22 23 De Voorzitter: Ik heb van mijn kant beslist niet ge steld, dat de heer Hoogslag, de adjunct-directeur, alles per fiets zou doen. Ik heb alleen gereageerd op de mededeling van de heer Hoekstra zelf, dat deze func tionaris meer op de fiets dan in de auto te zien was. Ik blijf herhalen, dat naar de mening van het college voor de afstanden die deze functionaris ten be hoeve van de gemeente met zijn auto rijdt, deze ver goeding van f 1000,vooralsnog voldoende is en dat er dus geen aanleiding is om dit bedrag hoger te stellen. De opmerkingen van de heer De Jong zijn mij intussen iets duidelijker geworden. Nu geloof ik, dat de wens van de heer De Jong toch nog erg moeilijk zal zijn te verwezenlijken in de omstandigheden, zoals wij die in de gemeente kennen. Want de opvattingen zijn tot dusver, dat het vervoer van patiënten anders dan van de openbare weg een zaak is van het particuliere zieken- vervoer. En als gemeentelijk dus op dat gebied zou worden getreden, dan hebben we wel een heel grote kans, dat er van die kant bezwaren rijzen. Maar dan is er nog iets, wat daaraan voorafgaat. Het is zonder meer toch ook moeilijk om voor dat vervoer verant woordelijkheid op zich te nemen, want het is helemaal niet gezegd, dat de patiënt die binnenshuis ergens wordt aangetroffen, vlot naar een ziekenhuis vervoerd kan worden. Dus dan zal toch eerst, zal de gemeente de verantwoordelijkheid voor dat vervoer op zich nemen, uitgemaakt moeten worden, of dat vervoer werkelijk, gegeven de toestand van de patiënt, mogelijk is. M.a.w. er zal toch eerst ook een arts zijn licht over het geval moeten laten schijnen en dan komen we weer terecht op hetzelfde punt van zopas. Dan is een personeelsuitbrei ding van de dienst bepaald nodig, omdat de artsen van de geneeskundige dienst, gegeven hun geringe aantal en gegeven hun werk, ook niet op elk ogenblik disponibel zijn. Dit is een moeilijke zaak, waar wij dus in elk geval op dit ogenblik niet uitkomen. Ik ben graag be reid dit nog eens met de directeur van de geneeskun dige dienst te bepraten en daarna in het college het advies van de directeur G.G.D. te behandelen. Ik zou u willen voorstellen om het in elk geval nu te laten, zoals het is, want wij hebben nu niet een andere op lossing voorhanden. De begroting van de geneeskundige- en gezondheids dienst wordt, met de bijbehorende wijziging, overeen komstig het voorstel van b. en w., vastgesteld. De begroting van het woningbedrijf, met de bijbe horende wijziging, de begroting van het grondbedrijf, de begroting van de reinigings- en ontsmettingsdienst, met bijbehorende wijziging, en de begroting van open bare werken, met bijbehorende wijziging, worden, ach tereenvolgens, overeenkomstig de voorstellen van b. en w., vastgesteld. Aan de orde is de begroting der energiebedrijven, met bijbehorende wijziging. De heer Bootsma: In het afgelopen jaar is het meer dere malen voorgevallen, dat wij over de omschakeling van stadsgas op aardgas gesproken hebben. Nu wij in middels daarmede enige praktijk hebben opgedaan, meen ik toch, dat het wel dienstig is om daar in deze begrotingsvergadering nog enkele woorden aan te wij den. En dan wil ik wel beginnen met ook via u een woord van hulde te spreken t.a.v. de mensen die dage lijks deze werkzaamheden moeten verrichten. Ik geloof gerust te mogen vaststellen, dat hier heel vaak in over uren met een grote toewijding aan is gewerkt en wan neer wij dan momenteel ook weinig of geen klachten meer vernemen in tegenstelling met het begin, dan geloof ik, dat dit niet anders dan tot tevredenheid mag stemmen. Het heeft inderdaad zijn nut gehad, dat wij hier aanvankelijk enige malen het woord over hebben gevoerd. Er is een merkbare verbetering gekomen in de voorlichting aan het publiek en ik geloof ook wel, dat dat resultaten heeft opgeleverd. Wanneer ik de toelichting en de beantwoording in de mem.v.toel. en in de mem.v.antw. lees en daaruit opmaak het aantal extra vergoedingen, dan is dat binnen een redelijke grens gebleven en is daarmee toch een bron van on genoegen, die anders vaak was ontstaan, weggenomen. Ik wil dus nogmaals mijn tevredenheid uitspreken over de gang van zaken, zoals die zich in de loop van dit jaar heeft ontwikkeld en daarbij de wens uitspreken, dat het schema, zoals men zich dat op het ogenblik heeft voorgesteld, kan worden nagekomen. Daarbij wil ik dan in het bijzonder wel de verlichting van Huizum ook naar voren brengen, want ik geloof ook te mogen constateren, dat daar momenteel behoorlijk schot in zit. De heer Bosgraaf: In de sectievergaderingen is door enkele leden ook even gevraagd naar de pensionering van wachtgelders en ik meen, dat ik de gelegenheid maar moet aangrijpen om er nu over te spreken bij deze begroting. (Bij punt 34 blz. 192 in de mem.v.toel. op de begroting wordt deze post ook genoemd: wachtgel den inclusief soc. lasten.) Er is op geantwoord, dat de wachtgeldverordening nauwkeurig omschrijft, welke uitkeringen aan de wachtgelders kunnen worden ge daan. Voor de overbruggingstoelage, waarnaar ook is gevraagd, ontbreekt deze grondslag. Maar dan zou ik graag willen vragen: Waar komt deze verordening eigenlijk vandaan? Is dit een rijksverordening of een verordening van de gemeente? Indien het een rijks verordening is, dan neem ik aan, dat wij daar wel heel weinig aan kunnen doen. Maar indien het een ge meenteverordening is, dan ligt het, geloof ik, toch in onze macht daar wel iets aan te doen; dan zou dus de overbruggingstoelage alsnog toegekend kunnen wor den. De regeling, zoals die nu is, komt ons dan ook onbillijk voor. Juist de wachtgelders, die toch al een lager inkomen hebben, overigens geheel buiten hun eigen schuld, hebben o.i. nog meer behoefte aan een toelage dan de anderen. Bovendien betreft het hier maar betrekkelijk weinig gevallen. Het blijkt mij uit deze begroting, dat het het vorige jaar acht mensen wa ren; volgens blz. 195, zelfde toelichting, zijn er nu nog vijf, tenminste wat het gasbedrijf betreft. Nu zou ik graag van u vernemen, of er uiteindelijk nog niet een mogelijkheid is om deze toch al extra getroffen mensen op een of andere wijze tegemoet te komen. Voor de gemeente gaat het om betrekkelijk kleine bedragen, gezien ook het aantal wachtgelders. Voor de betrokke nen is dit een zaak van groot belang. De heer IJtsma: Ik had ook eigenlijk een opmerking in dezelfde geest willen maken als de vorige spreker. Het is mij wel bekend, dat deze zaak formeel volkomen vast zit, maar aan de andere kant hebben deze wacht gelders die toch al een veer gelaten hebben, omdat hun pensioenjaren ook niet mee telden, ongeveer vijf jaar geleden vrijwillig dit wachtgeld aanvaard om jongeren in de gelegenheid te stellen werk te houden Die mensen wordt toch wel een grote teleurstelling bezorgd; bovendien is in 1957 ook aan hen vanwege de energiebedrijven een circulaire uitgereikt, waarin staat: Hierbij delen wij U mede, dat wij besloten heb ben aan artikel 87 van het Algemeen Ambtenaren reglement een zodanige toepassing te geven, dat aar personeelsleden in de lagere loon- en salarisgroepen een gratificatie zal worden toegekend, wanneer ze de dienst met pensioen verlaten. Dat heeft bij hen zeker de illusie gewekt: Wij komen daar ook voor in aan merking. Hoewel ik reeds gezegd heb, dat de zaak formeel volkomen vast zit op grond van de bestaande reglementen, zou ik toch uw college in ernstige over weging willen geven om een weg te zoeken, waarlangs deze mensen toch de gratificatie van 6 weken wacht geld als overbrugging naar hun pensionering zouden kunnen ontvangen. Het spreekt wel vanzelf, dat ik, als ik deze opmerking maak bij de behandeling van de begroting van de energiebedrijven, deze ook geldt voor het overige personeel, dat hierbij t.z.t. betrokken zou kunnen worden. Ik heb in de sectie de wens te kennen gegeven om de personeelsvoorziening, vooral van mensen die tijde lijk, doch voor vrij lange duur aangesteld worden, te laten lopen over onze personeelsafdeling, waar ik toch op het ogenblik wel groot respect voor heb en die dus danig gecentraliseerd is, dat hij ook dit nog wel zal kunnen verwerken. Het antwoord van uw college is zo, dat men het, geloof ik, i.z. de geest die uit mijn vraag spreekt, wel met mij eens is. Ik meen althans, dat ik het zo mag uitleggen. Ik ben daar blij om, maar ik zou het college toch wel in overweging willen geven, en spe ciaal de betreffende wethouders, om de directeuren van dienst omtrent dat standpunt te willen inlichten. De heer K. J. de Jong: Ik wil beginnen met mijn be zorgdheid uit te spreken over de ernstige vertraging, die de totstandkoming van een nieuwe stroomprijs- overeenkomst met de provincie Friesland ondervindt. Over dit punt is al meerdere keren gesproken, maar ik wilde er toch nog eens van deze zijde op aandringen een spoedige overeenkomst met het P.E.B. tot stand te brengen. Vanaf 1955 weten wij eigenlijk nog niet, wat de stroom die we ingekocht hebben, ons kost. Het is toch eigenlijk zeer onbevredigend, dat dit geval niet verder komt, naar het schijnt. En nu zou men wel kun nen zeggen: we hebben daar geen tijd voor, want we zitten met de omschakeling van het gas en met de spanningswijziging, maar kunnen hierbij dan, wanneer men dit niet aan kan, geen andere instanties te hulp geroepen worden? Ik begrijp eigenlijk niet recht, dat deze zaak ieder jaar maar blijft slepen en dat we niet tot een uitgedragen zaak komen. Wij hebben destijds al eens een rapport ter inzage gehad, een rap port, dat zeer uitgebreid, maar toch ook zeer onbe vredigend was. En ik heb toen de indruk gekregen, dat het bepaald niet zo eenvoudig is om door middel van on derhandelingen tot een oplossing te komen. In onze frac tie stelt men zich dan ook de vraag: Is het ook mogelijk, dat het college bij de onderhandelingen die zij verder gaat voeren, de mogelijkheid in haar overwegingen be trekt om te komen tot een uniformiteit in de gehele provincie met betrekking tot de tarifering van de stroomprijs? Een dergelijke uniformiteit hebben we ook reeds voor het gas en het water. Ik geloof, dat we, althans voorzover ik weet, toch wel een veel betere en veel meer uniforme regeling dan vroeger het geval was het gaat in de richting van de uniformiteit zou den kunnen bereiken. Wij van onze kant zouden zeggen: Wij aanvaarden de tarieven van het P.E.B., dan weten we tenminste, dat de in Leeuwarden gevestigde be drijven en particulieren niet achter gesteld worden bij de bedrijven en particulieren in de provincie. Dat is nu nog wèl het geval; omgekeerd zullen er ook wel Leeu warder ingezetenen goedkoper uit zijn dan mensen, die in de provincie wonen, maar het is zeer onbevredigend, dat we in bepaalde gevallen toch van een achterstel ling kunnen gewagen. Dit spreekt te meer, omdat wij ook en dat is een ander punt nog nooit over gegaan zijn tot invoering van het zakentarief, dat jaren geleden al eens een keer op de begroting van de ener giebedrijven geprijkt heeft en dus in die zin wel vast gesteld is, althans wel in uitzicht gesteld is. Eerst was het technisch niet mogelijk, maar nu het technisch wel mogelijk is, wacht het elk jaar maar weer op dit basiscontract, dat nooit tot stand kan komen. Ik weet me nog te herinneren en daarom haal ik het nog eens even aan dat het toenmalige raadslid de heer Pols hier ook zijn ernstige ontstemming over uitgespro ken heeft. Ik heb dan ook voor mezelf de gedachte, dat ik niet aan dovemansoren spreek, wanneer ik ook via u aan zijn adres vraag, of hij hier nog wel eens zeer ernstig zijn aandacht aan schenken wil. Ik weet, dat hij hier vroeger ook een hartstochtelijk voorstander van het zakentarief was; in 1954 en in 1955, bij de begro tingsbehandeling, heeft hij hier zeer onomwonden ge vraagd: hoe staat het er dan mee, meneer de voor zitter, zeg dan ja of nee; dan weten we waar we aan toe zijn. Ik zou zeggen, meneer de voorzitter, in de terminologie van de heer Pols vervolgende: Is het niet mogelijk, dat hij nu eindelijk eens tracht waar te ma ken, waar hij toen zo op aangedrongen heeft? Ook de uniformiteit is, geloof ik, toch wel iets naar zijn hart; hij zou precies zo gesproken hebben als ik, wanneer hij hier had gezeten of althans op zijn V.V.D.-zetel. Ook over de spanningswijziging is gesproken. Ik heb voor mezelf de gedachte, dat men er, wanneer het col lege met een voorstel komt om een definitieve regeling vast te stellen, dan eigenlijk ook bij moet hebben het stellige voornemen om dat in zo snel mogelijk tempo te doen. Wanneer we 10, 12 of 15 jaar aan die spanningswijziging zouden vastzitten, dan zou dat ook voor het bedrijfsleven wel grote bezwaren met zich meebrengen. Ik zou er nog veel liever enkele jaren mee wachten, als het op het moment nog niet mogelijk is, om dan later in zo snel mogelijk tempo deze gehele spanningswijziging te realiseren. Hier moeten we niet jaar in jaar uit op ons elf en dertigst mee bezig zijn. Ik geloof, dat daar de zaak niet mee gediend is. In verband met de overgang op puur aardgas is in de secties gevraagd, of er ook veel klachten waren over de vergoedingen bij ombouw. Er wordt geantwoord, dat de vergoedingsregeling slechts aanleiding gegeven heeft tot enkele klachten. Ik heb ook al eens een enkele klacht opgevangen en dan sloeg dat meest op gevallen, waarin verwarmingstoestellen, ovens, fornuizen enz. omgeschakeld moesten worden. Men heeft voor zich zelf als gebruiker dan wel de mening, dat het bedrijf te veel uitgaat van de handelswaarde, terwijl de ge bruiker meer met de gebruikswaarde te maken heeft. En de gebruikswaarde ligt ongetwijfeld voor tal van gebruikers veel hoger dan de handelswaarde, waarvan het bedrijf uitgaat. Is het niet mogelijk, wanneer men ook na overleg met het bedrijf niet tot overeenstem ming gekomen is, met betrekking tot deze zaken, die uiteindelijk nog maar de minderheid van het aantal toestellen uitmaken, desnoods nog eens een beetje meer soepelheid te betrachten? Ik vind dit toch wel een zeer forse ingreep. Als wij dan van onze zijde, als ge meentebestuur, in ieder geval de mensen tevreden kun nen stellen in die zin, dat ze althans moeten toestem men, dat de regeling billijk is, dan zijn we al een heel eind op streek. Wanneer we dat niet kunnen bereiken en de mensen voelen zich ernstig ten achter gesteld, dan geloof ik, dat van de zijde van het bedrijf alle mo gelijke moeite gedaan moet worden om hun tevreden te stellen. Overigens kan ik mij wel aansluiten bij de door de heer Bootsma uitgesproken woorden van waar dering voor het personeel, dat in verband met deze overgang heel veel in de avonduren heeft moeten werken. De heer Van Balen Walter; Ik zou mij gaarne willen aansluiten bij de woorden van de heer De Jong over het feit, dat er nog nooit een overeenkomst met de provincie is getroffen inzake de stroomlevering. Het lijkt mij zo zoetjesaan toch wel tijd te worden, dat men in deze blijkbaar wel buitengewoon moeilijke materie tot een oplossing komt. Ik heb zo het idee, dat men een beetje om de hete brij heenloopt, maar men zal toch een keer de stap moeten nemen en ik zou dus het college wel heel ernstig in overweging willen geven om de zaak nu toch in het komende jaar tot een op lossing te brengen, want jaar in jaar uit dit punt weer op de begroting te vinden, jaar in jaar uit hierover te moeten spreken, dat lijkt mij toch wel buitengewoon onbevredigend. De argumenten die van de zijde van b. en w. zijn aangevoerd om te motiveren, waarom men nog niet tot overeenstemming is gekomen, hebben mij niet buitengewoon overtuigd. Nu weet ik niet, of ik de omschakeling op aardgas bij dit punt te berde kan brengen. Deze kwestie moge dan misschien niet van financiële aard zijn, ze is toch wel van algemene aard. Mij bekruipt n.l. de vrees, dat het gevaarlijk is, als wij op dit moment zo zonder meer maar in onze binnenleidingen aardgas binnenlaten, zon der dat deze gekeurd worden op kwaliteit. En ik zou dus graag van de wethouder de geruststellende ver zekering horen, dat de dienst overtuigd is, dat dit zonder gevaar voor onze gemeentenaren mogelijk is, dat onze binnenleidingen dus van zodanige aard zijn, dat deze de hogere druk van het aardgas zonder meer kunnen verdragen. Daarbij zou ik dan toch wel heel graag de verklaring willen hebben, dat men heeft on derzocht, dat de binnenleidingen, die op het moment van toelaten misschien nog wel deze druk kunnen ver dragen, na verloop van tijd deze keuring nog kunnen doorstaan. Anders zie ik toch wel moeilijkheden en gevaren in de toekomst. Ik zou dus gaarne op dit punt een geruststellende verklaring tegemoet willen zien, want ik acht de toestand van dit ogenblik, nu men dus zonder meer het aardgas tot de woningen toelaat, niet bevredigend. De heer Klijnstra: Een kleine opmerking over de overgang op puur aardgas. De verbruikers die een niet-ombouwbaa r 2-, 3- of een 2%-vlams gastoe- stel inleveren, kunnen tegen bijbetaling van 2 gulden een vrij pover en vrij slecht geëmailleerd gasstel terug-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1960 | | pagina 12