3 van de verordening tot wijziging van de verordening openbaar lager onderwijs, vastgesteld bij raadsbesluit van 30 december 1959. Deze mededelingen worden voor kennisgeving aan genomen. C. dat is ingekomen een verslag van de commissie tot wering van schoolverzuim voor Leeuwarden-noord, over het jaar 1959. De heer IJtsma: Ik zou bij dit jaarverslag van de Commissie tot wering van schoolverzuim voor Leeu warden-noord, over het jaar 1959, graag een korte op merking willen maken. Het is verheugend, dat het aantal gevallen terug gelopen is van 194 op 142. Dat daaronder ook nog al tijd gevallen zitten, betrekking hebbende op het ver richten van huisarbeid en loondienst, geeft mij wel te denken. Minder verheugend vind ik de slotopmerking van deze commissie, waarin zij zegt: het aantal bij de commissie binnengekomen kennisgevingen van ge pleegd verzuim is beduidend kleiner dan de vorige jaren. De commissie stelt zich de vraag, of dat een gevolg is van beter inzicht van een aantal ouders, of van het feit, dat er hoofden zijn, die in meerdere of mindere mate artikel 19 der Leerplichtwet verontacht- zamen. De commissie hoopt het eerste, maar vreest het tweede. Als men het tweede vreest, dan betekent dat, dat er enkele hoofden zijn, die onvoldoende aan dacht schenken aan artikel 19 van de Leerplichtwet. Ik vind dat jammer en ik geloof, dat wij hier de nodige aandacht aan moeten schenken. Ik weet niet of ctit alleen zo is bij de commissie-noord; ik veronderstel, dat dat ook bij de andere commissies het geval zal zijn. Ik zou in eerste instantie gaarne de vraag willen stellen: kunnen b. en w. bevorderen, dat hier een betere naleving tot stand komt van artikel 19 van de Leer plichtwet De heer Tiekstra (weth.): Ik geloof, dat men wel kan zeggen, dat de commissie-noord een opmerking heeft gemaakt, die het tegendeel suggereert van wat de commissie zelf hoopt. De heer IJtsma zal mij stellig begrijpen als ik dit zo zeg. Nu moet men hier natuur lijk een scheiding maken tussen het openbaar- en het bijzonder onderwijs. Maar de cijfers, die verstrekt zijn, suggereren toch wel, dat bij het plegen van verzuim bij de beide soorten van onderwijs fouten zijn te consta teren. Ik kan op dit ogenblik alleen aan de heer IJtsma mededelen, dat zeer binnenkort en met ,,zeer bin nenkort" bedoel ik „morgen" een bespreking plaats vindt tussen ambtenaren van de gemeentepolitie, de inspecteur van het lager-onderwijs en enige hoofden van scholen, om te trachten deze zaak nog wat beter te organiseren. Het verslag van de commissie komt ook onder de ogen van deze functionarissen en ik hoop, dat de inspecteur van het lager onderwijs ons middelen en wegen ter beschikking kan stellen om aan dit euvel zo goed mogelijk paal en perk te stellen. Wel geloof ik, dat het zeer grote aantal verzuimen, dat bij het v.g.l.o. wordt geconstateerd de tabel geeft het ook aan te wijten is aan de overgang van leerplicht tot geen leerplicht, zodat het verzuim daar niet altijd boos op zet behoeft te zijn. Het kan ook onbekendheid zijn met de Wet. Ook deze mededeling wordt daarna voor kennisgeving aangenomen. D. dat is ingekomen een schrijven van de Kerkbouw- commissie van de Hervormde Gemeente Huizum, hou dende verzoek beroep in te stellen tegen het besluit van Gedeputeerde Staten van Friesland tot het onthouden van goedkeuring aan het raadsbesluit tot het verko pen van een perceel bouwterrein, gelegen ten oosten van de Hobbemastraat, aan de Kerkvoogdij van de Hervormde Gemeente Huizum. De raad kan zich verenigen met het voorstel dit schrijven te behandelen bij punt 23 van de raadsagenda. Punt 3. Benoemd wordt de heer Boomgaardt, met 28 stem men. (De heer K. J. de Jong 5 stemmen; blanco 3 stemmen.) Punt 4. Benoemd wordt de heer Heidinga, met 33 stemmen. (De heer Bosgraaf 1 stem; blanco 2 stemmen.) Punt 5 (bijlage no. 48). Benoemd wordt de heer Boomgaardt, met 28 stem men^ De heer Balt 3 stemmen; de heer Jongbloed 1 stem; blanco 4 stemmen.) Punt 6 (bijlage no. 49). Benoemd wordt de heer Boomgaardt, met 25 stem men. (De heer Hoekstra 6 stemmen; de heer Jong bloed 1 stem; blanco 4 stemmen.) Punt 7. Benoemd wordt de heer Jongbloed, met 27 stemmen. (De heer Boomgaardt 3 stemmen; de heer Hoekstra 2 stemmen; de heer Balt 1 stem; de heer Beuving 1 stem; de heer Ten Brug 1 stem; blanco 1 stem.) Punt 8 (bijlage no. 31). Benoemd wordt de heer Hidskes, met alg. stemmen. Punten 9 t.e.m. 14 (bijlagen nos. 38, 33, 36, 50, 39 en 35). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w. Punt 15 (bijlage no. 37). De heer Heidinga: Op dit voorstel ben ik helemaal niet tegen; deze onteigening zal toch moeten gebeuren; ik zie het ook als een absolute noodzaak. En dat ik hier mijn stem verhef is dan ook wel met enige schroom, maar het moet mij toch wel van het hart. Ik zou n.l. niet graag willen, dat er vanwege het gemeentebestuur door dit voorstel tot onteigening een zekere intimidatie of een zekere aandrang op de eigenaren van de betref fende percelen werd uitgeoefend. Ik zeg het eigenlijk nog te sterk, maar ik ben zo bang, dat die mensen in een dwangpositie komen. Die mensen hebben natuurlijk volledige rechten als burgers; als zij die handhaven tot aan het einde van de procedure ingevolge de Ont eigeningswet, kan daar misschien wel anderhalf jaar mee heengaan. Dan zit de gemeente in een dwangposi tie. Nu ben ik zo bang, dat de gemeente extra aan drang op die mensen zal uitoefenen om maar toe te geven op de een of andere manier. Dat zou ik toch niet graag willen. Het zit mij een klein beetje dwars; daarom zeg ik het hier. De heer Van der Schaaf (weth.)Wanneer de raad voorlopig besluit om dit plan tot onteigening in zet te doen gaan, dan moeten we natuurlijk wel voor ogen houden, dat, laat ik het een beetje filosofisch zeggen wij ons in de werkelijkheid bewegen. Het is niet de bedoeling dat we deze stap doen om er later geen ge volg aan te geven. Dat zal ook de heer Heidinga niet bedoelen. De onteigening is in de rechtsstaat inder daad een vrij ingrijpend punt, maar in onze staat is de onteigeningsprocedure met vele waarborgen omge ven. En wanneer nu de raad een besluit neemt, zoals het college van de raad vraagt, dan zal daarop onge twijfeld een geïntensiveerde poging volgen om alsnog langs de weg van minnelijke overeenkomst tot aankoop te komen. Wanneer dit besluit in de krant heeft ge staan en wanneer in besprekingen, die later volgen, daarover wordt gevraagd, dan zal natuurlijk van ge meentewege niet worden verdoezeld, dat dit besluit is gevallen. De heer Heidinga had een beetje moeite om de juiste nuance in zijn vraag te leggen; ik voel, dat ik ook enigszins moeite heb om de juiste nuance in het antwoord te leggen, maar ik geloof, dat wij wel de toezegging kunnen doen, dat wij enerzijds in aanmerking zullen nemen, dat het raadsbesluit tot deze onteigening is gevallen, maai- dat wij anderzijds daai- van in geen geval op een onoirbare en in ons staats bestel niet passende wijze gebruik zullen maken. Ik zie geen kans om tot een andere formulering te komen. Z.h.st. wordt daarna besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. Punt 16 (bijlage no. 45). De heer Heidinga: Nu dan eindelijk dit voorstel om grond aan het Europaplein te verkopen aan het Bouw en Aannemingsbedrijf „Friesland", alhier, de raad heeft bereikt, willen wij niet nalaten daarover onze harte lijke blijdschap uit te spreken. Wij zien dit n.l. als een begin van de doorbraak. (Gelach.) Het is weliswaar een uiterst klein begin; we zouden kunnen zeggen een begin „als een wolkje als eens mans hand", om dit beeld uit de Bijbel te gebruiken. Maar ik mag er gerust bij zeggen, dat, als wij uitspreken, dat dit slechts een uiterst klein begin is, wij hopen, dat hetgeen hier nu wordt begonnen, zich in de toekomst zal voortzetten. Wij zeggen dit heus niet omdat wij graag willen, dat onze haan victorie zou kraaien, dat moet u beslist niet van ons denken. Maar wij menen, dat hier een essen tieel gemeentebelang mee gemoeid is. Als hier wat meer soepelheid en vrijheid wordt betracht, kan de zaak werkelijk worden gestuwd. Daar is dit een duide lijk voorbeeld van. De aannemingsmaatschappij „Fries land", die daar 42 woningen wil bouwen, heeft nu enige jaren over dit project met de gemeente onderhandeld. Deze woningen hadden al lang kunnen zijn bewoond en in de productie kunnen zijn gebracht. De kwestie is, dat hier veel te star en te stijf is gehandeld en dat spijt ons. Maar ja, wij kunnen nu eenmaal het leven niet binden aan een eindje paal, waar men bij op moet klimmen, of aan een ijzeren balk, waaraan men het met beugels vastzet. Zo gaat dat niet. Wij moeten zor gen, dat het leven dynamisch blijft; het moet niet sta tisch worden. Dan krijgen we ook geen steken onder water van Gedeputeerde Staten, wanneer wij een brief aan dat college richten over de toewijzing van wonin gen. Dat moet me nog even van het hart. En tenslotte heb ik ook nog enige concrete vragen over dit voorstel. Ik zou wel graag willen weten, waar om de koper een prijs van f 34,per m2 moet betalen en waarom de gemeente de voorwaarde stelt, dat, zo de koper het terrein niet binnen 5 jaar bebouwt, hij zijn eigen grond voor f 18,per m2 aan de gemeente moet overdragen. Verder stelt de gemeente de voor waarde, dat, wanneer de koper wel binnen 5 jaar bouwt, doch het bouwen binnen die termijn nog niet voltooid is, zal de koper het gebouwde aan de gemeente moeten laten. Stel, dat dit nu eens het geval is. Men kan nooit weten welke gebeurlijkheden er zijn in het leven; er kan bijv. een staking komen, of zoiets. Dat zijn toch dingen, die men niet kan voorzien. Wanneer dus om een dringende reden dit gebouw binnen vijf jaar niet geheel voltooid zou zijn (er zou bijv. een verdie ping aan mankeren), dan zou de gemeente, terwijl de maatschappij nog aan het bouwen is, op grond van dit besluit het recht hebben om dat hele zaakje in eigen dom over te nemen. Zou de gemeente dat dan werkelijk doen? Dat zou ik toch wel graag willen weten. Het duurt nog vijf jaren, maar dit besluit nemen wij van avond. En nu dit wolkje als eens mans hand toch gekomen is, hoop ik, dat dit wolkje mag uitgroeien tot een zware bui, waar stromen van zegen voor de kerngemeente Leeuwarden uit mogen komen. De heer Bootsma: Onze fractie wil het voorstel al leen zien als een consequentie van een eerder genomen besluit en de blijdschap graag aan de andere kant laten. Wij verheugen ons er echter wel over, dat in dit besluit de nodige waarborgen, zoals die in de vorige vergade ring naar voren zijn gekomen, zijn vastgelegd. Wij zullen ons dus als consequentie van het eerdergenoemde besluit zeker voor dit voorstel verklaren, maar wij zien nog geenszins een doorbraak. Ik geloof, dat dat wel een vrome wens is. De heer B. P. van der Veen: Ik heb alleen op te merken, dat de voorwaarde, die gesteld wordt in punt -0, mij niet helemaal lekker ligt, om in de terminologie van de heer Heidinga te blijven. Ik ben er niet hele maal gelukkig mee. Dit is een van de voorwaarden, die het bouwen minder aantrekkelijk maken en die ver oorzaken, dat men minder gemakkelijk tot bouwen zal overgaan. En ik zie eerlijk gesproken geen enkele ramp, wanneer die voorwaarde zou vervallen. Ik begrijp heel goed, dat ik bij dit kleine begin van doorbraak teveel zou verlangen, wanneer de raad meteen al een contract naar mijn smaak zou aangaan, maar ik hoop, dat wij het in de toekomst zullen doen zonder dergelijke, over dreven voorwaarden. De heer Van der Schaaf (weth.): U wilt me wel ten goede houden, dat ik de gedeelten van de bespreking, die zijn opgehangen aan de spijker „doorbraak", maar buiten beschouwing laat. We hebben hier te doen met een gevolg van een meerderheidsbeslissing en wij zien dit dan ook als een compromis, waarmee hopelijk de gehele raad zich zal kunnen verenigen. In dit compro mis zitten bestanddelen, die de een meer toespreken, en bestanddelen, die de ander meer toespreken, elementen, die de een waarschijnlijk geheel overbodig vindt, en elementen, die iets waardevols hebben. Bij dit laatste moet stellig wel gerekend worden de voorwaarde om trent het in één hand blijven van het terrein, ingeval deze bouw onverhoopt niet doorgaat. Dergelijke bepa lingen maken dit voorstel tot een compositie, waar ver schillende stromingen in de raad het hunne in kunnen vinden. En ik geloof, dat het juist is om dit voorstel nu zo te aanvaarden. Desniettemin zal ik gaarne even ingaan op de vragen, die vooral door de heer Heidinga naar aanleiding hiervan gesteld zijn. Deze vraagt hoe het verschil in prijs bij verkoop van deze grond en bij een eventuele teruglevering aan de gemeente is te verklaren. Ik geloof, dat het uitgangs punt van de heer Heidinga minder juist is. De prijs van een dergelijk stuk grond dient men niet te berekenen naar de oppervlakte van het terrein, maar men dient daarbij uit te gaan van de classificatie-oppervlakte, die bestaat in het totaal van de vloeroppervlakte van de woningen (ook in etages), die op dat terrein zullen verrijzen. Wanneer men die sleutel hanteert, wordt de werkelijke oppervlakte van het terrein losgelaten. Wan neer men de prijs van de twee delen van dit terrein terugrekent aan de hand van de werkelijke opper vlakte van het terrein, dan komt men inderdaad tot de conclusie, dat het verschil tussen de vierkantemeter- prijzen groot is, maar die conclusie is toch minder juist. Juist is het uit te gaan van de verhouding van de classificatie-oppervlakten en dit heeft een punt van intensief overleg uitgemaakt tussen de gemeente en het betreffende bouwbedrijf. Na enig onderhandelen is men het hierover eens geworden. Dus op basis van de factoren, die inderdaad uiteindelijk de waarde van de grond bepalen, waaronder de classificatie-oppervlakte. Deze 42 woningen hadden reeds in productie kunnen zijn, zij hadden er al kunnen staan, zegt de heer Hei dinga. Dat zou juist zijn als de raad dit standpunt la ten we zeggen drie jaar eerder had ingenomen. In dat geval hadden die woningen daar waarschijnlijk gestaan. Maar aangezien de raad pas betrekkelijk kort geleden tot dit standpunt is gekomen, gaat het dus niet op deze stelling als juist aan te nemen. Een volgende punt is: wat gaat er gebeuren als op een goede dag, wanneer deze bouw gaande is en nog in een onvoltooide toestand is, de termijn van 5 jaren verstreken is De gemeente heeft dan het recht deze bouw over te nemen. Ik kan wel zeggen, dat het col lege, zoals het thans is samengesteld, dan met de grootst mogelijke redelijkheid deze bepaling zal toepassen. Het overnemen van gebouwen, die voor 9/10 klaar zijn, is voor de gemeente ook al uitermate onaantrekkelijk. Deze bepaling zal pas gehanteerd worden in het geval van uiterste noodzaak. En daarbij zou dan stellig een geringe overschrijding van de termijn niet dodelijk be hoeven te zijn. De Voorzitter: De raad zou hier toch ook in gekend moeten worden. De heer Van der Schaaf (weth.Het college is zich zeer wel bewust, dat wil ik ten overvloede wel zeggen, dat het niet iets kan kopen of verkopen zonder de raad, maar dat is een zo grote waarheid, dat ik heb gemeend, dat ik dat feit niet uitdrukkelijk behoefde te noemen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1960 | | pagina 2