32
33
Drentje het eigenlijk onaangenaam vindt, dat deze zaak
een te zwaar accent zou krijgen, die stemmen heb
ik meer gehoord dan zou ik uit dien hoofde be
zwaar willen maken tegen het voorstel van de heer
Santema. In het verleden hebben b. en w. deze be
voegdheid al of niet gedelegeerd uitgeoefend,
zonder dat het aanleiding heeft gegeven tot moeilijk
heden. Nu kunnen b. en w. ook wel eens een minder
gelukkige greep doen, maar het lijkt mij toe, dat het
niet de juiste oplossing is om zeggen: En nu gaat het
radicaal anders; nu gaan we heel andere spelregels in
voeren. De juiste oplossing is, dat de raad aan b. en w.
verzoekt en zo heb ik het voorstel dat ik gedaan heb,
ook ingekleed om, rekening houdende met het ge
voelen van de raad, op hun beslissing, die al heeft plaats
gehad ver in het verleden, terug te komen. Dat is het
verzoek. Ik kom dus nu in de schuit van de heer De
Jong, die meent, dat de raad een besluit moet nemen.
Ik ben er van overtuigd dat, als de raad tot b. en w.
een verzoek richt, dat dermate concreet is geformu
leerd, Uw college dat niet naast zich neer zal leggen.
Ik geloof, dat de verhoudingen niet zo zijn, dat we dat
moeten verwachten. Die moeilijkheid is er niet. Nu heb
ik gezegd: de namen in het uitbreidingsplan 't Nijlan
„te herzien" en de heer Boomgaardt prefereert: die na
men „opnieuw te bezien". Ik heb meer stemmen ge
hoord, die dat willen. Ik heb daar geen enkel bezwaar
tegen. Dus ik verzoek u dan dat voorstel in dier voege
te lezen. Ik wil alleen zeggen, dat ik dat „herzien" juist
genomen heb om twee redenen: in de eerste plaats om
te laten uitkomen, dat de namen die daarvoor gevon
den zijn, nu niet zo bijzonder in de smaak vallen, maar
in de tweede plaats omdat ik gevoel heb voor het ar
gument dat uw college gebruikt heeft bij de omdoping
van de West-Indische buurt, n.l. dat men graag ver
band wil leggen tussen alle namen in een en hetzelfde
plan. Wanneer dus de raad zou zeggen: Goed, voor die
buurt draaien we terug, dan zou dat meebrengen, dat
de namen in 't Nijlan ook herzien zouden moeten wor
den. Anders raken we het systeem dat b. en w. voor
ogen stond, kwijt. Dat was de reden, waarom ik het
dus had over „herzien", maar wilt u daarvoor lezen
„opnieuw te bezien", dan heb ik daar geen bezwaar
tegen.
De heer Heidinga: Al deze besprekingen hebben mijn
standpunt in genen dele gewijzigd. Er worden heel wat
gevoelsargumenten, die de werkelijke zaak niet raken,
aangevoerd. Het spijt mij, dat wij ons als raad tot een
dergelijke discussie verlagen, ons als het ware door de
agitatie van de buurtbewoners hiertoe laten brengen.
Dat valt mij beslist tegen. Dat moet mij van het hart.
Wel erken ik gaarne het recht van deze mensen om
zich te verzetten. Laten wij echter even doordringen tot
de achtergrond van deze zaak. Er is m.i. niets veran
derd. In de eerste plaats hebben b. en w. zich volkomen
terecht gehouden aan de verordening, die zegt, dat voor
het gehele gebied, dat een eenheid vormt, één straat
naamtype moet worden gekozen. En in de tweede plaats
weegt voor mij zeer zwaar het volgende: Wanneer we
aan die buurt hier wordt telkens van een „buurt"
gesproken, dus ik zal dat woord ook maar gebruiken
de West-Indische namen teruggeven, dan wordt het
de tegenwoordige bewoners blijven er niet, dat ben
ik volkomen met u eens, mijnheer de voorzitter
na een jaar of wat inderdaad een „buurt" in dat ge
bied en dat moeten we niet hebben. Laten we hier wer
kelijk toch de moed opbrengen het gehele Nijlan als
één geheel te zien en laten we die buurt daar niet uit
lichten. We hebben al veel te veel van die buurten in
onze stad; er moet op een buurt niet een bepaald stem
pel, niet een stempel van minderwaardigheid worden
gedrukt. Dat hebben b. en w. zeer goed gezien. Laten
we eens een voorbeeld noemen. Toen vroeger een grote
weg, de Stienserstraatweg, omgedoopt werd tot Mr. P.
J. Troelstraweg, heeft dat een storm van verontwaar
diging opgeleverd. De kranten stonden vol van inge
zonden stukken: Een rooie straat! De huizen, die daar
aan staan, zullen in waarde achteruitgaan. Wie wil nu
in zo'n rooie straat wonen Dat is allemaal gepasseerd.
Wie weet het nog En wie ergert zich, wie stoort er zich
aan, dat die straat Mr. P. J. Troelstraweg heet? Laten
we toch de dingen gewoon zien zoals ze zijn. De namen
waarom het thans gaat, zijn normaal en goed tot stand
gekomen en gegrond op goede en redelijke motieven.
Deze namen moeten zo blijven.
De heer Balt: Ik heb de vorige vergaderingen wél
meegemaakt en toen mijn stem tegen de motie van de
heer Van Balen Walter gemotiveerd, ook omdat ik van
mening was, dat die motie, zoals het nu ook weer ge
zegd is door b. en w., terzijde kon worden gelegd. Dit
hield natuurlijk helemaal niet in, dat ik tegen die motie
was, dat ik die straatnamen zo'n gelukkige vondst acht
te. Maar dan kom ik op hetzelfde wat de heer Santema
nu eigenlijk voorstelt. En ik meende, dat de heer Sante
ma de vorige maal, ten tijde van de indiening van die
motie-Van Balen Walter, juist die straatnamen zo ge
weldig toejuichte. Hij vond het prachtnamen: de blauwe
kiel kwam in ere en dergelijke dingen meer. Is de heer
Santema nu van mening, dat de namen in het gehele
Nijlan moeten blijven, zoals ze nu zijn, behalve in de
West-Indische buurt? Dan ben ik het eens met de heer
Heidinga, want ik geloof, dat dan de woningen in de
West-Indische buurt na niet al te lange tijd, in verband
met de hoedanigheid van het blok, een heel apart blok
zullen vormen en niet in gunstige zin.
De heer Venema: Ik kan mij bij de woorden van de
heer Heidinga aansluiten. Meer wil ik er niet van zeg
gen.
De Voorzitter: Ik was na hetgeen ik hier vanmorgen
over deze affaire heb gezegd, niet van plan er veel meer
aan toe te voegen, maar er is van zoveel kanten in de
raad over gesproken, dat ik nu wel moeilijk anders kan
dan er ook iets van te zeggen, omdat hier naar mijn
mening toch ook wel een zekere verwarring in het ge
sprek is ontstaan. En dan zou ik in de eerste plaats
willen herhalen wat ik vanmorgen heb gezegd, n.l. dat
de zaak van de straatnaamgeving tientallen jaren lang
in de gemeente Leeuwarden werd uitgevoerd door b. en
w. en tot geen enkele moeilijkheid aanleiding heeft ge
geven. De moeilijkheid met de Mr. P. J. Troelstraweg
waarop de heer Heidinga doelt, was niet een moeilijk
heid, doordat b. en w. een verkeerd besluit hadden ge
nomen; dat was een raadsbesluit. En nu kom ik juist
op een van de kernpunten van dit geval, niet van deze
speciale straatnamen, maar van de procedure van
straatnaamgeving in het algemeen. Het is tientallen
jaren lang bij uitvoering door b. en w. goedgegaan, er
is een aandrang vanuit de raad geweest om hierin mee
te spreken, b. en w. hebben dat van hun kant aan
vaard en op voorstel van b. en w. is het raadsbesluit
genomen van 11 maart van het vorige jaar, waarbij de
raad de verordening op de naamgeving van wegen heeft
vastgesteld. Daarin staat ik heb het u al meer voor
gelezen, maar de raad schijnt het zich niet helemaal te
herinneren de naamgeving geschiedt zodanig, dat
de namen van wegen welke zijn gelegen in een uit het
oogpunt van ruimtelijke ordening afgerond geacht deel
der gemeente, zo veel mogelijk een eenheid vormen.
En in artikel 3: Alvorens een naam wordt gegeven,
wordt terzake advies ingewonnen van een in te stellen
commissie van vijf personen, waarvan ten minste twee
lid van de raad moeten zijn. Artikel 4: Een gegeven
naam wordt ter kennis van de raad gebracht. En nu
brengt de heer Santema -dat is dan een van die ver
warringen, waar ik zopas op doelde de vraag van
de bevoegdheden ter sprake. De heer Santema schijnt
van mening te zijn, dat nog altijd niet vaststaat, of de
raad bevoegd is tot straatnaamgeving of b. en w. Na
vaststelling van deze verordening door de raad staat
volkomen vast, dat b. en w. de straatnamen hebben te
geven ter uitvoering van deze verordening, maar dan
gehoord het advies van de commissie. Deze procedure
is dan ook door b. en w. gevolgd en de commissie heeft
aan het gemeentebestuur voor het Nijlan een aantal
namen voorgesteld. Ik heb vanmorgen al gezegd, dat
b. en w. deze namen hebben overgenomen, waarbij een
belangrijk element vormde, dat het de commissie was,
die deze namen voorstelde. Ik kan nog wel een stapje
verder gaan door te zeggen, dat b. en w. uit zichzelf
niet zo knap zouden zijn geweest om deze namen te be
denken. Nu heb ik vanmorgen een beetje bij wijze van
grap gezegd en dat zeer bepaald niet om mij aan mijn
verantwoordelijkheden in dit geval te onttrekken
Dit is een besluit zonder de b. geweest. Op zichzelf is
dat volkomen juist, dat blijf ik ook volhouden, maar ik
wil er bij zeggen: er is meer dan één keer over deze
zaak in het college en ook in mijn aanwezigheid ge
sproken. Toen het besluit dus formeel tot stand was
gekomen en ik van mijn reis was teruggekeerd en ook
gehoord had van de deining die inmiddels was ont
staan, heb ik van mijn kant geen enkele behoefte ge
had om voor het besluit dat ik op zichzelf juist vond,
geen verantwoordelijkheid op mij te nemen. Nu kan de
raad twee dingen doen wat de zaak ten gronde betreft:
Hij kan om het voetspoor van enkele heren te vol
gen, die dit zopas hebben betoogd zeggen: „Het is nu
wel gebleken, dat deze gang van zaken brokken geeft,
laat de raad het in het vervolg zelf doen", maar dan
zou ik er bij herhaling op willen wijzen, dat deze zaak
tientallen jaren zonder brokken is verlopen en dat pas
nadat de raad hier op een bepaalde wijze heeft inge
grepen, brokken zijn gekomen. En dan zou ik de raad
ook wel willen wijzen op wat in andere gemeenten ge
beurt, waarbij de raad inderdaad deze dingen aan zich
gehouden heeft. We kunnen n.l. bij herhaling uit de pers
lezen, dat dit tot de grootste moeilijkheden aanleiding
heeft gegeven. In deze gemeente kunt u dat natuurlijk
ook verwachten; wat nu b. en w. is overkomen, kan
ook de raad overkomen: dat na het nemen van een be
sluit door de raad een groep van ingezetenen opstaat
en met bezwaren komt en aan de raad vraagt om een
bepaald besluit in te trekken. Toen het eerste adres
van deze bewoners kwam dat was begin augustus
en het kwam in de raad van 16 augustus heeft de
raad geoordeeld: dat is een zaak die bij b. en w. be
hoort, dus wij nemen het adres voor kennisgeving aan.
De kwestie is opnieuw in de raad geweest op 16 sep
tember; toen is er over de zaak zelf wel gesproken, en
weer heeft de raad het adres voor kennisgeving aan
genomen. Tenslotte is de zaak, zoals u zich voor
zover u toen zitting in de raad had; sommige heren
zijn later gekomen zult herinneren, in de raad van
18 november geweest. Toen is zeer uitvoerig hierover
gesproken en heeft de heer Van Balen Walter een motie
voorgesteld, luidende als volgt: De raad van de ge
meente Leeuwarden; in zitting bijeen op 18 november
1959, betreurt de gang van zaken betreffende de naam
geving van de z.g. West-Indische buurt en verzoekt
het college aan de adviescommissie voor straatnaam
geving opnieuw de naamgeving in het Nijlan in studie
te nemen. Hier is dus een uitspraak van de raad voor
gesteld, waarbij de gang van zaken werd betreurd en
aan het college en de commissie werd verzocht de zaak
opnieuw in studie te nemen. Deze motie is in die raads
vergadering verworpen met 20 tegen 14 stemmen. De
raad heeft zich toen dus volledig en langdurig met de
zaak bezig gehouden. Ik heb ook toen mogen zeggen:
Is het nu juist, dat de raad tot een andere beslissing
dan b. en w. komt? In de eerste plaats heeft de raad
deze zaak in handen gesteld van b. en w. dat zijn
de regels van het spel - en in de tweede plaats is er
niets nieuws gebeurd. Men beroept zich na achtereen
volgende uitspraken niet op enig nieuw feit, dat een
nieuw licht op deze zaak geworpen heeft en is het dan
juist, dat een college als b. en w. en een overheids-
college als de raad, na de zaak grondig bekeken te
hebben, eenvoudig om het enkele feit, dat belangheb
benden het met de uitspraak niet eens zijn, op deze
uitspraak terugkomt Ik blijf van mening, dat een
dergelijke gang van zaken niet een juiste genoemd kan
worden. Ik sluit mij volledig aan bij de opmerking van
de heer Heidinga, dat deze straatnamen gegeven zijn
in overeenstemming met het voorschrift van de ver
ordening en dat het inderdaad een belang is voor deze
buurt om, ook wat de naamgeving betreft, een deel te
blijven vormen van dit grotere geheel, omdat anders
toch wel ook naar ons inzicht het regie gevaar bestaat,
dat deze buurt na verloop van jaren misschien niet
eens zoveel jaren gaat afzakken. Daarnaast zou ik
willen herhalen wat ik ook in de raadsvergadering van
18 november heb meegedeeld op de vraag van mevr.
Heijmeijer en anderen: „Wat is er, waar het door deze
mensen wordt gevraagd, nu eigenlijk tegen om deze
namen weer te veranderen?" Ik heb u toen gezegd, dat
het bevolkingsregister in de eerste plaats moet worden
veranderd en dat heeft ten gevolge, behalve de onge
veer 150 kennisgevingen aan de hoofdbewoners van
deze straten, het wijzigen van de stratenkaarten in het
woningregister, het wijzigen van ongeveer 160 woning-
kaarten in het woningregister en van ongeveer 600 per
soonskaarten, het herponsen van ongeveer 600 per
soonsplaatjes, het verzenden van kennisgevingen be
treffende adreswijzigingen, aan de pensioenraad, de raad
van arbeid, de sociale verzekeringsbank enz. t.a.v. alle
personen die een pensioen, rente, uitkering e.d. genie
ten, het verstrekken van opgaven betreffende adres
wijziging van alle op mededeling van mutaties ge
abonneerde diensten, instellingen, kerkgenootschappen
en particulieren, het opnieuw rangschikken van het
alfabetisch ingerichte woningregister. Dat is dus een
enorm werk en daar dient dan nog bij opgemerkt te
worden, dat alle na de wijziging afgegeven en nog af
te geven officiële bescheiden als toeristenkaarten, be
wijzen van opneming in het bevolkingsregister, attes
taties de vita, bewijzen van Nederlanderschap enz. de
nieuwe straatnamen vermelden. Het zijn niet alleen
moeilijkheden voor de gemeentelijke administratie, maar
zou de gemeentelijke overheid de namen opnieuw gaan
veranderen, dan zouden ook allerlei andere instanties
enz. worden gedwongen, om voor de tweede keer hun
administratie te veranderen. De verzendlijst vermeldt,
dat een afschrift van het desbetreffende b. en w.-
besluit is gestuurd aan: de directeur van het post- en
telegraafkantoor, de directeur van het postdistrict, de
directeur van het telefoondistrict, het hoofd van de
landmeetkundige dienst, de inspecteur van de directe
belastingen, aan een aantal gemeentelijke diensten:
openbare werken, bouw- en woningtoezicht, energie
bedrijven, reiniging, woningbedrijf, gemeente-ontvanger,
en verder aan de N.V. Intercommunale Waterleiding
Gebied Leeuwarden, aan de NTM Heerenveen en dan
ook nog aan een aantal dagbladen. Het gevolg van een
tweede verandering van deze namen zou dus zijn ik
moge het herhalen dat het gemeentebestuur niet
alleen zijn eigen dienst tot een grote massa werk zou
dwingen, maar dat ook de diensten die ik U heb ge
noemd, voor de tweede keer gedwongen zouden worden
om hun administratie te gaan veranderen.
De heer Van der Schaaf (weth.): Hebt U de stads-
kaarten genoemd?
De Voorzitter: Neen, de stadskasrten zou ik er dan
nog bij kunnen noemen. Dat zijn dus de zakelijke be
zwaren die hier tegen aangevoerd kunnen worden. En
bovendien zijn er nu ook al 23 bewoners, die de nieuwe
namen hebben aangetroffen en voor wie de verandering
dus een omschakeling betekent in de zin, zoals de ande
ren juist niet zouden willen. Dit weegt allemaal wel
erg zwaar en ik herhaal, dat er na diverse uitspraken
van de raad, ook de laatste uitspraak over de zaak
zelf, geen enkel nieuw feit valt te constateren. Ik ge
loof, dat terugkomen op deze zaak in deze omstandig
heden en dat ben ik met de heer Heidinga eens
toch eigenlijk beneden het peil is van besluitneming,
zoals die voor de raad passend geacht dient te worden.
Als ik dan nu tenslotte mag spreken over de beide
voorstellen, dan zou ik willen opmerken, dat ik niet
kan inzien, dat het ene voorstel dat van de heren
Santema en Drentje luidende: „De raad; gehoord
de bespreking over de staatnaamkwestie West-Indische
buurt; besluit: de bevoegdheid weer terug te nemen",
de zaak op een bepaalde wijze kan veranderen, omdat
hier nu eenmaal de door de raad vastgestelde verorde
ning ligt. En aan deze verordening wordt in dit voor
stel niet geraakt. Het tweede voorstel dat van de
heren Van der Veen en K. J. de Jong (de derde naam
kan ik slecht lezen) dat luidt: „De raad; gehoord de
beraadslagingen, verzoekt b. en w.: Ie de straatnamen
van de voormalige zgn. West-Indische buurt te her
stellen; 2e in het uitbreidingsplan Nijlan de andere
straatnamen opnieuw te bezien, en gaat over tot de
orde van de dag", kunt U aannemen, zonder dat dit de
formele bezwaren oplevert die ik tegen het eerste voor
stel heb, maar ik zou U van mijn kant op de gronden
die ik U zopas heb genoemd, toch willen blijven afraden
om een besluit van deze strekking te nemen.
Ik geloof hiermee het mijne te hebben gezegd.
De hear Santema: Nei oanlieding fan hwat sprutsen
is, haw ik noch wol in pear opmerkingen. Der is hjir
bygelyks sein (ik miende, dat it de hear Van der Veen
wie), dat, hwannear't wy dit ütstel fan de hear Drentje