27 2ö gulden op de begroting te plaatsen, om ons als college de vrijheid te geven daarmee te handelen in de geest als door deze beide heren bepleit. De heer De Jong heeft er met zoveel woorden al op gewezen, dat dit be drag lang niet altijd gelijk behoeft te zijn. Ik zou me best een jaar kunnen voorstellen, waarin er geen wacht gelder 65 jaar wordt, maar er kan ook wel een jaar zijn, waarin een stuk of drie, vier wachtgelders die leeftijd bereiken. Als er dan tenminste nog van deze wachtgelders zijn; het is wel een aflopend aantal na tuurlijk. Ik weet eigenlijk niet precies, hoe wij formeel met een dergelijk voorstel zouden moeten handelen; dit is niet een zaak van het G.O. Hier ligt dus een wacht geldverordening en die kent niet een bepaling, zoals de heren die er graag in zouden willen zien. Het zou dus best op de weg van het G.O. kunnen liggen, om die er plaatselijk in te brengen, maar daar verzet zich eigenlijk het feit tegen, dat wij zoveel mogelijk met uniforme rechtspositieregelingen werken. Men zou dus hoogstens kunnen zeggen: Deze zaak zou misschien landelijk eens kunnen worden bekeken, omdat er meer gemeenten zijn, die op dit punt met bepaalde moeilijk heden zitten. Maar op dit moment is het dus per se niet een zaak van het G.O. In de voorstelling van de heren is het dus zo: B. en w. worden uitgenodigd om een bedrag op de begroting te plaatsen. Het college zou dus nu dat bedrag moeten bepalen en het nu ook aan de raad moeten voorstellen; dan zou deze het kun nen vaststellen en zou het op de begroting aangebracht kunnen worden. Maar ik weet eigenlijk niet, of ons dat in de procedure van nu zou kunnen gelukken. De Voorzitter: Ik zou dan van mijn kant er toch nog het volgende van willen zeggen: Het voorstel, luidende als volgt: De raad verzoekt het college alsnog een be drag uit te trekken om te komen tot een gelijke grati ficatie voor deze wachtgelders als wordt verstrekt aan de ambtenaren die met pensioen gaan, bevat dus een verzoek van de raad aan b. en w. om een bedrag uit te trekken. Dat kan in de eerste plaats niet. Voorts wordt gevraagd om voor „deze wachtgelders" welke wachtgelders het zijn, heeft de heer Bosgraaf zopas wel verteld, maar het staat niet in het voorstel een ge lijke gratificatie te verstrekken als aan de ambtenaren die met pensioen gaan. Ook dót kan niet, mede niet, omdat de bedoeling van de beide heren is, aan bepaalde gewezen ambtenaren een bedrag toe te kennen buiten elke regeling van hun rechtspositie om. De wethouder van sociale zaken heeft zopas al duidelijk uiteengezet, dat een dergelijke regeling niet bestaat. Met andere woorden: dit voorstel strekt er toe om, althans naar de vorm, uit de gemeentekas een geschenk aan een aantal mensen te doen toekomen. Dat is natuurlijk op deze wijze niet juist. Als men van mening is, dat ge wezen ambtenaren in de positie als deze wachtgelders een gratificatie behoren te ontvangen, dan behoort dat onderdeel te zijn van een algemene regel. Waarom deze mensen wèl, waarom in de toekomst andere mensen niet en in het verleden ook andere mensen niet? Er zou dus vooraf, als men in dit opzicht iets wil, een regeling moeten komen, op grond waarvan aan deze mensen een uitkering kan worden gedaan. Dan zou, daarna dus, een post daarvoor op de begroting moeten worden geplaatst, waaruit het college, aan de hand van de regeling precies wetende wat het kan uitkeren, zou kunnen putten om aan het, eventuele, verlangen van de raad te kunnen voldoen. Formeel ligt deze zaak dus niet, zoals ze behoort te liggen. En al zou dit voorstel worden aangenomen, dan zijn b. en w. er nóg verlegen mee; zij kunnen er niets mee. Ik zou u willen voor stellen om uit dit geval te komen dat wij deze zaak in overweging nemen, dus om preadvies tot ons nemen en dat we in een van de eerstvolgende raads zittingen er op terugkomen. De heer IJtsma: Ons uitgangspunt is natuurlijk ge weest dat voelt u en ook de raad wel dat wij t.a.v. de wachtgelders, die toch al een goede veer hebben gelaten, het onbillijk vinden, dat zij bij hun pensione ring niet de gratificatie krijgen, die ze wel zouden heb ben ontvangen, als ze als ambtenaar gepensioneerd wa ren. De heer Bosgraaf en ik menen en wij hopen, dat de raad die mening zal delen dat deze mensen die maar weinig in getal zijn, uit billijkheidsoverwegin gen, hoe moeilijk het misschien op een bepaald punt formeel ook zit, de gratificatie moeten hebben. Als de zaak van deze wachtgelders van de gasfabriek afloopt, dan kunt U wel vertrouwen, dat wij, als organisatie mensen, deze hele zaak op hoger niveau nog aan de orde zullen stellen. Als wij op het ogenblik pleiten voor deze wachtgelders, dan houdt dat tevens in, dat wij van mening zijn, dat de wachtgeldverordening moet worden gewijzigd. Ik zou dus dit voorstel dat hier ligt, wel ernstig bij U willen aanbevelen. Wat mij betreft, ik kan mij er wel mee verenigen, dat U het voor pread vies tot U neemt. De Voorzitter: Kan de raad nu goedvinden, dat wij het voorstel voor preadvies tot ons nemen? Dan komen wij daar in een van de eerstvolgende raadsvergaderin gen op terug. De raad gaat hiermee akkoord. De begroting der energiebedrijven, met bijbehorende wijziging, wordt, overeenkomstig het voorstel van b. en w. vastgesteld. De begroting van Maatschappelijk Hulpbetoon en van de Leeuwarder Sportstichting worden, overeenkomstig de voorstellen van b. en w., vastgesteld. Aan de orde is de gemeentebegroting, met de bijbe horende wijzigingen. Uitgaven Volgno. 18. Presentiegelden der leden van de raad f 6.660,—. De heer Spiekhout: Het is bekend, dat wij al enige jaren, in verschillende begrotingszittingen, gesproken hebben over wijzigingen in het reglement van orde van onze raad, die sommige leden gewenst achten. Hoewel dit punt dus al meermalen aan de orde is geweest, is er nooit iets van wijziging gekomen. Er kleven dus kennelijk geen dusdanig grote gebreken aan dat regle ment, dat er niet mee gewerkt kan worden. Als dat zo zou zijn, dan zouden er natuurlijk wel concrete voor stellen tot wijziging zijn gekomen. Toch komen er elk jaar weer kleine puntjes aan de orde; de een heeft dit en de andere dat. Daardoor krijgt men het gevoel, dat het toch eigenlijk wel nuttig en nodig zou zijn om dit reglement weer eens een keer onder de loep te nemen. Op zichzelf is het feit, dat het van 1938 dateert, althans in dat jaar voor het laatst is gewijzigd en dus al 22 jaar oud is, ook al een reden om het eens opnieuw te gaan bekijken. Ik geloof niet, dat het verstandig zou zijn om nu in déze vergadering te spreken over al of niet wenselijkheid van bepaalde veranderingen in het reglement. Er zijn zo in het verleden wel eens enkele punten genoemd. Ik meen, dat ik helemaal de lijn van Uw beleid als voorzitter van deze vergadering volg, als ik tracht hier vandaag niet veel tijd aan te besteden, maar beter doe aan de raad voor te stellen een com missie te benoemen, die dit reglement van orde en ik zou daar eigenlijk ook bij willen betrekken de regle menten voor de raadscommissies van bijstand zal bestuderen en dan eventueel, dus als er aanleiding toe zou zijn, na die bestudering met voorstellen tot wijzi ging zal komen. Dat zal meer bevredigen dan dat wij elk jaar dit punt weer in het sectieverslag zien ver schijnen, zonder dat er verder iets aan gedaan wordt. We zullen, ook al zal blijken, dat er geen wijzigingen nodig zijn, dat dus het reglement in de huidige vorm in alle opzichten bruikbaar is, toch beter bevredigd zijn, als een commissie dat dan maar eens heeft vastgesteld. En ik wil dan ook graag een voorstel bij U indienen, waarin de raad uitspreekt, dat hij besluit uit zijn mid den een commissie in te stellen ter bestudering van het reglement van orde voor de raad en van de reglementen voor de raadscommissies van bijstand. Het zal dan tevens de taak van die commissie zijn eventueel met voorstellen tot wijziging van genoemde reglementen te komen. De fracties van de in de raad vertegenwoor digde politieke partijen zullen elk een lid moeten aan wijzen om zitting in deze commissie te nemen. Dan betrekken we de fracties er bij; als daar wensen leven op dit punt, zullen deze wel naar voren komen en dan zullen wij zonder op het ogenblik al te veel tijd van de raad te vragen, deze aangelegenheid op de meest zake lijke wijze nu in één keer kunnen afhandelen. Dit voor stel is mede ondertekend door de heren Santema, Kam- stra, K. J. de Jong, Van der Veen en Klijnstra. Ik zou het U hierbij willen overhandigen. De Voorzitter: Ik zou er dit van willen zeggen. Het is een beetje eigenaardig gegaan in de loop van de jaren. Men heeft wel telkens de wens tot wijziging geuit, maar op de concrete vraag van deze kant: wat wilt u dan wijzigen, is nooit enig antwoord gekomen en van daar, dat wij van onze zijde in dat opzicht altijd min of meer in de mist gevaren hebben. Nu ligt hier het voorstel ter tafel, dat ook geen concrete punten noemt, maar waaruit dan toch wel blijkt, zoals de heer Spiek hout ook mondeling toegelicht heeft, dat hier een wens bestaat om deze aangelegenheden te bekijken. En daar is uit de aard der zaak niets tegen. Maar zou het dan en dat is dan een advies van mijn kant aan de raad niet verreweg het eenvoudigste zijn, dat de raad maar onmiddellijk besluit, dat niet de fracties iemand aanwijzen, maar dat de fractievoorzitters als, laten we zeggen, „seniorenconvent" van deze vergadering deze zaak tot zich nemen en te zijner tijd daarover verslag doen. De voorzitters hebben ieder in hun fractie een bepaalde positie, die hebben ook in deze raad een bepaalde positie, zodat de door mij aangegeven werk wijze toch eigenlijk wel de allermeest aangewezene is om deze zaak verder rond te krijgen. We kunnen dus aannemen, dat de raad zich met dit door mij min of meer geamendeerde voorstel De heer Beuving: Even een vraag, mijnheer de Voor zitter. Hoe denkt men er over, dat in de vergadering van fractievoorzitters, die deze belangrijke zaak in stu die zullen nemen, mgn fractie niet is vertegenwoor digd? De Voorzitter: Daar weet ik persoonlijk niets over, mijnheer Beuving; dat moet de raad tenslotte zelf uit maken. De fracties van de in de raad vertegenwoor digde politieke partijen zullen elk een lid aanwijzen. Dus U De heer Kamstra: Ik wil hier even mijn mening van zeggen, als het mag. Ik ben het er ook niet mee eens, dat in dit verband de heer Beuving of de communisti sche fractie uitgeschakeld is. De heer K. J. de Jong: In het voorstel staat „iedere I fractie". De heer Kamstra: Maar het voorstel is niet door de heer Beuving ondertekend. Ik vind dit niet juist. De Voorzitter: Mag ik uit deze opmerkingen van verschillende kanten concluderen, dat u de heer Beuving ook als lid van deze commissie benoemt? (Dit wordt uit de raad bevestigd.) Dan is aan de wens van de heer Beuving voldaan en ik geloof, dat hiermee de zaak dus wel volledig duidelijk is. Dan kunnen we doorgaan. Er wordt mij door de secretaris gesouffleerd, dat ook over het voorzitterschap van de commissie gesproken moet worden. Het reglement van orde spreekt niet over de aanwijzing van de wijze van benoeming van de voor zitter in de commissies; ik zou dat graag aan het .seniorenconvent" om dat woord nog eens te ge bruiken over willen laten. U gaat hier dus ook mee akkoord. Volgno. 18 wordt onveranderd vastgesteld. Volgno. 30. Onderhouden en schoonhouden van het stadhuis enz. f 63.000, De heer Taylor ParkinsIk weet niet, of dit het juiste moment is ik dwaal een beetje in de mist voor een vraag in zake of eigenlijk een idee voor de ver bouwing van het stadhuis, waarover in de aanbiedings brief gesproken wordt en m.n. betreffende de ruimten die bij het stadhuis zouden getrokken worden door bouw aan de overzijde van de St. Jacobsstraat. Moet ik mijn opmerkingen hier plaatsen of moet ik daar nog even mee wachten? De Voorzitter: Gaat uw gang. De heer Taylor Parkins: De voorgenomen verbouwing van het stadhuis en de uitbreiding aan de overzijde van de St. Jacobsstraat hebben mij te denken gegeven. Het lijkt mij bepaald niet de juiste wijze om de nieuwe werkruimten voor ons gemeentebureau hier te plaatsen. Het terrein, bedoeld voor de uitbreiding, ligt midden in de stad en heeft een betrekkelijk geringe oppervlakte. Dit zou dan gecombineerd worden met het oude huis, waar nu ook niet bepaald moderne ruimten zijn voor een modern werkkantoor. Nu speelde mij deze vraag door het hoofd: Is het beslist noodzakelijk, dat al de ruimten van een stadhuis in één gebouw zijn onderge bracht? Ik zou mij werkelijk kunnen indenken, dat er een huis voor representatie is (het gebouw, dat nu ook voor dit doel dienst doet) en op een andere plaats in de stad een gebouw, dat als werkruimte wordt ge bruikt. Hierbij gingen mijn gedachten uit naar de ruim ten, die bij en om de Oldehove vrij komen, een terrein, waar een architect nog van alles mee kan doen, waar hij gelegenheid heeft om aan de diensten van het ge meentebestuur die ruimten te geven, die een moderne dienst werkelijk nodig heeft. Hier is aan eisen te vol doen, die door de voorgestelde oplossing in de bin nenstad: een deel van de werkruimten in een oud huis en een deel in een nabij gelegen nieuw gebouw, nooit vervuld kunnen worden. Laten wij ons dit gebouwen complex in de binnenstad even voorstellen. Wé hebben al iets gehoord over een luchtbrug over de St. Jacobs straat. Waar wij echter een luchtbrug gezien hebben, was dat altijd een afschuwelijk geval, waarvan we eigenlijk moeten zeggen: hoe bestaat het, dat een schoonheidscommissie, die toch iedere stad heeft, zo'n lapmiddel, zo'n absoluut lelijk geval, goedkeurt en in stand doet houden. En hier zouden wij naar een der gelijk lapmiddel gaan streven! Ik verzoek U daarom, alvorens verder te gaan met de verdere voorbereiding van deze uitbreiding, deze vraag in overweging te ne men: Is er in de omgeving van de Oldehove geen plaats en geen terrein te vinden, dat zonder twijfel met betere resultaten voor de dienst ingericht kan worden? De hear Santema: Dizze gedachte fan de hear Taylor Parkins fortsjinnet dochs wol oertocht to wurden. It is ommers sa, dat hjoed-de-dei de administrative romte fan it stedshüs yn in <Ud en yn in nij diel opnommen sit. Mar hwannear't men fan it Hófplein óf de kombi- naesje fan dizze beide gebouwen bisjocht, dan is it net in moaije ienheit. It oarspronklike gebou fan it aide stedshüs fortsjintwurdiget in eigen styl, hwerby it ear- dere bureau fan polysje net oanslüt. En ek dêrom bin ik fan miening, dat yndied in greate administrative romte, noch bitreklik yn it sintrum, wol oertinking for tsjinnet. Op 'en dür sille wy dochs yn in bibouwing op it plak by de Aldehou foarsjen moatte. Réprésentative gebouwen en dan yn nije styl, lykas it projektearre ge bou fan de provinsiale bibleteek, kinne der gerêst noch by. Oan't sa fier kin ik de gedachte fan de hear Taylor Parkins dochs wol stypje. Ik jow dy dan ek graech yn oerweging oan b. en w. De heer Van der Schaaf (weth.): De ideeën, die hier worden gelanceerd, worden ons ter overdenking aange boden. En U zult niet verwachten, dat ik in dit zeer korte ogenblik namens het college de overdenking tot een volledig einde heb kunnen brengen. Ik wil er echter wel iets van zeggen, n.l. dit: De gedachten van onze adviseurs en aanvankelijk ook die van het college zijn wel, althans in de eerste plaats, gegaan in de richting van uitbreiding op de plaats waar wij nu zijn. Dat heeft het grote voordeel, dat hier de bestaande gebouwen, die historisch van belang zijn, die waardevolle interieur elementen bevatten en ook wat het exterieur betreft, althans van het oude stadhuis, waardevol zijn, hun functie behouden. Zou het stadhuis op deze plaats zijn functie verliezen, dan zouden deze gebouwen depre ciëren. Nu gaan de gedachten van de heer Taylor Par kins in deze richting, dat het meest waardevolle gedeel te van dit gebouw gehandhaafd zou worden voor repre sentatieve doeleinden en dat voor het overige gedeelte

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1960 | | pagina 14