5
maar direct te noemen, heeft er ook al op geduid
die voor het college niet volledig overzichtelijk is, om
dat de behoefte aan taxi's niet volledig gekend kan
worden. Dat is een moeilijkheid die bij dit onderwerp
ook wel blijvend zal zijn, omdat het mogelijk is, dat
wanneer men in bepaalde omstandigheden een taxi zou
willen nemen, maar als men niet onmiddellijk een taxi
ziet, men helemaal niet van een taxi gebruik maakt.
Wanneer echter enkele ogenblikken later een taxi zou
arriveren, is het mogelijk, dat men zegt: dan zal ik die
toch maar nemen. Met andere woorden, een deel van
de behoefte aan dit vervoer is nogal zwevend, nogal
elastisch en die behoefte is dus niet zeer exact in cijfers
vast te leggen.
Nu hebben wij hier een sinds een vrij groot aantal
jaren bestaande toestand, een toestand, die eerst zo
was, dat het bedrijf van de heer Wiersma alleen taxi
standplaatsen bij het station innam. In latere jaren is
dan ook nog het bedrijf van de heer Van Kampen ge
komen, zij het dan min of meer in de tweede plaats.
Als er van de heer Wiersma geen taxi's aanwezig zou
den zijn, dan zou de heer Van Kampen moeten invallen.
En nu heeft U al uit de toelichting van b. en w. ge
lezen, dat het aanwezig hebben van huurauto's voor dit
doel voor de bedrijven bepaalde consequenties mee
brengt. Zij zullen die wagens moeten onttrekken aan
hun overige bedrijfsvoering; hun wagens zullen een
betrekkelijk grote leegloop hebben. En het is dus aan
nemelijk, dat, wanneer door het gemeentebestuur, d.w.z.
door b. en w., of in beroep door de raad, meer onder
nemers worden toegelaten om bij het station een stand
plaats in te nemen, het voor de twee ondernemers, die
hier van ouds staan, minder aantrekkelijk wordt, juist
vanwege de opofferingen, die zij zich voor deze stand
plaatsen in het bedrijf hebben te getroosten.
Nu is de toestand zo, dat zij beide een overeenkomst
met het gemeentebestuur hebben getroffen in deze zin,
dat aan hen deze standplaatsen zijn toegekend tegen
een bepaalde vergoeding. Van hun kant wordt er op
gerekend, dat zij alleen die standplaats hebben. En de
situatie is dus zeer wel denkbaar, dat, wanneer nu ach
teraf blijkt, dat behalve zij er nog een ondernemer
komt, het voor hen uit een oogpunt van bedrijfsvoering
minder aantrekkelijk, of zelfs in het geheel niet aan
trekkelijk wordt. De heer De Jong, die ook wel inziet,
dat het erg moeilijk is om al voor het jaar 1960 een
verandering aan te brengen, vraagt om dit punt voor
het jaar 1961 nader te willen bekijken. Juist op grond
van de moeilijkheden, die de heer K. de Jong' ook aan
wezig acht, zou ik U willen voorstellen: laat U inder
daad voor het jaar 1960 de toestand zoals hij is. Dat
heeft wel degelijk consequenties, omdat dit beroep dan
dient te worden afgewezen. Het beroepschrift heeft
n.l. de strekking om nu terstond aan de heer Van Eyck
een of meer standplaatsen toe te wijzen. Ik geloof, dat
dit ook de beste gang van zaken is, waarbij ik graag
namens het college wil toezeggen, dat het college be
reid is om in de loop van het jaar 1960 deze aange
legenheid nader te bekijken en ook nader te bespreken
met de twee eerste belanghebbenden, zulks met het
oog op de vraag, of hun belangen en hun bereidheid
het wel gedogen om hier nog meer ondernemers toe
te laten. Ik geloof, dat het een praktische gang van
zaken is om, kort gezegd, de zaak voorlopig zo te
laten en het beroepschrift dus af te wijzen. Wij willen
graag toezeggen, dat wij deze zaak in de loop van dit
jaar graag nader willen bekijken.
De heer Bosgraaf heeft gesteld, dat er praktisch nooit
een wagen van de fa. Van Kampen aanwezig is, maar
hij heeft er zelf ook al aan toegevoegd, dat dat krach
tens de bepalingen ook niet nodig is. Pas wanneer er
geen wagen van de heer Wiersma aanwezig is, kan
de heer Van Kampen worden gewaarschuwd. Hij heeft
ook de indruk, dat er voor een stad als Leeuwarden
wel meer taxivervoer zou kunnen plaats vinden vanaf
het station en geeft ook de voorkeur aan een opschuif-
systeem. Ik kom nu tegelijk met dit punt ook al bij de
heer Keuning. Aan b. en w. staat ook een opschuif-
systeem voor ogen, maar dat kan slecht, of ik mag
wel zeggen helemaal niet worden verwezenlijkt als de
inrichting van het Stationsplein niet veranderd wordt.
En het lijkt ons praktisch niet mogelijk om die inrich
ting te gaan veranderen voordat de veemarkt van
plaats veranderd is. Op zichzelf is het natuurlijk wel
mogelijk, maar als we nu al veranderingen aanbrengen
hebben we de kans, dat wij, wanneer na de verplaat
sing van de veemarkt een definitieve toestand zal wor
den geschapen, dan voor de noodzaak staan om op
nieuw veranderingen aan te brengen. Als wij nu ver
anderingen maken, die maar provisorisch zijn, maar die
toch, gegeven de aard van het wegdek, vrij grote kos
ten met zich zullen meebrengen en maar voor betrek
kelijk korte tijd zullen kunnen gelden, zullen we straks
opnieuw kosten moeten maken. Op zichzelf is het dus
(dat is dan het antwoord op de vraag van de heer Keu
ning) wel mogelijk, maar met het oog op de kosten, die
er aan verbonden zijn, lijkt het ons niet wenselijk om
het nu al te doen.
De heer Keuning heeft dan gevraagd of er aan het
college cijfers over het vervoer bekend zqn. Deze cijfers
zijn aan het college niet bekend. Ik weet ook niet of wij
die zouden kunnen krijgen. Op dit ogenblik kunnen wij
ze in elk geval niet geven.
Een andere vraag van hem is het advies van de
huurautocommissie. Ik zie inderdaad, dat het advies
niet bij de stukken is. Ik vind dit jammer. Er was naar
mijn mening geen enkele reden om dat advies er niet
bij te leggen. Maar enfin, ik heb deze portefeuille niet
verzorgd; U voelt wel, dat dit niet op mijn weg ligt.
Wij zijn graag bereid om U dat advies alsnog ter in
zage te geven als U dat verlangt. Ik kan U wel zeg
gen, dat dat advies volledig in overeenstemming is met
het preadvies, dat b. en w. aan de raad hebben gege
ven. Ik geloof, dat ik hiermee de verschillende sprekers
wel heb beantwoord.
Het komt hierop neer, dat wij het een hachelijke
zaak vinden om op staande voet in de feitelijke situatie
verandering te brengen en dat wij het ook een hache
lijke zaak vinden om naast de twee ondernemers, die
hier een bepaald recht hebben verkregen, nu plotseling
een derde ondernemer te plaatsen. Dat lijkt ons ook
uit bestuurlijk oogpunt niet juist. Deze mensen hebben
nu een keer dit uitzicht gekregen en wij dienen hun
althans voor de eerste tijd dit uitzicht te waarborgen.
Overigens ligt het juridisch toch ook wel een beetje
zonderling. Het had en daar heeft de heer Keuning
terecht op gewezen op de weg van de reclamant ge
legen om met een afdoende motivering te komen, op
grond waarvan hij volgens zijn standpunt ten onrechte
gepasseerd zou zijn. Deze reclamant heeft dat nage
laten en het lijkt mij dus toe, dat hier voor de raad
geen aanleiding is om de verzuimen, die deze reclamant
in zijn bezwaarschrift maakt, nu te gaan aanvullen door
hem op deze wijze alsnog in het gelijk te stellen. Ook
op deze grond moet men wel tot de conclusie komen,
dat het opvolgen van het preadvies van het college ter.
zeerste aanbeveling verdient. Tenslotte mag ik her
halen, dat het college graag wil toezeggen deze zaak
in de loop van dit jaar nog eens te bekijken.
De heer K. J. de Jong: Ik kan U direkt wel vertellen
dat ik zeer dankbaar ben voor de toezegging, die U
gedaan heeft, want dat was eigenlijk net mijn bedoe
ling. Ik had ook wel door, dat de suggestie van: „met
ingang van 1961 deze zaak weer bezien", de conse
quentie zou hebben, dat het beroep op dit moment af
gewezen zou moeten worden.
Uw verdere opmerkingen geven mij wel redenen om
nog enkele opmerkingen te plaatsen.
In de eerste plaats zegt U, dat de consequentie voor
de bedrijven van de heren Wiersma en Van Kampen
deze is, dat zij met leegloop komen te zitten en dat het
bepaald minder aantrekkelijk voor deze bedrijven en
voor de bedrijfsvoering is wanneer er nu een derde bij
komt. Ik zou juist zeggen, dat dit voor deze bedrijven
bepaald niet minder aantrekkelijk behoeft te zijn, om
dat ik in mijn gedachtengang duidelijk gesteld heb, dat
de volgorde van het uitvoeren van de ritten gelijk moet
blijven. Eerst de fa. Wiersma met twee wagens, dan
de fa. Van Kampen en in derde instantie pas de fa.
Van Eyck. Wanneer het voor iemand minder aantrek
kelijk is, dan is het wel voor de aanvrager, omdat hij
weet, dat hij de laatste man is. Als deze aanvrager als
vierde man toch zegt: ik zou er wel graag een stand
plaats willen hebben, dan geloof ik, dat het met de
bedrijfsvoering ook wel een tikje meevalt, anders kan
ik me haast niet voorstellen, dat iemand als de heer
Van Eyck er zo bijzonder op gebrand is om daar als
vierde man een plaatsje te krijgen, terwijl hij weet, dat
er eerst drie taxi's weg moeten zijn voordat hij aan
bod komt. Dus die minder grote aantrekkelijkheid voor
de bedrijven van de fa. Wiersma en Van Kampen wil er
bij mij echt niet zo sterk in als U mij gesuggereerd
heeft. Het gaat er mij nu juist om, dat er vier plaatsen
zijn met 5 vergunningen en dat die vier plaatsen steeds
voldoende bezet zijn. Dat is de zaak, waar wij als Leeu
warders in het algemeen belang bij hebben. Nu is het
zo, dat er wel vier plaatsen zijn, maar dat vaak een
hoogstens twee en in vele gevallen geen enkele plaats
bezet is. En dat is juist het vervelende en het weinig
bevredigende, dat hier aanwezig is.
Wanneer U komt met de opmerking: dit had de
reclamant maar naar voren moeten brengen, dan kan
dat juridisch inderdaad wel kloppen, maar dan vraag
ik weer: wat is het algemeen belang voor Leeuwarden?
En dan geloof ik, dat ik over die juridische kwesties
graag heen wil stappen en duidelijk wil stellen, dat
Leeuwarden er belang bij heeft, dat er vier taxi's staan,
dat er sortering is en dat de mensen weg kunnen, wan
neer ze van het station komen. Momenteel is het zo,
dat het algemeen belang in de knel dreigt te raken
en ik heb er bepaald geen bezwaar tegen om, nu re
clamant niet voldoende motieven heeft aangevoerd, te
zeggen: Op die grond zou dit beroepschrift afgewezen
dienen te worden. Ik zou ook kunnen zeggen: b. en w.
hadden zelf met motieven kunnen komen, waaruit blijkt,
dat het door de reclamant gestelde bepaald niet juist
is. Dat had U kunnen bewijzen door te zeggen: zo en
zo ligt het met de frequentie. Ik bedoel, dat het ook op
Uw weg had kunnen liggen om dat aan te voeren.
Maar ik wil daar graag geen haar-kloverij van maken,
want het gaat in feite om de vraag: waar is Leeuwar
den het meest mee gediend? En ik ben het wel met U
eens in dat opzicht verschil ik misschien een tikje
met de heer Keuning dat het niet direct noodzake
lijk is om daar grootse voorzieningen te maken, die
veel geld kosten. Wanneer wij de vier plaatsen, die
voor de taxi's aanwezig zijn, zo volledig mogelijk zou
den kunnen benutten, dan geloof ik, dat daarmee op
zichzelf al het algemeen belang voor Leeuwarden vol
doende gediend zou zijn. En dan geloof ik ook, dat het
bepaald wel gunstig zou werken wanneer die vierde
plaats aan de heer Van Eyck zou worden toegewezen.
Het is bewezen, dat de beide andere heren, in ieder
geval de fa. Van Kampen, er bepaald niet zoveel inte
resse voor hebben, anders hadden zij wel gezorgd, dat
die plaats meer volledig bezet zou geweest zijn. Daarom
heb ik er ook wel behoefte aan om te zeggen: laten
we die vierde plaats dan aan de requestrant toewijzen,
maar dan met ingang van 1961. Het gevolg van het
afwijzen van het beroep zou misschien zijn, dat er
tegen het einde van dit jaar weer een request van de
fa. Van Eyck moet binnenkomen. Wanneer dat niet
gebeurt, komt het hier misschien niet ter sprake. Of
wilt U deze suggestie los van een eventueel volgend
request alsnog nader bekijken? Dat is een vraag van
meer juridische aard, die misschien nog even een ant
woord zou kunnen krijgen. Dit antwoord zou ook van
belang kunnen zijn voor de heer Van Eyck, opdat hij
te zijner tijd eventueel alsnog een request kan indienen.
De heer Bosgraaf: Ook wij zijn dankbaar voor de
toezegging, die U gedaan heeft.
Misschien mag ik ook nog even iets zeggen over die
leegloop en dan in iets andere zin dan de heer De Jong
gedaan heeft. Hij heeft gesteld: eerst twee voor Wier
sma, dan één voor Van Kampen en dan één voor Van
Eyck.
Ik kan me ook wel voorstellen, dat de leegloop min
der zou zijn. Het is n.l. kennelijk zo, dat Van Kampen
of geen interesse óf geen tijd heeft om altijd te komen
en daarom zou het natuurlijk wel plezierig voor Wier
sma zijn, wanneer hij nog een andere uitweg had en
Van Eyck zou kunnen waarschuwen. Ook op die wijze
zou het opgelost kunnen worden. En dan geloof ik,
dat die leegloop wel heel klein zal blijven. Ik geloof
niet, dat we daar zo bijzonder bang voor behoeven te
zijn. Maar dan moet ik natuurlijk voorop stellen, dat
de samenwerking tussen deze drie bedrijven goed moet
zijn. Er moet dus geen rivaliteit heersen.
De heer Keuning: In eerste instantie heb ik ook nog
de vraag gesteld of Uw college een mogelijkheid ziet
om verbetering te brengen in de opzichzelf inderdaad
onbevredigende toestand. Aan een eventuele volgende
vergunninghouder zal duidelijk moeten worden gemaakt,
dat hij in dit verband niet alleen rechten heeft, maar
ook plichten. Komt hij deze plichten niet na dan zou
zijn vergunning in gevaar kunnen komen.
Een tweede punt is, dat ik natuurlijk niet bevredigd
ben door Uw antwoord, dat de materiële toestand van
de wegsituatie e.d. pas aan de orde kan komen bij
verplaatsing van de veemarkt. Ik geloof n.l., dat een
incidentele oplossing in de vorm van een taxi-goot, of
iets dergelijks, ter plaatse mogelijk is ook zonder dat
daar bijzondere voorzieningen getroffen moeten wor
den. Hier komt nog een ander punt bij, n.l. dat de toe
stand vlak voor het station overigens niet veel moge
lijkheden biedt. Dus ik geloof, dat het vooruitlopen op
een definitieve voorziening bij de verplaatsing van de
veemart niet zo erg is, omdat hier de aanleg van een
taxi-goot, of hoe men dat maar noemen wil, of een
opschuifsysteem, dat natuurlijk de onderlinge moeilijk
heden voor een groot deel uit de weg ruimt, naar mijn
smaak toch wel mogelijk moet zijn. In dat geval be
hoeft men zich niet te houden aan wegtracé's, die in
de toekomst ter plaatse zullen moeten gelden.
De heer Van der Veen: Ook ik acht de situatie be
paald niet bevredigend. Uw college acht het blijkbaar
aanvaardbaar, dat het publiek, dat gebruik wil maken
van een taxi, moet wachten op een taxi, die met een
stadsrit bezig is, waarvan niemand weet of die lang
of kort zal duren. Dat is volgens mij geen behoorlijke
bediening met taxi-vervoer. Ik kan me aan de andere
kant best voorstellen het is niet zo'n bijzonder druk
station dat het niet zo verschrikkelijk aantrekke
lijk is om daar te staan. Maar in ieder geval zouden
dan zaken gedaan kunnen worden met degene, die dat
wel aantrekkelijk vindt. Wat dat betreft sluit ik mij bij
de heer De Jong aan. Ik weet niet in hoeverre hier van
verkregen rechten sprake is. De bedragen, die voor
die verkregen rechten betaald worden, zijn niet in
drukwekkend. De een betaalt f 75,de ander f 30,
per jaar, dus dit zal beslist niet in de grote papieren
lopen. Het was voor ons gemakkelijker geweest om deze
zaak te beoordelen, wanneer behalve het stuk, dat de
heer Keuning gemist heeft, toch ook iets meer bekend
was geweest over de vergunningen, die verleend zijn.
Ik lees nu alleen maar, dat die vergunningen zo ge
redigeerd zijn, dat de beide ondernemers gehouden zijn
om in onderlinge samenwerking ervoor te zorgen, dat
het publiek in de gelegenheid wordt gesteld om zo
spoedig mogelijk de beschikking over een huurauto
te krijgen. Dat is een uitermate rekbare en vage om
schrijving, die eigenlijk helemaal niets zegt. Ik weet
niet in hoeverre het een verplichting is om te zorgen,
dat de standplaatsen bemand zijn, of niet. Enfin, dat
kunnen we dunkt mij op dit moment ook niet meer
uitzoeken, maar het was gemakkelijker geweest, wan
neer we ook dit punt tijdig hadden kunnen bezien. Ik
wil eigenlijk wel meegaan met de suggestie, die U
gedaan hebt, n.l. dat deze zaak door Uw college op
nieuw onder ogen zal worden gezien. Ik geloof echter
niet, dat het de rechte weg van de overheid is om
m.b.t. het verlenen van taxi-vergunningen distribuerend
op te treden en de een rechten te geven en de ander
die rechten te onthouden. Het algemeen belang is het
enige dat hier aan de orde is. Wanneer daar rekening
mee gehouden wordt en wanneer U probeert om deze
onbehagelijke situatie op te lossen, dan wil ik mij graag
aansluiten bij de heer Keuning, wat betreft dat door-
schuifsysteem. Dat is naar mijn oordeel het enige sy
steem, dat hier toegepast kan worden om rivaliteit te
voorkomen. Een rivaliteit, die in de stukken telkens
compareert, zonder dat ik helemaal begrepen heb wat
men er mee bedoelt. Ik heb nooit gehoord, dat een
wild-west-scène zich afspeelde voor het station. Maar
er schijnt dus rivaliteit te zijn. Ik begrijp dat wel,
want concurrentie is er natuurlijk altijd. Maar dat
wordt in elk geval door zo'n goot tot een minimum
teruggebracht. En het komt mij toch voor, dat je met
een minimum aan kosten in de bestaande situatie wel
zo'n wijziging kunt brengen, dat daar, ook zonder dat
een noemenswaardige bruikbare parkeerruimte verlo-