42
43
in acht nemen, zoals zij tenslotte de aanduiding van elk
verkeersbord dienen op te volgen. Ik zou zeer bepaald
bezwaar hebben tegen het nemen van een proef, omdat
een proef ook kan inhouden, dat men deze niet voort
zet en dan krijgt men op bepaalde punten in het ver
keer een wisseling in regelen, waarvan de ervaring
aanwijst, dat ze sterk de ongelukken bevordert. Een
bepaald deel van het publiek is gewend aan bepaalde
wegen en aan bepaalde regelen op die wegen en als die
op een ogenblik veranderen, dan is er soms een vrij
lange tijd nodig om daaraan weer te wennen. Wij heb
ben daar een voorbeeld van in onze stad. Elk voorbeeld
gaat natuurlijk mank, zult u mij tegenwerpen, maar
wij hebben, zoals u zich misschien zult herinneren, op
een bepaald ogenblik de Noorderweg die rechtuit liep
naar het Hoeksterpad, ter hoogte van de Leeuwarder
Courant afgesloten en het heeft vrij lang geduurd, voor
dat iedereen er aan gewend was en dus niet het trottoir
opreed en daar in het plantsoen terecht kwam. Het
nemen van dergelijke proeven in het verkeer is een
zeer gevaarlijke zaak, die men, als het maar enigszins
kan, moet vermijden. Het voorbeeld van Amersfoort, dat
is aangehaald, zou ik toch ook wel graag zien in het
licht van het lokale verkeer, zoals dat in Amersfoort is.
Elk verkeer in elke plaats is weer anders: men heeft
in Amersfoort de helling van de Amersfoortse berg en
in de tijd, dat ik leerde autorijden dat was toevallig
in Amersfoort ver voor de oorlog, werd ik er al door
mijn instructeur op attent gemaakt, dat het zo ge
vaarlijk was die dalende weg te kruisen, omdat de
auto's daar moeite hadden op tijd voor de zijwegen
te stoppen. Dat is dus een zeer specifieke plaatselijke
situatie, die toch slecht tot voorbeeld kan dienen van
de situatie, zoals we die hier in Leeuwarden kennen.
Hoe dan ook en om kort te gaan, deze zaak heeft, zo
als alle zaken van de veiligheid van het verkeer, onze
zeer speciale aandacht en u kunt er op vertrouwen,
dat we, wanneer wij menen, dat die verandering er moet
komen, die stellig zullen voorstellen, maar we zijn ook
van mening, dat als waarschijnlijk aanknopingspunt
voor verandering zal kunnen en ook zal moeten zijn
het klaarkomen van de ringweg met de verandering in
het verkeer, die daardoor plaats vindt, en het aanleggen
van de verkeerscircuits. Aan een commissie hebben wij
in dit opzicht bepaald geen behoefte.
De heer Santema zou ik willen zeggen, dat u weet
het de dienstregelingen van de Spoorwegen over het
gehele land met elkaar samenhangen. Deze hangen ook
samen met het internationale verkeer. Maar bij gelegen
heid zullen wij de vraag, door de heer Santema gesteld,
of het aankomen uit en het vertrekken van de treinen
naar Groningen ook buiten de spitsuren van het ver
keer kunnen vallen, aan de Spoorwegen stellen.
De heer Drent je: Nadat het college geschreven had,
dat het nuttig effect van invoering van voorrangswegen
als twijfelachtig beschouwd moet worden, had ik juist
gehoopt, dat het college juist wel voor een commissie
zou zijn. Dat was misschien een geschikte methode ge
weest om van die twijfel verlost te worden, zodat een
duidelijker standpunt kan worden ingenomen.
De heer K. J. de Jong: Mijn opmerking betreft
eigenlijk het antwoord, dat de heer Santema ontvangen
heeft op zijn vraag over het kopstation. Ik heb de in
druk gekregen, dat volgens de wethouder het kop
station voorlopig niet is te realiseren. Zit daar deze
gedachte achter, dat het college wel in de toekomst,
eventueel na 1970, een mogelijkheid ziet, om eventueel
een kopstation hier gerealiseerd te krijgen Dan vind
ik dat eigenlijk een beetje in strijd met de tunnelplan
nen of het tunnelplan, dat hier aangekondigd is en
eventuele verdere besprekingen, die daarmee samen
hangen. Ik zou zeggen, dat we nu eigenlijk wel moeten
weten, of we een tunnel of geen tunnel krijgen. Komt
die er niet, dan is het kopstation actueel, maar wij moe
ten niet hinken op twee gedachten, zodat we eventueel
nog eens streven naar een kopstation na 1970 en in
tussen toch maar verder gaan met de voorbereiding
van de plannen voor een tunnel of voor meer tunnels.
Dan zou ik zeggen: het kopstation komt bij ons niet
in aanmerking, omdat wij andere oplossingen zoeken.
Zoals ik echter het standpunt van de wethouder opvat,
lijkt het mij een beetje tweeslachtig.
De heer Van der Schaaf (weth.)Inderdaad is het
misschien goed, dat ik even verduidelijk wat ik in eer
ste instantie heb gezegd, n.l., dat men moet aannemen,
dat het kopstation vóór 1970 beslist niet te realiseren
is. Ik wil dat nog wel in deze zin accentueren, dat het
beleid van vandaag en van de komende jaren er op ge
baseerd moet zijn, dat er geen kopstation komt. Dat is
voor mij persoonlijk zeer duidelijk. Wat er in de ver
dere toekomst, over 50 jaar, nog kan komen, weet ik
niet. Het past ons niet om daarover te spreken, maar
ons beleid en dat heb ik in eerste instantie ook ge
zegd moet er van uitgaan, dat er niet een kop
station komt; wij moeten streven naar onderdoor
gangen onder de spoorlijn, zoals die nu bestaat van
Leeuwarden naar Groningen.
Volgno. 100 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 114. Bescherming Bevolking f 149.135,
De heer Beuving: ik weet, dat de raad geen com
petentie heeft om aan deze post iets toe te voegen of er
iets van af te trekken, maar ik wilde dan toch wel het
verzoek tot u richten, te doen vermelden, dat ik prin
cipieel tegen deze post ben.
De heer Klijnstra: Voor de bescherming bevolking
heb ik helaas nog minder goede woorden over dan het
vorig jaar bij de behandeling van de begroting 1959.
Toen beweerde u, dat de B.B. niets met het militaire
apparaat te maken heeft. Iemand van de B.B.-leiding
antwoordde op onze desbetreffende vraag evenwel
prompt, dat deze wel degelijk in zekere zin met het
militaire apparaat had te maken. Sinds de vorige be
grotingsbehandeling zijn alweer wijzigingen in de B.B.-
organisatie aangebracht, waarbij de minister ook heeft
erkend, dat de B.B. een verlengstuk is van het militaire
apparaat, want by K.B. van 24 januari 1959 zijn de
artikelen 80 tot en met 86 van de wet op de nood-
wachten van toepassing geworden. Men ging over tot
invoering van de noodwachtplicht, toen men eindelijk
geloofde, toch geen voldoende vrijwilligers te kunnen
aantrekken voor dit z.g. liefdewerk. Negen maanden
later, n.l. op 15 oktober 1959, heeft de minister van
Binnenlandse Zaken aan de voorzitter van de Tweede
Kamer medegedeeld, dat de toepassing van deze arti
kelen blijft voortduren. Tegen weigeraars werden straf
vervolgingen ingesteld hoofdzakelijk bestaande uit vrij
heidsstraffen. Bij K.B. van 14 augustus 1959 werden
vrijgesteld zij, die wegens gewetensbezwaren vrijge
steld zijn van de militaire dienst. Deze regeling bevre
digt ons allerminst, maar is hier buiten de orde. Wel
vragen wij ons af, waarom deze vrijstelling, als de B.B.
toch een zuiver dienende en menslievende taak heeft en
van beschermend karakter is, zoals de minister verkon
digde, dan wordt gegeven. Wij mogen constateren, dat
de minister zich met deze vrijstelling lelijk in de kaart
heeft laten kijken. Mede gelet op hetgeen wij omtrent
de B.B. bij een vorige gelegenheid hebben gezegd, vra
gen wij om logische redenen geen stemming, maar wij
willen ons toch tegen deze begrotingspost verklaren.
De Voorzitter: De heer Beuving heeft zich tegen
deze post verklaard; daar behoef ik dus verder van mijn
kant geen antwoord op te geven. De heer Klijnstra
heeft zich ook over de B.B. geuit en meent, dat een
uitlating, die hij mij in de mond legt, n.l. dat de B.B.
niets met het militaire apparaat te maken heeft, niet
juist zou zijn. Nu herinner ik mij niet, dat ik mij in deze
vorm heb uitgelaten. Ik meen, dat het zo is geweest,
dat de heer Klijnstra heeft betoogd, dat de B.B. een
onderdeel of een verlengstuk was van het militaire ap
paraat. Dat is bepaald niet het geval. Er zijn tal van
diensten die ook met het militaire apparaat te maken
hebben, laat ik zeggen: het burgerlijk bestuur heeft
ook met het militaire apparaat te maken, zelfs in vrij
omvangrijke mate, maar dat wil nog niet zeggen, dat
ook het burgerlijk) bestuur een militair karakter draagt.
En zo is het met de dienst Bescherming Bevolking ook
het geval.
Wat de kwestie van de noodwachtplicht betreft, ook
die ligt wel wat anders, want de noodwachtplicht komt
in de plaats van militaire verplichtingen. Het ligt dus
voor de hand, dat, als men in aanmerking komt voor
de een of andere militaire verplichting en men kan
van die verplichting vrijstelling krijgen, het dan niet
billijk zou zijn, dat men ondanks dat feit een nood
wachtplicht zou moeten vervullen. Dat ligt dus anders
dan u meent, mijnheer Klijnstra, en het kan dus be
paald geen argument vormen voor uw stelling, dat de
B.B. dus wel een onderdeel of een verlengstuk van het
militaire apparaat zou zijn. Ik blijf dus stellig bestrij
den, dat dit het geval zou zijn.
Volgno. 114 wordt onveranderd vastgesteld, met aan
tekening, dat de heren Beuving en Klijnstra tegen zijn.
Volgno. 120. Onderhoud der lantaarns en verdere kos
ten der verlichting f 329.750,
De heer Jongbloed: De straatverlichting is in de
dorpen niet slechter dan op vele plaatsen in de stad.
Voor verbetering is geen geld beschikbaar. Wij hopen
op betere tijden, maar als de stad aan de beurt komt,
vergeet dan de dorpen niet. In Wytgaard is de straat
verlichting slecht op de drukke rijksstraatweg. Als men
van Leeuwarden het zuiden in rijdt langs Goutum,
komt men langs een prima verlichte weg, in Wytgaard
is de verlichting slecht, in Roordahuizum weer prima.
Het wachten in Wytgaard is op plannen tot verbete
van de rijksstraatweg, maar dat kan nog wel een jaar
duren, zo deelt men mede vanwege de rijkswaterstaat.
Is zulk een slechte verlichting wel verantwoord? Kan
deze verlichting ook op zeer korte termijn iets worden
verbeterd door grote lampen aan te brengen? Dit is
zeer gewenst, ook nu het rijwielpad door het dorp loopt
en tweemaal over de straatweg gaat op een afstand
van 150 a 200 meter. Voor deze verlichting zorgt toch
het rijk niet, maar de gemeente? Na de voorlaatste ge
meenteraadsvergadering, welke om even voor twee uur
's nachts was afgelopen, kwam ik ook nog tot de ont
dekking, dat de lampen bij de ene oversteekplaats niet
branden. Deze lampen kunnen om 12 uur 's nachts toch
niet uit op zo'n drukke weg?
De heer Bols (weth.): Ik geloof, dat wij ons bij de
woorden van de heer Jongbloed wel graag willen aan
sluiten, al wil ik er direct wel bij zeggen, dat de ver
lichting in Leeuwarden op de meeste plaatsen ook niet
veel beter is. We hebben gelukkig enkele hoofdtrajecten,
die goed verlicht zijn, maar verder laat de verlichting
ook heel veel te wensen over. Het is hier ook weer een
kwestie van financiën. Wil men de verlichting werke
lijk op een peil brengen, zoals het vandaag-de-dag be
hoort, dan is daar heel veel geld voor nodig. We weten,
wat de verschillende trajecten door de stad gekost
hebben. Wat ik ook wel met u eens ben is, dat verbete
ring in Wytgaard wel heel erg noodzakelijk wordt.
Nog heel kort geleden hebben we daar op de Energie
bedrijven weer over gesproken, omdat in Wytgaard de
twee oversteekplaatsen voor de fietsers uitermate ge
vaarlijk zijn. Maar Waterstaat weet eigenlijk nog niet,
wat er gebeuren gaat. En wil men daar een werkelijk
goede verlichting aanbrengen, dan moet men toch wel
weten waar men aan toe is. U weet ook, dat Water
staat op het ogenblik druk bezig is bij de ingangen van
Wytgaard. Op het ogenblik dus iets aan de verlichting
te doen, is wel heel erg moeilijk. U stelt voor zwaarde
re lampen aan te brengen. Eigenlijk zie ik daar niets
in, want dan kun je op een heel grote afstand wel de
lantaarns zien, maar je hebt er niets aan voor het ver
keer. De verlichting moet afdoende worden. Ik wil u
wel zeggen, dat wij er zoveel mogelijk achterheen zit
ten, wel in het bijzonder wat Wytgaard betreft, om hier
zo spoedig als het kan tot een oplossing te komen.
Volgno. 120 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 122. Uitkering aan de Geneeskundige- en Ge
zondheidsdienst f 194.880,
De heer Hoekstra: Ik zou graag naar aanleiding
van dit volgno. onder A 2: ziekenhuis f107.960,iets
willen opmerken en misschien in aansluiting daaraan
een korte opmerking over volgno. 140 (Medisch cen
trum) en tenslotte over volgn. 136 (Kruisarbeid). In de
allereerste plaats past een woord van lof voor het per
soneel, dat de verpleging in dit ziekenhuis tot een
eerste-rangs-verpleging doet zijn. Ik zeg dit, omdat ik
vanmorgen uit de mond van, naar ik meen, de heer
Klijnstra heb opgetekend, dat hij meende, dat derde
klas-patiënten in principe iets minder goed zouden
worden behandeld, wat betreft kost of bezoek, of in
het algemeen een minder goede behandeling zouden
krijgen. Dit laatste is uitgesloten; de verzorging is in
alle ziekenhuizen gelijk. Wat dit aangaat, behoren of
behoeven er helemaal geen klachten te zijn. De kost is
op de zalen uitstekend, overtreft dikwijls die in een
tweede klas en wat het bezoek betreft, is het voor mij
wel een behoefte om op te merken, dat er een con
troverse op dat gebied bestaat. Over het algemeen wil
men graag veel bezoek, maar dat is een leken-wens;
het personeel en de leiding wensen zo weinig mogelijk
bezoek, en wel in het belang van de patiënten. Over het
algemeen is het bezoek een egocentrisch en zelfs soms
egoïstisch getint streven van de bezoekers, zeer dik
wijls ten nadele van degenen, die ze bezoeken. Men
houdt dikwijls bij het oprichten van ziekenhuizen veel
rekening met het bezoek van de relaties van de pa
tiënten, maar het bezoek is in het algemeen een zeer
storende factor in het ziekenhuiswezen en ook in Leeu
warden wordt er steeds aan gedacht, hoe het op cor
recte wijze zou kunnen worden verminderd.
De Voorzitter: Ik kan hierover kort zijn, omdat ik
het geheel met de heer Hoekstra er over eens ben, dat
de wijze waarop de zieken in dit ziekenhuis worden
verpleegd, bijzonder lofwaardig is. Het enige dat aan
dit geheel ontbreekt is, dat al deze werkzaamheden moe
ten gebeuren in een gebouw, dat sterk verouderd is.
Volgno. 122 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 136. Kruisarbeid f17.915,
De heer Hoekstra: Dit is een precair punt om over
te spreken, omdat het allerminst in mijn bedoeling ligt
(en ook niet in de bedoeling van onze fractie) om
remmend op te treden t.a.v. het voortreffelijke werk,
dat het Groene Kruis doet. De gemeente uit haar waar
dering in een subsidie van ongeveer f 15.000,een
ietsje meer dan f 15.000,want daar gaat subsidie voor
het Wit-Gele Kruis af. Wij vinden dat zeer schoon,
maar het zal u bekend zijn, mede gelet op de geest die
vanmorgen heerste, dat juist de post subsidies een
uitermate moeilijke post is, een impopulaire post. Men
zal dus ook hier en daar een mes in de subsidies moe
ten durven te zetten en ik waag het om daarvan even
tueel een voorbeeld in dit verband te geven. In de
Leeuwarder Courant zijn de overigens voortreffe
lijke resultaten gepubliceerd van het werk van onze
Groene Kruis-afdelingen en op een andere plaats meen
ik gelezen te hebben, dat het Groene Kruis beschikt
over zo'n 9.800 leden. (Als u het mij toestaat, maak ik
daar 10.000 leden van.) Dan is er dus sprake van zo'n
f 47.000,die men aan contributies int. In verband
met de uitgaven is dat natuurlijk erg weinig, maar
men is van plan om de contributie van f 4,70 te ver
hogen tot f 5,overigens wel een aardig plan, en
men heeft dan ook de indruk, dat men daardoor heel wat
meer zal kunnen presteren. Ook dat is fraai, maar
men heeft tevens, tenminste volgens dit bericht in de
Leeuwarder Courant, de indruk, dat men daardoor de
gemeentelijke subsidie op gunstige wijze zou kunnen
beïnvloeden. Ik zou u dus graag willen vragen, hoe dit
mogelijk is en welk bedrag zal er dan wel besteed
worden door de gemeente aan het Groene Kruis, wan
neer dit zelf reeds zijn inkomsten per lid van f 4,75 tot
f5,verhoogt? Uit hetzelfde artikel blijkt mij, dat
men hiervoor verschillende doelstellingen heeft. En één
van die doelstellingen is, hoewel op zichzelf al weer te
loven, toch merkwaardig. Men wil n.l. tien cent per lid
afdragen aan de Algemene Nederlandse Vereniging
voor medische actie op Suriname. Nu geloof ik, dat het
ontzettend noodzakelijk is om een medische actie op
Suriname te ondernemen, maar daar gaat het mij
om welke organisatie zal dat doen? Mocht het nu
zo zijn, dat men de subsidie die het Groene Kruis hier
van de gemeente reeds krijgt, nog vermeerderd door een
zekere subsidie-verhoging, zou willen aanwenden om