36
37
stel van de heren Van der Veen c.s., op gronden dus,
die ik zopas hierover heb aangevoerd, waarbij ik dus
weet, dat men ergens hier iets achter zou kunnen zoe
ken, maar de raad kent mij voldoende om te weten, dat
dat soort dingen bij mij nooit een rol spelen. Dat wordt
misschien ook weer gecompenseerd door een stukje
administratief ongerief, dat ik persoonlijk zou hebben,
wanneer het voorstel-Van der Veen c.s. zou worden aan
genomen. Deze dingen evenwel moet men uiteraard bui
ten beschouwing laten; men moet de kwestie zakelijk
bekijken. Wanneer er dus zo meteen over het voorstel
van de heer Van der Veen gestemd zal worden, dan is
het niet onwaarschijnlijk, dat ik er vóór stem.
De heer Pols (weth.): Ik wil heel kort zijn, met het
oog op 6 uur. Dat is overigens erg moeilijk, want dat
is het al. Ik wil echter toch ook wel verklaren, hoe ik
er over denk. Voor een groot gedeelte kan ik mij in
dezen wel scharen achter de heer Vellenga. Ook mij
heeft deze zaak nooit zo erg bevredigd, van het begin
af aan al niet. Een van de dingen waar ik me nog steeds
over verwonder, is, dat er in de raadsvergadering, waar
in deze zaak voor het eerst aan de orde kwam, geen
kik over is gegeven. In mijn hart vond ik het heel erg
jammer, dat er toen praktisch niet over gesproken is.
Het besluit van b. en w. was bij de stukken, dus de
raadsleden konden het weten. De leden van het college
hebben zich er eigenlijk allemaal wat over verwonderd,
maar dat doet er ook niet toe. Ik ben het niet eens met
de heer Heidinga, die zei, dat het de raad onwaardig
is, als hij op een gegeven ogenblik te kennen geeft, dat
hij van gedachten veranderd is. Ik vind het, als je op
een gegeven moment door de omstandigheden, door wat
er zo langzamerhand is gebeurd en doordat je van het
begin af aan al niet erg gelukkig was met een bepaalde
gang van zaken, niet zo erg, dat je dan opnieuw de
zaak wil bezien. Het gebeurt eigenlijk iedere dag wel
eens, dat je anders gaat doen dan je in het begin wilde.
Je moet wel eens een keer de weg terug en daarom
wil ik mij ook scharen achter het voorstel van de heer
Van der Veen c.s. Alleen vind ik het moeilijk en een
beetje typisch om op het ogenblik als college te stem
men over een verzoek, dat aan het college zal worden
gedaan. Het kan natuurlijk niet anders, het college zal
mee moeten stemmen. Overigens voel ik heel veel voor
het voorstel van de heer Van der Veen c.s.
De heer Tiekstra (weth.): Daar het dus zover is, dat
de leden van het college individueel de biechtstoel be
stijgen om hun innerlijke gevoelens bloot te leggen,
heb ik ook wel behoefte om een enkel woord over deze
zaak te zeggen. Ik wil dat kort doen. Tot op het moment
waarop de namen van de straten in het Nijlan, inclu
sief de namen voor de West-Indische buurt, werden
vastgesteld, was sprake van een unaniem college-be-
leid. Een collegebeleid, dat dus geleid heeft tot een
vaststelling van namen voor deze gehele wijk. De mo
tivering die toen leidde tot omdopen van de voormalige
West-Indische buurt, geldt, geloof ik en in dat op
zicht sluit ik mij volledig aan bij de woorden van de
heer Balt op dit moment nog. De raad heeft zich
driemaal over deze zaak uitgesproken, driemaal met
een duidelijke stemmenverhouding.
Nu zijn er twee voorstellen aan de orde: het eerste
is het voorstel van de heer Santema, waarin de raad
de bevoegdheid van de naamgeving weer aan zich
trekt. Dit voorstel munt jammer genoeg voor de voor
stellers niet uit in duidelijkheid. Ik geloof, dat men wel
mag zeggen, dat de gang van zaken met betrekking
tot deze naamgeving een illustratie kan zijn van wat
de raad mogelijk voor de toekomst staat te wachten.
Ik voorzie, dat we dan bepaald aan deze soort zaken
meer tijd besteden dan ze eigenlijk behoren te krijgen.
Ten tweede is er het voorstel van de heer Van der
Veen. Ik zeg nog eens: De raad heeft zich driemaal
over deze aangelegenheid uitgesproken. Het is voor mij
nog altijd aan volledige twijfel onderhevig, of de des
betreffende burgers inderdaad zulke ernstige bezwaren
tegen deze namen hebben als hier gesteld wordt. Maar
de raad schept nu, door op het voorstel van de heer Van
der Veen in te gaan, een precedent; ik vrees, dat daar
door ook voor de toekomst dit soort discussies, mis
schien ook met betrekking tot andere aangelegenheden,
zich in de raad zullen herhalen. En dan vraag ik mij af,
hoe het mogelijk is om in dit opzicht en niet alleen
met betrekking tot deze materie een duidelijke be
leidslijn voor de toekomst te behouden. Ik wil het niet
al te gek maken, maar toch, het zou theoretisch zelfs
niet onmogelijk zijn, dat er, wanneer de raad nu zou
besluiten tot het hergeven van de oorspronkelijke na
men aan de voormalige West-Indische buurt, opnieuw
actie zou ontstaan, nu van de mensen, die tevreden zijn
met deze namen en thans voor de consequenties van
de wederomdoping worden geplaatst. Ik vraag mij af,
wat de raad dan zou doen. De raad heeft mij dus wel
begrepen. Ik heb mijn oorspronkelijk standpunt van het
begin af aan volledig gehandhaafd en ik geloof, dat ik
de raad moet aanbevelen de beleidslijn die van het be
gin af aan gevolgd is, ook nu te handhaven.
De heer Van der Schaaf (weth.)Ik ben gedrongen
om nog heel in het kort van mijn stem rekenschap te
geven. Dan wil ik beginnen met op te merken, dat ik
het bepaald onjuist vind, dat men in deze materie een
ander standpunt gaat innemen, omdat een totaal andere
zaak, die geen enkel verband met de onderhavige heeft,
een zeker verloop heeft gehad. Ik wil mij daar bepaald
tegen verklaren. Overigens zijn hier zoveel argumenten
aangevoerd, voor en tegen, dat ik daar geen nieuwe
aan kan toevoegen, maar ik wil wel zeggen, dat deze
zaak in de vergadering van november van het vorige
jaar ten volle is besproken, dat sindsdien geen nieuwe
argumenten en omstandigheden naar voren zijn geko
men en dat wij dus moeten aannemen, dat de raad toen
heeft gesproken. Wanneer de raad deze weg op gaat,
dat hij, wanneer ingezetenen verder aanhouden met
adresseren, binnen zeer korte tijd terugkomt op een
eenmaal na zeer uitvoerige bespreking ingenomen
standpunt, dan zie ik daar bepaald wel een ernstig pre
cedent in. Dit zou niet alleen op het gebied van straat-
naamgeving, maar ook op andere gebieden bedenkelijke
gevolgen kunnen hebben en om die redenen kan ik mijn
stem aan geen van beide voorstellen geven.
De Voorzitter: De tijdslimiet is al overschreden, maar
u zult het wel goed vinden, dat we dit punt nu toch
even afmaken, want anders zitten we vanavond weer
met deze kwestie. Ik van mijn kant zal niet in de dis
cussies terugtreden; alleen moet ik toch wel een punt
recht zetten. Dat is de stelling, dat de commissie, nadat
wij haar zouden hebben geraadpleegd over deze naams
verandering, zich, zoals de heer Vellenga het uitdrukt,
van een concreet advies zou hebben onthouden. Dat is
naar mijn mening bepaald niet juist; de commissie
heeft ons geadviseerd de gegeven namen te handhaven.
Ik meen, dat de leden van de commissie, hier aanwezig,
dat ook zullen moeten bevestigen. De commissie is dus
achteraf in de zaak gekend en heeft ons dat advies
gegeven. Verder wil ik dus van mijn kant op de zaak
zelf niet terugkomen.
Ik heb nu met twee voorstellen te maken en dat is
in de eerste plaats het verststrekkende voorstel van de
heren Santema en Drentje. Ik zal het nog even voor
lezen: „De raad; gehoord de bespreking over de straat
naamkwestie West-Indische buurt, besluit: de bevoegd
heid weer terug te nemen."
De heer K. J. de Jong: U hebt nog niet geantwoord
op mijn vraag, hoe het college tegenover de uitvoering
van de beide voorstellen zou staan, ingeval zij aange
nomen worden.
De Voorzitter: Daar heeft u gelijk aan, mijnheer De
Jong. Nu vind ik het bijzonder moeilijk om daar zonder
ruggespraak met de heren wethouders een antwoord op
te geven. Ik wil wel zeggen, dat in andere zaken een
bepaalde uitspraak van de raad ook bij het college van
zelfsprekend zwaar weegt, maar gegeven ook het stand
punt, dat u van de heren Tiekstra en Van der Schaaf
heeft gehoord, zou ik om een concreet antwoord daar
op te moeten geven, er toch behoefte aan hebben eerst
die ruggespraak te houden. Daar komt nog bij een punt
van feitelijke aard: de Pieter Lastmanstraat wordt door
de Julianalaan in tweeën gesneden. Ik geloof, dat het
niet juist is om deze toestand in de toekomst te besten
digen, gegeven het karakter van grote auto-ringweg
van de Julianalaan. De Lijnbaan heeft een ver
lengde, zonder dat daar geografisch een bepaalde
overgang is. Hoe het zij, het zonder meer herstellen van
alle vroegere West-Indische namen, lijkt mij praktisch al
een bezwaar. Ja, in grote trekken, zoals ik zeg, zou het
wel mogelijk zijn, maar het college heeft er zich in
derdaad niet op beraden.
De heer Tiekstra (weth.): Ik geloof, dat er voor de
raad toch geen enkele aanleiding is om op dit ogen
blik te voren al deze uitspraak van het college te vra
gen: Wat doet u, als de meerderheid van de raad het
voorstel aanneemt? Want ik geloof, dat er toch in de
verhouding tussen raad en college geen enkele aanlei
ding is te veronderstellen, dat een meerderheidsbesluit
van de raad door het college zonder meer naast zich
neer zou worden gelegd. Ik geloof, dat daar een ver
trouwenselement in zit, dat de raad op dit moment
bepaald buiten discussie behoort te laten.
De heer K. J. de Jong: Ik wil dan wel van een nadere
uitspraak van de zijde van het college afzien.
De Voorzitter: Goed, u is tevreden, mijnheer De Jong?
De heer K. J. de Jong: Ja, ja.
De Voorzitter: Akkoord. Ik moge herhalen, dat
het voorstel van de heren Santema en Drentje
het verst strekkend is, maar ik zou het u stel
lig moeten ontraden op gronden zoals die zo
pas ook door de heer Van der Veen en door mijzelf zijn
uiteengezet. Hier ligt tenslotte een raadsverordening.
De raad heeft een verordening vastgesteld en de veror
dening van de raad wordt naar mijn mening niet aan
getast. Maar ik geloof, dat ik het toch maar in stem
ming moet brengen. Dan moet de raad het uiteindelijk
maar zelf weten. Het gaat dus in de eerste plaats over
het voorstel van de heren Santema en Drentje.
Het voorstel-Santema-Drentje wordt verworpen met
30 tegen 6 stemmen. Vóór stemden de heren Drentje,
J. de Vries, Spiekhout, Bosgraaf, Ten Brug en Santema.
De Voorzitter: Dan zou ik dus nu het voorstel van
de heren Van der Veen, K. J. de Jong en Kamstra in
stemming willen brengen. Ik zal het nog even voor
lezen, voor alle zekerheid: „De raad; gehoord de be
raadslagingen verzoekt b. en w.le de straatnamen
van de voormalige z.g. West-Indische buurt te herstel
len; 2e in het uitbreidingsplan Nijl&n de andere straat
namen (en dat is dan de wijziging) opnieuw te bezien,
en gaat over tot de orde van de dag."
Het voorstel-Van der Veen c.s. wordt aangenomen
met 20 tegen 16 stemmen (die van de heren Spiekhout,
Mr. Keuning, Volbeda, Ten Brug, Santema en Bootsma,
mevr. Ringenaldus-v. d. Wal, de heren IJtsma, Tiekstra,
Hartstra, Venema, Jongbloed en Mr. v. d. Schaaf, mevr.
Hiemstra-Molenaar en mevr. Boersma-Hemminga en de
heer Heidinga.
Volgno. 62 wordt onveranderd vastgesteld.
De Voorzitter: Ik zou thans de vergadering willen
schorsen; het is kwart over zes.