mee zal bemoeien. Nu komt er een tijd, waarin werkgevers en werknemers samen aan de tafel gaan zitten en samen in volle vrij heid over de loonpolitiek zullen gaan beraadslagen. En nu is de grief van een aantal mensen, niet alleen van die mensen, die staan in de politieke partij, waartoe ik behoor, maar ook wel de grief van sommige mensen in het C.N.V. en in de K.A.B., dat van die vrijheid te weinig terecht komt en dat op momenten, dat men meende in vrij overleg tot bepaalde beslissingen te zijn gekomen, een staatssecretaris, die men niet de onver mijdelijke mag noemen, zei: stop, fout, dit nemen wij niet, dit kan niet. En dat is, geloof ik, naast de prin cipiële bezwaren, die men tegen een vrije loonpolitiek kan hebben, ook min of meer een praktisch bezwaar, dat men tegen de huidige regeringspolitiek, of wat daarvoor moet doorgaan, kan hebben. De heer Venema heeft terecht bepaalde dingen ge zegd over algemene loonronden. Een ding wil ik ook met name nog wel noemen en dat is dit. Deze alge mene loonronden hebben meegebracht, dat bepaalde groepen, die in hun salaris grote achterstand hadden, deze achterstand hebben ingelopen. Dat het jammer genoeg op bepaalde momenten ook zo is geweest, dat de loonsverhogingen gepaard gingen met prijsverho gingen, is iets wat op zichzelf onjuist is te noemen. Maar vergeet niet, dat men naast een geleide loon politiek ook een geleid prijsbeleid zal moeten voeren.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1960 | | pagina 6