18
19
de gedachten van het college zitting nemen in de
bouwcommissie? Dit zijn twee vragen, die misschien
gesplitst moeten worden in nog meer vragen, want,
als wij vragen wie het voorlopige ontwerp zal moeten
maken, dan krijgen wij in de eerste plaats de splitsing
van deze vraag in de volgende: Moet de eigen dienst
van openbare werken dit voorlopige ontwerp maken
of moet opdracht worden gegeven aan een particuliere
architect
Wie naar de mening van b. en w. deel moeten uit
maken van de bouwcommissie, is een vraag, die voor
een deel daarmee samenhangt, want als de dienst
van openbare werken ingeschakeld wordt voor deze
taak, dan ligt het voor de hand, dat leden van deze
dienst mede lid zullen zijn van de bouwcommissie.
In het andere geval zal de particuliere architect lid
van die commissie moeten zijn.
Dit zijn vragen, op grond waarvan ik bij het begin
van de beantwoording keek in de richting van de wet
houder van openbare werken, omdat de vragen omtrent
het maken van een ontwerp mede liggen op het ter
rein van zyn portefeuille. Ik zou dus opnieuw aan de
wethouder de vraag willen stellen, of hij van zijn kant
hier het zijne van wil zeggen, of dat hij meent, dat ik
op deze vragen moet antwoorden.
De heer Van der Schaaf (weth.)Als U mij twee
maal iets vraagt, dan durf ik bijna niet meer te wei
geren en ik vat de vraag, die U, nadat U uitvoerig hebt
geantwoord, voor mij overlaat, aldus op. Is de dienst
van openbare werken in staat en bereid om in een even
tuele bouwcommissie mee te werken aan het verder
brengen van dit plan, indien de raad althans het kre
diet daartoe zou willen verlenen? Nu is bij de stukken
ter inzage gelegd een schrijven van de directeur van
de dienst, waarin deze zich bereid verklaart en ook de
dienst in staat acht tot het leveren van de gevraagde
prestatie. Deze brief is tot stand gekomen nadat daar
over uitvoerig is gesproken, waarbij in aanmerking
zijn genomen de overige werkzaamheden van de bouw
kundige afdeling; de waterbouwkundige afdeling kan
hierbij uiteraard buiten beschouwing blijven. Ook is
onder ogen gezien het feit, dat de architect tevens
belast is met de leiding van de stedebouwkundige werk
zaamheden. Zowel de directeur als de architect hebben
te kennen gegeven, nadat daar dus uitvoerig over is
gesproken, dat zij zich in staat achten en bereid zijn,
zelfs gaarne bereid zijn hun medewerking te verlenen,
indien deze zou worden gevraagd. Het is zelfs nog iets
sterker te zeggen en wel in deze vorm: de DOW heeft
er eigenlijk gezegd wel behoefte aan, dat naast het
gewone werk van kleinere omvang ook een werk van
belangrijke omvang in de dienst onderhanden is. Tevens
wordt gewezen op het feit, dat de architect al vrij veel
ervaring heeft opgedaan met een soortgelijk project,
n.l. het verpleeghuis. Verder door het onderhouden van
contacten met het Bouwcentrum en dergelijke instel
lingen, zodat, indien de vraag wordt voorgelegd of de
dienst van openbare werken tot het leveren van een
prestatie als hier nodig is zou worden uitgenodigd, daar
op een bevestigend antwoord kan worden gegeven. Ik
geloof niet, dat ik bij de beantwoording van de vraag
van de heer Van der Veen verder kan gaan. Wanneer
de vraag of de eigen dienst aan dit project zal mee
werken in positieve zin wordt beantwoord, dan is dit
verhaal voldoende geweest. Wanneer deze vraag in ne
gatieve zin wordt beantwoord komt de volgende vraag
aan de orde, waarover ik mij vooralsnog niet meen te
moeten uitlaten.
De heer Tiekstra (weth.): U hebt het zoëven zo
voorgesteld. De vraag, wie de ontwerpen voor dit pro
ject zal maken, bestaat uit twee gedeelten, n.l. de
vraag, of het door de eigen dienst zal moeten worden
verzorgd, dan wel, of dit project zal moeten worden
verzorgd door een andere architect.
Ik geloof, dat het wel goed is, dat de raad kennis
krijgt van het feit, dat er te dien aanzien twee stand
punten bestaan. Nu is het standpunt met betrekking
tot de vraag of de eigen dienst het zou kunnen doen
beantwoord. Maar het lijkt me toch ook nuttig en
ik zou dat nu dus graag doen de andere vraag in be
schouwing te nemen. Ik wil daarbij voorop stellen, dat
ik, wanneer ik tot een ander antwoord kom dan de
heer Van der Schaaf, dit bepaald niet doe om daarmee
de eigen dienst te diskwalificeren. Het gaat immers
niet om de vraag hoe de ambtenaren van de eigen
dienst in het algemeen gekwalificeerd zijn. Het gaat om
de vraag in welke mate deze ambtenaren gekwalificeerd
zijn voor deze bijzondere taak. Dat is geloof ik de be
langrijkste vraag. We hebben het hier over een zeer
speciaal object. En ik geloof, dat het van groot be
lang is, dat degene, die gevraagd wordt hiervoor de
plannen te ontwerpen, ook inderdaad goed voor deze
taak gekwalificeerd is. En dan kan ik nu wel vertellen,
dat drie leden van dit college, in casu de heren Pols,
Vellenga en ondergetekende van mening zijn, dat zoda
nige figuur buiten de dienst van openbare werken kan
worden gevonden zonder dat daarmee de ambtenaren
van de dienst van openbare werken gediskwalificeerd
zullen worden. Het project is bijzonder belangrijk. Dat
staat vast. Het project heeft ook een aantal zeer bijzon
dere functies. Het is nu eenmaal niet zo, dat in ons land
en ook stellig niet in onze provincie, of in het noorden,
of in onze gemeente aan de lopende band ziekenhuizen
gebouwd worden. Het ligt naar mijn overtuiging zo,
dat we ons allereerst de vraag moeten stellen welke
architect in het bijzonder voor deze projecten gekwali
ficeerd is. Genoemde drie leden van het college van
b. en w. zijn van oordeel, dat in onze stad
De Voorzitter: Mag ik even interrumperen, mijn
heer Tiekstra Hier zijn twee vragen. In de eerste
plaats de vraag: moet de eigen dienst dit object ver
zorgen of moet deze opdracht gegegeven worden buiten
de eigen dienst, dus aan een particulier architect?
De heer Pols (weth.)Ik geloof, dat de raad zo
langzamerhand wel behoefte en recht heeft op een in
zicht in deze geschiedenis
De Voorzitter: Mijnheer Pols, ik ben aan het woord.
U kunt straks het woord krijgen. Daar is helemaal
niets tegen.
Hier zijn twee vragen. De vraag dus: moet de eigen
dienst deze opdracht krijgen, of moet deze opdracht
buiten de eigen dienst worden geplaatst Dat is de
eerste vraag.
De tweede vraag is: als de raad van mening is, dat
de opdracht niet aan de eigen dienst moet worden ge
geven, dan krijgen we de vraag: welke architect moet
deze opdracht krijgen?
U merkt wel, dat deze vraag aanleiding geeft tot
geprikkeldheid en ik geloof dus, dat als de raad in
principe uitspreekt, dat de eigen dienst niet voor deze
opdracht in aanmerking komt, we dan verstandig doen
die tweede vraag in besloten zitting te behandelen, om
dat daaraan een persoonlijke kant zit; we mogen aan
nemen of verwachten, of welke terminologie U ook
wilt gebruiken, dat die minder geschikt is voor een
behandeling in een openbare raadszitting. De eerste
vraag is volkomen een zaak, die het publiek aangaac
en is dus wel geschikt om in een openbare zitting te
worden behandeld. Maar wanneer wij eventueel over
gaan tot een zaak met een persoonlijke kant, zullen we
goed doen om in besloten zitting het gesprek voort te
zetten.
De heer Van der Veen: Ik weet niet woordelijk meer
hoe ik mijn vraag gesteld heb, maar ik geloof toch,
dat op het ogenblik aan de orde is de beantwoording
van de vraag, die ik gesteld heb en niet de vraag, die
U naar aanleiding daarvan hebt gemaakt. Ik meen,
dat ik gevraagd heb op welke wijze b. en w. van plan
waren het krediet, dat van de raad gevraagd wordt
voor het maken van een voorlopig ontwerp, te beste
den. Ik meen, dat ik gevraagd heb: door wie wilt u het
voorlopig ontwerp laten maken Dat laat ruimte voor
beide mogelijkheden, hetzij de eigen dienst, hetzij een
particulier architect, of wie dan ook. Maar ik geloof
toch, dat ik het recht heb om het antwoord van b. en
w. hierop te vragen. Ik bedoel dus niet, dat de raad er
behoefte aan heeft om de openbare vergadering te slui
ten, maar ik kan me voorstellen, dat U zegt: laat
De Voorzitter: Daar is een misverstand over, mijn
heer Van der Veen. U zult daarover worden ingelicht.
De heer Tiekstra is daar nu mee bezig.
De heer Tiekstra (weth.)Ik was bezig mijn betoog
te ontwikkelen zonder toe te komen aan de persoon
lijke kant van de zaak. Indien U meent, dat mijn laat
ste woorden daartoe aanleiding gaven, zou ik U willen
voorstellen dat kan in Kamerverslagen blijkbaar heel
gemakkelijk deze woorden uit het verslag te schrap
pen.
Een ander punt is dus: hoe kan men in het algemeen
over deze zaak denken? Als er een mogelijkheid is om
een voor dit project bijzonder gekwalificeerde archi
tect met een voor dit project bijzonder gekwalificeerd
bureau te krijgen, verdient deze keus naar het oor
deel van de drie door mij genoemde leden van het
college van b. en w. de voorkeur boven de eigen dienst.
En ik zeg nog eens met bijzondere nadruk: zonder de
eigen dienst te diskwalificeren.
Daarbij zou ik het op dit moment willen laten. Ik
geef onmiddellijk toe, dat deze keus uiteraard een bij
zonder belangrijke is. Wij zullen moeten trachten dit
vraagstuk tot een verantwoorde beslissing te brengen.
Ik geloof, dat hiermee de beide standpunten wel vol
doende zijn aangeduid.
De heer Pols (weth.): Dan wou ik dat wel in een
besloten vergadering doen. Het lijkt mij beter. De raad
beeft altijd nog recht op de voorgeschiedenis. De helft
in de raad heeft de brieven gelezen en niet de brieven,
ciie er bij horen. De raad heeft er recht op om alles te
weten. We moeten niet beginnen met het nemen van
een beslissing over de vraag: zal openbare werken dit
doen, ja of nee? Daar zijn we nog niet aan toe; daar
behoort eerst nog iets anders aan vooraf te gaan.
De Voorzitter: U heeft uit de woorden van de heer
Tiekstra al gehoord, dat in het college over deze vraag
verschil van mening bestaat. Ik meen, dat de zaak,
zoals die door mij gesteld is, door mij correct is ge
steld. Ik ben van oordeel, dat dus eerst de vraag be-
.twoord moet worden: moet de eigen dienst dit doen,
of moet de eigen dienst dit niet doen?
Wanneer de raad deze laatste vraag in positieve
zin zou beantwoorden komt de kwestie van de per
sonen naar voren en dan kan de zaak van de besloten
zitting aan de orde komen.
De heer Bootsma: Ik vind het toch jammer, dat U
begint met dit principe te stellen, want daarvoor zit
:r toch al te veel in de portefeuille, dat ons een be
slissing op dit moment praktisch onmogelijk maakt.
Er is straks genoemd het rapport van de directeur
van de dienst openbare werken. Het is een zeer duide
lijk en volgens mijn mening een zeer reëel rapport.
Maar daarnaast liggen ook enkele andere stukken. Mo
menteel heb ik niet de vrijheid die hier te noemen,
maar die stukken doen bij ons toch de vraag rijzen:
wat is hier meer aan vooraf gegaan En wanneer wij
ons nu al in principe zouden uitspreken, dat de dienst
dit moet doen, of dat een particulier architect dit moet
doen, dan zijn meteen die andere stukken van de baan.
En ik geloof, dat dat zeker niet juist zou zijn. En ik
zou dan ook wel willen voorstellen om eerst in beslo
ten zitting te gaan, alvorens v/ij de principiële vraag,
die U gesteld hebt, kunnen beantwoorden. Ik acht mij
momenteel niet competent daaromtrent een beslissing
te nemen, want ik geloof, dat die onjuist zou kunnen
zijn.
De heer Spiekhout: Ik heb hier eigenlijk niets aan
toe te voegen. Hetgeen de heer Bootsma gezegd heeft
wil ik ondersteunen. Ik geloof, dat het niet reëel is om
de vraag te stellen zoals U gedaan hebt. Het gaat in
wezen om de keuze van een architect. En daarbij gaat
bet heel duidelijk tussen de architect, die bij de eigen
dienst behoort en de architect van buiten. Om een
principe-besluit te vragen lijkt me evenwel niet reëel,
want daar gaat het in wezen niet om. De keuze van de
architect daar gaat het om. Het gaat dus onmid
dellijk over personen en ik wil mij daarom graag aan
sluiten bij het verzoek van de heer Bootsma om dit in
besloten zitting nader te bespreken.
De hear Santema: Ik bin ek wol foar in bisletten
silting, mar net op dit momint. It liket my better ta,
dat wy earst ris fortroulik ynljochte wurde oer dy
foarskiednis en dat wy dan yn de earstfolgjende gear-
komste of yn in gearkomste dy't der tusken yn leit,
oer dizze saek fierder redendiele. Ik soe net sizze, dat
wy der ienich foardiel fan hawwe om op it eagenblik
al ta in bislüt to kommen.
De heer Ten Brug: Ik stel voor om de punten, die
tot nu toe over de ziekenhuisbouw aan de orde zijn
geweest, eerst af te werken. Dan krijgen we een af
gerond geheel.
De heer Engels: Ik zou dit voorstel graag willen
ondersteunen.
Ik kan n.l. wel iets voelen voor de splitsing, die de
Voorzitter maakt, maar dan zou ik de formulering
meer algemeen, meer theoretisch, willen maken: kan
men ervan uitgaan, dat een gemeentelijke dienst een
dergelijke opdracht kan uitvoeren, of verdient het aan
beveling een particulier architect in te schakelen bij
een dergelijke opdracht.
U heeft echter de vraag gesteld: zou deze dienst
het kunnen doen? En dat maakt het moeilijk. Want
nu komt de concrete situatie aan de orde en daarmee
de zaken, die we in de portefeuille hebben gevonden en
waarover het spreken ons dan naar de lippen dringt.
Daarom wil ik graag ondersteunen het voorstel en
hetgeen verder door de heer Bootsma naar voren is
gebracht. Resumerend en combinerend:
a. even uitpraten over de eerste, theoretische zaak;
b. daarna in besloten zitting en opening van zaken
aan de raad.
De heer K. J. de Jong: jk zou me wel bij de heer
Ten Brug willen aansluiten. Ik geloof, dat wij tal van
vragen hebben, waarover wij in tweede instantie eerst
nog wel eens willen doorpraten.
De Voorzitter: Ik geloof, dat het voorstel van de
heren Ten Brug en De Jong wel praktisch is. Er zjjn
inderdaad twee groepen vragen. En als we eerst pro
beren de ene groep aan kant krijgen, dan kunnen wij
daarna kijken wat er met de andere groep te doen is.
Ik wil daarover straks in het algemeen nog wel iets
zeggen. Ik bedoel over de vraagstelling.
Maar laten we het zo doen, dan doen wij in elk geval
een poging om een stap verder te komen met deze
aangelegenheid.
Mag ik dus vragen, wie van U, afgezien van de
vraag over de bouwkundige opdracht en de samen
stelling van de bouwcommissie dat komt dus hier
na over alle andere dingen, die zopas ter sprake zijn
gebracht, het woord verlangt?
De heer Ten Brug: Ik zal er niet aan meewerken,
dat de raad lang moet wachten op de besloten zitting,
maar ik wil toch nog een paar korte opmerkingen
maken.
Ik verheug mij erover, dat U van oordeel bent en
de heer Engels heeft er ook op gewezen dat ik een
te grote reserve bij de andere ziekenhuizen hier in
Leeuwarden heb verondersteld. Ik wil dat graag aan
nemen. Ik heb dit enkel ter sprake gebracht omdat ik
het gevoel had dat daar nog een reserve aanwezig is,
hetgeen ik zou betreuren. Ik hoop van harte dat de
hoop, die de heer Engels heeft uitgesproken een hoop
is, die niet beschaamt. Verder heb ik er behoefte aan
om uitdrukkelijk te verklaren, dat hetgeen U hebt
gezegd over de verantwoordelijkheid van de gemeente
op het onderhavige gebied en de daaraan verbonden
financiële consequenties, door ons volledig ik geloof
zeker, dat ik namens de gehele fractie mag spreken
wordt gedeeld.
Ik heb de Bornia-kliniek niet ter sprake willen bren
gen. Ik geloof ook niet, dat wij daar nu uitvoerig over
kunnen spreken. Alleen zou ik Uw college wel in over
weging willen geven de ontwikkeling terzake nauw
lettend te volgen, want de moeilijkheid is, dat wan
neer die kliniek zou worden gesloten wij een verpleeg-
mogelijkheid van patiënten kwijt raken. Ziet Uw col
lege dan de mogelijkheid van het treffen van een nood
voorziening, in afwachting van de totstandkoming van
een nieuw ziekenhuis?
De heer De Vries: Ik heb uiteraard met belangstel
ling Uw antwoord gevolgd en ik mag misschien even
in herinnering brengen na alle gesprekken, die zoëven