30 31 diverse stukken die ons hierover bereikt hebben, naast elkaar leg en ik ga de zakelijke inhoud daarvan na, dan is daar in wezen niets, maar dan ook niets nieuws meer bij gekomen. Bij wat nu aan de orde komt, is geen en kel punt, dat in de vorige vergaderingen nog niet be sproken is, tenzij men weer alle mogelijke verwikkelin gen doet ontstaan. De heer Santema heeft de com missie hier nogal eens genoemd; ik heb ook aandeel in deze commissie, maar ik geloof, dat we dat hier ge voeglijk buiten beschouwing kunnen laten. We zijn een commissie van advies en een advies zal zeker niet altijd opgevolgd worden. Wordt het wèl opgevolgd, dan kan dat tot tevredenheid stemmen, maar is het anders, dan heb je dat als commissie ook te accepteren; dat weet je van te voren. Wat ik nu ga zeggen, kan ik helaas niet doen namens mijn gehele fractie, maar wanneer ik dat wèl zou kun nen, dan vrees ik, dat er weer uit gedistilleerd zou wor den, dat er bij ons een bepaalde partijdwang of fractie discipline zou bestaan. Daar is dan ook geen sprake van. Ik blijf dus persoonlijk nog op het standpunt staan, dat het, gezien de gehele historie die hieraan vooraf gegaan is, niet een wijs beleid zou zijn om nog op dit moment terug te komen op de reeds lange tijd geleden genomen besluiten. Ik geloof, dat we het er alleen nog maar weer moeilijker mee maken en dat de verwikke lingen straks nog groter worden. Het blijkt al wel uit de voorstellen die hier liggen; het gaat al niet meer over het teruggeven van de oude namen aan de straten in de West-Indische buurt, maar er wordt ook al over het bedenken van nieuwe namen voor het gehele Nijlan gesproken. Wanneer we in deze voetsporen voortgaan, dan geloof ik, dat we dan maar weer helemaal bij het begin moeten beginnen. Neem dan maar geen namen meer en spreek van wijk A, B, C enz. en straat 1, 2, 3 enz. Op die manier is tenminste alle fantasie er uit en dan is het voorgoed een dooie boel. De heer Joh. de Jong: Ik ben het helaas niet eens met de vorige spreker. Ik zou zeggen: „We mutte wat meer van die dingen hewwe". Onze fractievoorzitter beweert, dat, als iemand maar lang genoeg volhoudt om te zeg gen: wit is zwart, het dan ook zo is. De geschiedenis van onze partij is er, om te bewijzen, dat lang volhouden inderdaad resultaten heeft. Jarenlang hebben wij ge hamerd op de acht-urendag, op het algemeen kiesrecht en zo meer de geschiedenis is daar vol van totdat eindelijk het doel bereikt was. En dan moet ik respect hebben voor de mensen van de West-Indische buurt, die alsmaar de moed kunnen opbrengen om met hun grie ven naar voren te komen. Ik heb daar begrip voor; dat is hier in de raad geen geheim. Ik ben voor het eerste gedeelte van het voorstel van de heer Van der Veen c.s., maar tegen het tweede gedeelte, waarin voorge steld wordt alle namen van het plan Nijlan te herzien. Ik vind dat niet nodig, want wanneer iemand in een nieuwe buurt komt te wonen, dan weet hij, dat de stra ten bepaalde namen hebben. Ik ben geen bewonderaar van die namen dat is ook geen geheim maar ik zou vóór een voorstel zijn om in deze vergadering nog radicaal te besluiten geen uitnodigingen meer aan b. en w. de West-Indische buurt haar oude namen terug te geven. Dan zijn we er af. Dan is de raad een gevoel van groot onbehagen kwijt en dan kunnen de mensen in die buurt met een blij hart Koninginnedag en Bevrijdingsdag vieren. Ze kunnen dan nu al begin nen met de vlag uit te steken. Dan zijn ze op 1 mei ook klaar, maar dat moet iedereen zelf weten; 1 mei is helaas nog geen nationale feestdag. Maar wat niet is kan komen: de aanhouder wint! (Gelach) De hear Boomgaardt: Ik kin bigjinne mei itselde to sizzen as Mr. v. d. Veen en de hear K. J. de Jong. Ik haw de foargeande bisprekkingen net meimakke; dus ik stean nij yn dizze saek. Fan gjin ien fan beide kanten moat men dizze saek oerdriuwe. Foar myn gefoel is it foar üs as ried in saek fan souplesse. Hjir hat safolle oer to dwaen west; lit üs sizze: nou, fuort dan mar! Ik kin yn dizzen stean gean efter it ütstel fan Mr. v. d. Veen c.s. Allinnich wol ik de üstellers yn oerweging jaen mar as hja dat net wolle, dan moatte hja dat ek wer seis witte fan it twade diel fan it ütstel, om de nammen op it Nij- lün „te herzien", to meitsjen „opnieuw te bezien". Hwant dan bynt dat sa slim net. „Te herzien" haldt yn, dat it oars moat; dêrom soe ik ütstelle wolle: „op nieuw te bezien". Dat is myn opfetting hjiroer. En dan wol ik noch meiïens sizze, dat de suggesty fan de hear Santema om de saek wer oan de rie to lüken, my net nedich taliket. As der brokken komme, dan binne wy der noch seis by. Dat kin dan altiten noch bisjoen wurde. De saek is, tinkt my, klear, as it ütstel fan mr. van der Veen c.s. oannommen wurdt, mei de korreksje, sa as ik dy dus ütstel. De heer J. de Vries: Ik moet beginnen met te zeggen, dat ik helaas wèl bij deze besprekingen ben geweest; inderdaad „helaas", want men moet wel een grote mate van geduld hebben om al de besprekingen omtrent deze straatnamenkwestie aan te horen. Er zijn dus nu twee voorstellen. Het ene is afkomstig van de heren Santema en Drentje en het andere van de heren K. J. de Jong, Kamstra en Van der Veen. Naar mijn smaak gaat het voorstel van de heren Santema en Drentje het verst. Men gaat daar n.l. de bevoegdheid van b. en w. uitdrukkelijk weer aan de raad trek ken. Als inderdaad de bevoegdheid aan de raad is, dan blijkt daaruit m.i. ook wel, dat het tweede vooorstel eigenlijk niet volledig is, want daarbij gaat de raad iets besluiten, waartoe hij de bevoegdheid niet heeft. Als de bevoegdheid tot het geven van straatnamen aan b. en w. is, dan kunnen we ook geen voorstel doen om die straatnamen te wijzigen; dan kunnen we hoogstens b. en w. verzoeken het te doen, of we moeten consequent zijn en we moeten zeggen: we brengen: 1. de be voegdheid terug naar de raad, en 2. wij gaan wij zigen. Als ik mijn gedachte over deze zaak iets na der zou definiëren, dan zou ik tot het college zeggen: Geeft u alstublieft die bevoegdheid nu maar aan de raad, want als dat altijd zo was geweest, dan hadden wij al deze discussies niet gehad. Dan had de raad des tijds een besluit genomen en had voor zijn eigen fat soen, neem ik aan. toch moeilijk steeds weer op die zaak kunnen terugkomen. Juist de opvatting, dat deze zaak berust bij het college en niet bij de raad, heeft er toe geleid, dat vanuit de raad meerdere malen uitvoerige betogen tot het college zijn gericht. Ik zou u dus in overweging willen geven om het voorstel van de heren Santema en Drentje over te nemen en met het voorstel-Van der Veen c.s. kan ik mij wel vereni gen, mits althans de wijziging die de heer Boomgaardt in het tweede deel heeft voorgesteld, wordt aange bracht. De heer Spiekhout: Over het voorstel van de heer Santema zou ik graag iets willen zeggen, om ook mijn stem gemotiveerd te hebben. Wij zijn dus eigenlijk het vorig jaar, toen wij de verordening vaststelden i.z. de straatnaamgeving, er mee akkoord gegaan, dat de be voegdheid bij b. en w. zou blijven. In de toelichting in de raadsbrief bij de verordening stond duidelijk, dat die bevoegdheid aan b. en w. was; het staat in de veror dening zelf, geloof ik, iets minder duidelijk. Maar dit jaar zijn wij een ervaring rijker geworden. Ik kan me niet voorstellen, dat we de komende tien of twintig jaar meer ervaring op het gebied van de straatnaam geving kunnen opdoen, dan we het afgelopen jaar hebben opgedaan. Méér moeilijkheden kunnen we in elk geval niet krijgen! Die ervaring is, dat een groep in woners van Leeuwarden het niet alleen met deze na men niet eens is, maar zich ook wat overrompeld ge voelt. Nu kan men zeggen: deze naamgeving is vol gens alle normale regels gebeurd en dat is ook zo, maar dat gevoel blijft toch leven bij deze inwoners. Ik zie dit voordeel in het voorstel van de heer Santema, dat, wanneer de bevoegdheid aan de raad getrokken wordt, de zaak in ieder geval vóór het besluit valt in de open baarheid en in de publiciteit komt, dat men dus voor komt, dat de inwoners overrompeld worden, of, laat ik het liever zo zeggen: al of niet terecht het gevoel heb ben van overrompeld te zijn. Dan hebben we dus te maken met een raadsvoorstel, dat eerst in de pers wordt gepubliceerd. En pas daarna valt er een besluit. Dat lijkt mij een aantrekkelijke kant van het voorstel van de heren Santema en Drentje. Ik geef toe, dat er misschien ook ingeval de bevoegdheid aan b. en w. blijft, een afspraak te maken zou zijn, waardoor de zaak misschien ook in de publiciteit, in de openbaarheid ge- bracht zou kunnen worden, voordat het college het be sluit heeft genomen, maar dat ligt dan toch altijd wat moeilijker. Daar moet dan speciaal om gedacht worden, terwijl de zaak, als de bevoegdheid aan de raad ge trokken zou zijn, automatisch gepubliceerd zou worden. Overigens verwacht ik in de praktijk niet zoveel moei lijkheden van de straatnaamgeving door de raad. In het verleden is wel eens gezegd: Dan krijgen we uren lange discussies in de raad over straatnamen enz. Ik zie dat niet zo, ik geloof veeleer, dat in de praktijk een voorstel van b. en w, er over het algemeen als hamerstuk door zal gaan. Maar we hebben dan wel ik herhaal het het voordeel, dat vóórdat het eigen lijke besluit gevallen is, de zaak in de openbaarheid is gekomen en dat vind ik een aantrekkelijke kant van dit voorstel van de heren Santema en Drentje. De heer Ten Brug: Ik ben in eerste instantie ook wel geneigd om te gaan staan achter het voorstel van de heer Santema, ook op grond van de motiveringen die de heer Spiekhout nu heeft gegeven. Ik vraag mij n.l. ook af t.a.v. het voorstel van de heer Van der Veen c.s.: Bereikt u daarmee eigenlijk wat u wilt bereiken? Ik kan mij indenken, dat de raad in meerderheid een dergelijk verzoek aanneemt en bij u op tafel legt, maar, in de huidige situatie is, dunkt mij, uw college volko men vrij om die namen al of niet te veranderen. De heer Boomgaardt vraagt: Is het wel nodig, dat de raad de straatnaamgeving weer aan zich trekt Het is enerzijds misschien wel een wat grove maatregel voor een kleine zaak (zo zou ik deze hele geschiedenis toch werkelijk wel willen noemen), maar anderzijds geloof ik, dat wij inderdaad een betere verhouding krijgen ingeval deze bevoegdheid aan de raad is. Het punt van openbaar heid spreekt mij heel erg aan. De heer Boomgaardt zegt: Als er brokken komen, dan zijn we er zelf bij. Maar dat is nu juist de moeilijkheid. Wanneer er brok ken zijn gemaakt, dan zijn wij niet dan langs vele om wegen en veel gepraat zoals op het moment en ook wel uit de ondervinding van de laatste maanden ge bleken is in staat om die brokken weer op te rui men. Daarom geloof ik, dat het beter is ik ben al thans daartoe in eerste instantie geneigd het voor stel van de heer Santema te steunen. De heer Engels: Er is hier gesproken over de neiging om achter deze twee voorstellen te gaan staan. Daarbij wil ik mij aansluiten, maar daarbij wil ik ook nog een opmerking maken. In de loop van de debatten heeft men de staatnamenkwestie gebruikt als een symptoom van een minder goede verstandhouding tussen het col lege het gemeentebestuur eventueel en de bur gerij. Ik zou nadrukkelijk willen opmerken, dat ik als ik mijn stem vóór deze zaak uitbreng daarmee geenszins op de een of andere manier zou willen be klemtonen, dat ik van mening zou zijn, dat de verhou ding tussen b. en w. en de burgerij niet juist zou zijn. Ik heb zeer stellig de indruk, dat tegenover deze straat namenkwestie, die inderdaad anders gespeeld had kun nen worden, zo veel uitstekende dingen staan ik heb die wel eens meer in de raad genoemd en ik sluit mij in deze aan bij hetgeen U over Uw voorlichtingsdienst gezegd heeft dat ik het erg zou betreuren, als men de verkeerde conclusie zou trekken, dat er geen goede verstandhouding zou bestaan tussen het college en de burgerij. Dit wilde ik toch even nadrukkelijk stellen. De heer Drentje: Ik zou willen beginnen met een al gemene opmerking. Bjj alle zaken is het het beste, dat van te voren in alle vrede de spelregels vastgesteld worden. Dan kan men rustig en nuchter gaan praten; en dan kan men later eens onderzoeken, of die spel regels wel juist zijn en de waarde daarvan dus beter beoordelen. Dat is op zich zelf een betere gang van za ken dan de spelregels te wijzigen, als er eerst brokken zijn gemaakt. En dat is hier eigenlijk het geval. Dat vind ik een onaangename kant van deze zaak. Maar nu we hier eenkeer met deze brokken zitten, zou ik de raad toch met klem willen aanbevelen om voor dit voor stel te stemmen, want daardoor krijgen we een totaal andere procedure. Ik moet nu dus eigenlijk de argu menten van de heer Spiekhout herhalen. De zaak komt door deze procedure van te voren in de publiciteit en ook de raadsleden nemen dan beslist veel meer tijd en moeite om zich in de problemen in te werken dan nu het geval kan zijn. Ik heb en dan kom ik bij de heer De Jong aldoor het gevoel gehad, dat wij deze be voegdheid nu eenmaal aan b. en w. gedelegeerd hebben en dat het ons niet past om daar wat van te zeggen. Dat enige keren een adres, dat aan de raad was ge richt, voor kennisgeving is aangenomen, hield m.i. hele maal niet in, dat de raad het in zijn geheel met de gang van zaken eens zou zijn. Dat was bij mij tenminste be slist niet het geval. Nu we dus eenmaal met de moei lijkheden, met de brokken, zoals aan „de over kant" werd gezegd, zitten, moeten wij proberen daarvan te maken wat ervan te maken is en ik geloof wel, dat het het beste is, dat we, zoals de heer De Vries zopas ook al zei, in de eerste plaats de bevoegdheid bij de raad terugbrengen en dat we daarna opnieuw de zaak gaan behandelen. Dat wil zeggen, dat we verder de ge wone gang van zaken, maar dan gefundeerd op raadsbe sluiten, behouden. Dan kom ik weer in het straatje van de heer Van Balen Walter, want hiermee bedoel ik, dat voor kwesties van straatnaamgeving de desbetreffende commissie blijft ingeschakeld en dat deze dus haar ad viezen uitbrengt aan de raad, waarna de raad dan zijn besluit neemt. Ik vind die gang van zaken veel bevre digender, omdat ik dan ook werkelijk de verantwoor delijkheid draag voor datgene, waarvan de mensen den ken dat ik daarvoor de verantwoordelijkheid draag. Ik weet niet, of ik wel duidelijk ben, maar de bevolking van de voormalige West-Indische buurt zo moet ik die nu nog noemen stelt de raad verantwoordelijk, wat op zichzelf genomen een volkomen logische ge dachte is. Men is daarmee natuurlijk abuis, maar u kunt van alle burgers niet eisen, dat ze de „wet" ken nen, al behoort dit natuurlijk wel zo te zijn. Ik vind het een heel gezonde gedachte, dat de raadsleden voor een kwestie als deze verantwoordelijk worden gesteld. Ik vind dat een heel goede vorm van democratie. In ieder geval is juist zo'n kwestie, waar verder helemaal niet zo veel bloed uit vloeit en waar niet zo enorm veel kosten aan verbonden zijn, geschikt voor een zo goed en stevig mogelijk contact met de burgerij. Laten we het zo maar zeggen. Daarom nogmaals: ik zou er met klem bij de raad op willen aandringen om het voorstel van de heer Santema en mij aan te nemen en dan verder de com missie weer aan het werk te zetten, die de hele zaak dus opnieuw gaat bekijken. En dan kan daar natuurlijk opnieuw een voorstel van komen. De heer Van der Veen: Ik raak een beetje in de war met de orde, geloof ik De Voorzitter: Het is nog altijd eerste instantie. De heer Van der Veen: Er liggen nu twee voorstellen ter tafel, nadat we begonnen zijn met in het algemeen over de straatnamenkwestie te praten. U moet mij dus niet kwalijk nemen, als ik in de war raak. Aan een der voorstellen heb ik enig deel en ik ben wel bereid de suggestie, die is gedaan om dat voorstel in iets andere vorm te gieten, te volgen. Als u het goed vindt, zou ik echter op dit moment nog wel een paar woorden meer willen zeggen, niet om het hele debat opnieuw te ope nen, maar juist om even in te gaan op deze beide voor stellen. Ik beroep mij trouwens wel op het reglement van orde. De Voorzitter: Waarbij u niet over de zaak zelf praat, maar over de formele kant van de voorstellen die ter tafel liggen. De heer Van der Veen: Maar de raad kan dus wel bezwaren maken. De Voorzitter: Over de voorstellen. Als de raad be zwaar had maar zover zijn we nog niet dan zou ik eventueel de raad vragen, of dat in overeenstemming zou zijn met het reglement van orde. De heer Van der Veen: Het voorstel van de heer San tema, dat de aanleiding tot deze woordenwisseling is, brengt ons niet verder, omdat het voorstel van de heer Santema en de heer Drentje alleen werkt voor de toe komst. Dat geeft dus niets voor de naamgeving die in het verleden heeft plaats gehad. Wanneer de heer

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1960 | | pagina 17