20 21 opvattingen van het betreffende provinciale bestuur. Maar wanneer deze procedure zou betekenen, dat de arbeid die op gemeentelijk niveau al is verricht, op provinciaal niveau nog eens nagegaan zal worden, dan geloof ik, dat we in doublures vervallen, die we beslist omwille van de snelheid van uitvoering der objecten niet moeten hebben. De heer De Jong heeft ook nog enkele opmer kingen gemaakt over het vraagstuk van de pre mieregeling. Hij heeft zijn beschouwingen gegeven en ik heb in eerste instantie ook mijn beschouwingen ge geven. Ik wil alleen met hem instemmen, dat dispen satie na vestiging en uitbreiding enerzijds toch wel wat tegenstrijdig lijkt met het volstrekt eenvoudig systeem van 50% premie van de grondkosten, waarbij dus geen rekening gehouden wordt met de differentie in de grondkosten anderzijds. Want ik ben het volledig met hem eens, dat dit vraagstuk de positie van de ge meente Leeuwarden toch wel in 't bijzonder handicapt. Dan heeft de heer Van der Veen en de wethouder van Openbare Werken zal het mij, hoop ik, niet kwalijk nemen, als ik hier een opmerking over maak over de grondprijzen gesproken. Ik geloof, dat de heer Van der Veen dit vraagstuk toch wel wat te licht hanteert. Immers, onverschillig welk calculatieschema dat is zuiver een technische aangelegenheid men hanteert, een feit is en blijft, dat de realisering van het uitbrei dingsplan, met alle behoeften daarin ingecalculeerd, een bepaalde som gelds kost. Daar helpt geen lieve moederen aan. En zolang het dus daarbij gaat om de vraag: op welke wijze haal ik de kosten er weer uit, komt men, hoe men dan ook verder calculeert, op een grondprijs, gebaseerd op de eindkosten van het be treffende plan. Doet men dat niet en zou men dus tot een lagere grondprijs willen geraken, dan zou doodeen voudig de algemene dienst een tekort van zo'n uitbrei dingsplan moeten dragen. Ik behoef de heer Van der Veen niet te zeggen, dat we dan natuurlijk volkomen op het hellende vlak zitten en dat zulks eenvoudig niet realiseerbaar is. Of die prijs excessief hoog is, vergele ken bij andere gemeenten en ook bij gemeenten in het westen des lands, waag ik te betwijfelen. Ik meen in dit verband te mogen zeggen, dat men naar mijn over tuiging in de Tweede Kamer wel heel luchtig gepraat heeft over de door bepaalde Kamerleden veronderstelde winst die de gemeenten maken bij de uitgifte van gron den. Tot op heden heb ik tenminste niet ervaren, dat de gemeente Leeuwarden bij de uitgifte van erfpacht gronden of verkoopgronden die winst ook maar ooit heeft kunnen maken. Integendeel, het kost heel veel moeite om de uitgifte-prijs de geraamde kosten niet te doen overschrijden. Dus van winsten is hier geen sprake. De heer Van der Schaaf (weth.): Ik kan niet anders dan mijn collega van financiën danken voor de wijze, waarop hij de vraag, die deels ook op mijn terrein lag, heeft beantwoord. De Voorzitter: Van mijn kant een paar opmerkingen, want er is ook aan mijn adres het een en ander gezegd. Ik zou en dan treed ik toch even buiten het terrein van mijn eigen portefeuille er toch wel bezwaar tegen hebben om, zoals de heer K. J. de Jong doet, t.a.v. het vraagstuk van uitgifte van gronden in erf pacht of in koop een beroep te doen op de brief van Ged. Staten. In die brief wordt n.l. over dat vraagstuk niet gesproken en ik geloof dus, dat het niet juist is om uit die brief meer te lezen dan er in staat. Wat mijn opmerking betreft over de premiebouw, ik heb alleen gezegd, dat nog afgewacht moet worden, of dit beleid van de minister voor de gemeente Leeuwar den en daar gaat het natuurlijk om een oplossing zal brengen voor de behoeften, die wij hebben aan bou wen in grote hoeveelheid van goedkope woningen voor de verhuur. In andere zin heb ik van mijn kant daar over niet gesproken. Dan heeft de heer Van der Veen een aantal opmerkin gen gemaakt over de verhouding tussen het college van b. en w. en de burgerij. Ik vind dit toch wel een moei lijke zaak op de wijze, zoals hij het stelt, want er wordt geen enkel feit genoemd. Er wordt zeer in het alge meen de vrees geopperd, dat die verhouding te wensen over zou laten. Ik vind dit dat wil ik toch wel zeg gen voor een raadslid een gevaarlijke wijze van re deneren, want als er feiten zouden zijn, dan zou je er over kunnen praten, maar ik geloof niet, dat wij op een dergelijk argumenteren, dat volstrekt in de lucht hangt, een ander antwoord kunnen geven dan dit: we delen Uw mening niet. Het is natuurlijk juist, dat er zo voor en na in woord en geschrift kritiek wordt uitgeoefend. Dat zal overal wel gebeuren. Een opmerkelijk feit is al leen, dat die kritiek heel dikwijls niet gebaseerd is op de juiste feiten en dan ook tot onjuiste conclusies aan leiding geeft. Dat is voor het college destijds mede een reden geweest om het bureau Voorlichting in te stel len en wij voor ons vertrouwen, dat het werk van het bureau in dat opzicht goed zal zijn. Ik zou hier niet meer van willen zeggen. En wat tenslotte de vraag van de heer Santema betreft om aan de directies van dagbladen te vragen meer ruimte beschikbaar te stellen voor raadsversla- gen, ik weet niet, of dat klopt met de verhoudingen, die bestaan tussen directies en redacties. Ik waag dat te betwijfelen. Hoe dan ook, ik geloof, dat dit een punt is, dat dan maar nader door het college zal moeten worden overwogen. Ik voor mij durf daarop op dit moment niet meer te antwoorden. Ik zou mij hiertoe willen beperken en ik zou dus nu willen constateren, dat de algemene beschouwingen in twee instanties zijn gehouden en willen voorstellen om tot de behandeling van de begrotingen over te gaan. De begroting van het Openbaar Slachthuis wordt overeenkomstig het voorstel van b. en w. z.h.st. vast gesteld. Aan de orde is de begroting van de Geneeskundige- en Gezondheidsdienst, met de bijbehorende wijziging, toegelicht in bijlage no. 57. De heer Hoekstra: Ik moge nog eens attenderen op het vervoer van de heren medici van de G.G.D. De post welke mij dan in dit verband interesseert, is op blz. 28 van de begrotingen onder 6, daarvan de vergoeding dienstauto directeur en daarvan vergoeding dienst auto adjunct-directeur. Tezamen is dat dan f 3000, en het ligt zeer zeker niet in mijn bedoeling en ook niet in de bedoeling van m(jn fractie om er op aan te dringen deze beide posten gezamenlijk te verhogen. Het lijkt ons voldoende, wanneer voor het vervoer van de heren artsen f 3000,wordt besteed. Alleen staan wij toch steeds weer voor de moeilijkheid, dat wij niet goed kunnen begrijpen, waarom de dienstauto van de adjunct-directeur op f 1000,per jaar wordt gesteld. Ik geloof, dat deze heer met die f 1000,eigenlijk niets kan beginnen. Hij kan er geen auto voor kopen en hij kan er ook geen auto voor exploiteren. Die f 1000,lijkt ons dus eigen lijk een fictief bedrag en wij hebben de indruk, dat het gevolg daarvan is, dat wij de adjunct-directeur zelden in een auto zien. We zien hem meer op een fiets en ik geloof, dat dit een nadeel is voor het vele werk, dat deze heer moet verzetten. Op een ander punt kan de raad blijken, dat hij o.a. 2650 controles moet doen per jaar. Als hij dat alles op de fiets moet doen, dan is het begrijpelijk, dat er voor belangrijker werkzaamheden geen tijd is, b.v. zijn werk in Praktische Hulp, in de Haniasteeg en op andere plaatsen, zodat wij er van overtuigd zijn, dat hij toch wel een wat sneller ver voermiddel nodig heeft. Wij en ik speciaal zou den graag willen weten, waarom er een bepaald ver- houdingscijfer bestaat. Beschouw ik de taak van de directeur, dan heb ik toch de indruk, dat zijn arbeid zich afspeelt weliswaar op verschillende punten van de stad, maar dat de afstanden daartussen toch niet zo lang zijn als die, welke de adjunct-directeur moet af leggen. Onze fractie zou dan ook graag willen voor stellen beide geneesheren f 1500,uit te keren. De heer J. de Jong: Ik heb in de vorige begrotingszit ting gepleit voor uitbreiding van de gemeentelijke ge neeskundige dienst voor ongevallen, die niet aan de open bare weg gebeuren. In de mem.v.a. schrijven b. en w. dat dit iets voor de particuliere doktoren is en dat men, wanneer die niet te bereiken zijn, kan bellen met de dokterstelefoon. Ik heb het zelf echter persoonlijk meermalen meegemaakt bij een dergelijk ongeluk, dat, als wij om kwart voor 9 een dokter vroegen, de dokters allemaal hun praktijk in waren, zodat wij hen niet konden bereiken en wij ten einde raad het stads ziekenhuis hebben opgebeld. Daar verwees men ons naar het politiebureau en twee uren nadat een van de getroffen personen door de eigen auto van het bedrijf naar een van de ziekenhuizen was gebracht, kwamen er twee rechercheurs om eens te kijken, of de man nog leefde. Dat is iets, wat in een stad als Leeuwarden eigenlijk niet meer verantwoord is. En daarom was het wel van belang en zou ik het ook zeer op prijs stellen, wanneer b. en w. mijn suggestie in overweging zouden willen nemen, om de dienst uit te breiden, zodat men, wanneer er een ongeluk gebeurt op bedrijven of in parti culiere huizen en men de eigen of een andere dokter ook per dokterstelefoon niet kan bereiken, dan terecht kan bij de gemeentelijke geneeskundige dienst. De Voorzitter: Dan zou ik graag de beide opmerkin gen willen beantwoorden, allereerst die van de heer Hoekstra, die niet begrijpt, dat de vergoeding van de dienstauto van de adjunct-directeur van de geneeskun dige dienst op f 1000,is gesteld en die tenslotte zegt, dat hij de vergoedingen voor de directeur en voor de adjunct-directeur samen zou willen optellen en dan door twee zou willen delen. Ik zou er op willen wijzen, dat het hier niet meer betreft dan een vergoeding. De heer Hoekstra zegt, dat de adjunct-directeur daarvoor geen auto kan kopen en geen auto kan exploiteren, maar daar gaat het ook niet om; het gaat er alleen maar om, in welke mate deze functionaris dit voertuig nodig heeft voor de uitoefening van de werkzaamheden, die hem van gemeentewege zijn opgedragen. En bij de vaststelling van dit bedrag is dus nagegaan, welke de afstanden waren, die voor dat werk moesten worden afgelegd. Op grond van die calculatie is geconcludeerd tot dit bedrag van f 1000,Wij zijn van mening, dat dit bedrag voldoende is. En het is stellig voldoende, als deze functionaris zijn werk niet per auto doet, maar op de fiets, want dan toucheert hij een vergoeding, die hij niet gebruikt. Dat wil zeggen, dat hij deze niet ge bruikt voor het doel, waarvoor die vergoeding gegeven wordt. En zo lang dat het geval is, is er dus stellig geen aanleiding om deze vergoeding te verhogen. Ove rigens is bij het in dienst treden van de directeur des tijds uitdrukkelijk overeengekomen, dat deze een ver goeding van f 2000,voor een dienstauto zou krijgen, een vergoeding, die trouwens gelijk was aan die, welke de vorige directeur kreeg. Het gaat dus niet aan, om deze vergoeding, die dus gebaseerd is op een uitdrukkelijke afspraak, nu te gaan verlagen. Kort gezegd, zijn wij dus van mening, dat deze vergoeding op het juiste bedrag is vastgesteld en wij zouden dus willen afraden om deze vergoeding op een ander be drag te bepalen. Wat de opmerking van de heer J. de Jong aangaat, zou ik toch willen zeggen, dat dit een vrij moeilijke zaak is. Want in de eerste plaats is de geneeskundige en gezondheidsdienst, volgens de opvattingen, zoals die tot dusver in deze gemeente hebben bestaan, niet het aangewezen lichaam om alle ongevallen, waar die dan ook plaats vinden, te verzorgen. Wanneer de raad in dat opzicht van opvatting zou gaan veranderen en van mening zou zijn, dat dit wèl tot de taak van deze dienst behoort, dan zit hier onvermijdelijk een uitbreiding van het personeel aan vast. Want als de beide geneeskundigen, afgezien van de schoolartsen die hun eigen taak hebben en die dus op een ogenblik, zoals de heer De Jong noemt, ook wel niet bereikbaar zullen zijn, klaar moeten staan voor dergelijke onge vallen, moeten ze óók ergens vandaan gehaald worden, uit hun eigen werk. En dat zal ook niet altijd even ge makkelijk zijn, omdat de directeur dan op het bureau aan de Jelsumerstraat of in het Stadsziekenhuis of in het infectiepaviljoen of op een nog andere plaats is, waar zijn tegenwoordigheid nodig is, bijv. in het Dia- konessenhuis, waar hij ook werkzaamheden heeft te verrichten ik noem maar het les geven aan leerling verpleegsters. Ook de adjunct-directeur heeft een taak, die hem niet aan een bepaalde plek bindt. En als men dus de eis stelt, dat er bij de G.G.D. altijd een adres te vinden moet zijn, waar men klaar moet staan om op elk ogenblik van de dag voor ongelukken te helpen, dan heeft dat onvermijdelijk een uitbreidng en een vrij grote uitbreiding van de dienst met medisch personeel ten gevolge. Ik geloof dus, dat het bij de taak, zoals die op het ogenblik aan de G. G. D. is toegedacht, niet mogelijk is. Het is wèl mogelijk, wanneer die uitbrei ding er komt, maar dat zal vrij moeilijk gaan en een kostbare uitbreiding zijn, waarvan wij de consequenties op het ogenblik niet kunnen overzien. Ik zou dus voors hands willen concluderen, dat in een dergelijke lacune, als waarop de heer De Jong gestuit is, toch in de eerste plaats voorzien moet worden door een bepaalde orga nisatie in de kring van het particuliere artsen-wezen, door de artsen dus, die de aangewezen helpers zijn voor ongevallen binnenshuis. Door een zodanige organisatie zullen dergelijke lacunes niet meer voorkomen. Hiermee zou ik graag willen volstaan. De heer Hoekstra: Ik dank U voor uw repliek. Ik ben er nu van overtuigd, dat u op de f 2000,voor de dienstauto van de directeur niet terug kunt komen. Dat is ook niet direct onze en mijn bedoeling, maar gezien de precaire toestand van de financiën van Leeu warden, wensten we de beide vergoedingen niet te ver hogen. Maar nu u het zo uitlegt, blijf ik van mening, dat die f 1000,voor de vergoeding van het gebruik van een dienauto door de adjunct-directeur een fictief bedrag is, want en dan zijn wij het eens als deze alles op de fiets doet, dan is ook die f 1000,nog te veel. Ik zou u dus nu in overweging willen geven om die vergoeding dan maar op f 1000,te laten, maar dan met de bepaling, dat de adjunct-directeur verplicht is om van zijn auto in zijn werk gebruik te maken. Dat lijkt mij in het belang van de patiënten ook ge let op de opmerking van de heer De Jong nog het beste. Dan kan hij zo spoedig mogelijk zijn, waar hij moet wezen, óók als de directeur les geeft. Ik zal in verband met uw uiteenzetting n.a.v. de op merkingen van de heer De Jong bij de heren artsen er op aan dringen om op een of andere wijze (hetzij door een dienst, hetzij door nog beter met de dokterstelefoon afspraken te maken) de ongelukken binnenshuis sneller te behandelen. Wij zijn van me ning en de artsen ook dat alle doktershulp voor iets wat binnenshuis gebeurt ook de acute onge vallen op het terrein ligt van de particuliere genees kunde. De heer J. de Jong: Ik ben misschien niet heel dui delijk geweest, maar het was niet mijn bedoeling, dat, wanneer er een ongeluk gebeurt niet aan de openbare weg, dan het gehele apparaat van de gemeentelijke geneeskundige dienst, de doktoren incluis, moet in springen. Ik heb het volgende betoogd: Ik heb het twee maal meegemaakt, dat men zich ogenblikkelijk moet bezinnen op een vervoermiddel, dat geschikt is voor ziekenvervoer. Toen wij dat niet konden krijgen, hebben wij, zoals ik al zei, het Stadsziekenhuis opge beld, maar dat kon ons toen niet helpen. Nu lag die man daar voor pampus, zoals de volksmond het uit drukt, en wij waren daar een beetje mee aan. De richt lijnen van Eerste Hulp Bij Ongelukken zijn in zo'n geval: Waarschuw ogenblikkelijk een dokter. En dat hebben wij geprobeerd. Ik heb wel eens gezien bij een ongeluk aan de openbare weg, dat de chauffeur van een gealarmeerde ziekenauto het slachtoffer vakkun dig in de wagen schuift en wanneer dit dan zo spoedig mogelijk in het ziekenhuis is, is het onder deskundige behandeling. Men mag nu nóg zo'n goede E.H.B.O.-er zijn, maar wanneer er sprake is van een slachtoffer, waarvan men niet weet, hoe zwaar gewond het is, dan ben ik niet bereid om in te grijpen. Dan heb ik maar liever, dat een dokter of een gediplomeerd verpleegster in een ziekenhuis er zich mee bemoeit. En dan moet men, als er niet een particuliere ziekenauto te krijgen is, over de auto van de gemeentelijke geneeskundige dienst kunnen beschikken, om zo'n patiënt te vervoeren. Bij de ongelukken, die ik meemaakte, mocht door de gemeentelijke ambulancedienst geen hulp verleend wor den, omdat die ongelukken niet gebeurd waren aan de openbare weg. Ik neem aan, dat men bij die dienst volgens zijn instructies handelt, maar dan zou ik graag willen, dat die instructies veranderd werden, zodat men in een uiterste geval een beroep kan doen op de auto van de gemeentelijke geneeskundige dienst.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1960 | | pagina 11