54 55 De Voorzitter: Ik zou, wat de verlangens van de in stitutionele beleggers betreft, van mijn kant toch graag een kleine aanvulling willen geven op hetgeen zopas door de wethouder is gezegd. De vrij belangrijke con tacten die wij de laatste tijd met vertegenwoordigers van die beleggers hebben gehad, hebben dat wil ik toch wel uitdrukkelijk verklaren in geen enkel op zicht doen blijken, dat een belegging in Leeuwarden zou afspringen op punten van beleid van het gemeente bestuur van Leeuwarden. Leeuwarden maakt geen uit zondering op andere plaatsen in het noorden. Waarom men liever daar niet, maar wel, tot dusver dan, in het centrum zijn beleggingen plaatst, is u zopas al door de heer Van der Schaaf meegedeeld. Dan heeft de heer Van der Veen gesproken over het tweede rapport van de Commissie Hoger Onderwijs in Friesland. Het ligt niet op onze weg om het beleid van die commissie te verdedigen. Er is een tweede rapport verschenen, waarvan de heer Van der Veen zegt, dat het niet het tweede rapport is. (De heer Van der Schaaf (weth.): Een ander rapport.) (Gelach.) Laten we dit mogen zeggen, dat wat de heer Van der Veen niet in het tweede rapport heeft gevonden, naar onze ver wachting nog wel in het derde rapport verschenen zal. De heer Van der Veen: Kunt u misschien ook zeg gen, wanneer dat komt? De Voorzitter: Dat kan ik u niet zeggen, mijnheer Van der Veen, maar als u zegt, dat het niet komt, dan zeg ik, dat het wel komt. Volgno. 166 wordt onveranderd vastgesteld. Volgno. 168. Bouw- en Woningtoezicht f 95.830, De heer Van Balen Walter: In de sectievergadering is door verschillende leden blijkens het sectierapport ge sproken over de te zware eisen, die door Bouw- en wo ningtoezicht worden gesteld en over het feit, dat er te weinig soepelheid door deze dienst zou worden betracht. Het antwoord in het sectierapport luidt, dat dit alles niet het geval is. Ik heb in deze sectievergadering ter sprake gebracht een punt, dat hier niet met name is genoemd, n.l. de bouw van de Leeuwarder Melkinrich ting, en ik heb gevraagd wat er waar was van de be wering van de voorzitter van deze melkinrichting, bij de opening geuit, dat door Bouw- en woningtoezicht hier een groot aantal eisen waren gesteld, waardoor de bouw van deze melkinrichting ruim f 10.000,duurder zou moeten worden; dat het bestuur van de Leeuwar der Melkinrichting tegen deze eisen in hoger beroep bij de Kroon is gegaan en dat de Kroon zelfs meer verval len had verklaard dan de eisen, waaromtrent het in beroep was gegaan. Over dit alles wordt hier in dit antwoord niet gesproken. Ik ben destijds bij de opening geweest en ik heb toen ook wel iets van uw antwoord op dit punt opgevangen, maar ik zou dit punt hier toch wel gaarne nader toegelicht zien. De heer Bootsma: Ik zal heel kort zijn. Het college antwoordt op de in de sectie gestelde vraag i.z. het vast stellen van een nieuwe bouwverordening, dat de Com missie voor de strafverordeningen spoedig een ontwerp aan de raad zal kunnen voorleggen. Ik herinner me uit de periode dat ik nu lid ben van de Commissie voor de openbare werken, dat haar enige malen is toegezegd, dat een ontwerp aan de leden zou worden toegezonden. Ik bespeur er echter in de commissie niets meer van. Is het de bedoeling, dat het dus haar niet passeert? De heer Heidinga: Vorig jaar heb ik mij ook de vrij heid veroorloofd een opmerking te maken over deze dienst. Dat was toen eigenlijk meer in kritische zin en onwillekeurig zou ik me nu laten verleiden dit weer te doen, maar toch lijkt het mij hier wel de plaats om ook eens even uitdrukkelijk te zeggen, dat de be trokken ambtenaren, die niet zo'n dankbare taak heb ben, prima werk doen. Ik zou ze niet graag willen mis sen in onze gemeente. (Gelach) Ja, deze heren doen hier inderdaad zeer goed werk. Natuurlijk, daar zijn ze voor, best, maar het lijkt mij toch wel even dienstig, dat ik dat nu hier deze keer ook eens zeg. Dat houdt echter ook weer niet in, dat ik geen kritiek op de dienst heb. De wethouder heeft mij de vorige keer geant woord, dat we, als we meer soepelheid betrachten, van soepel tot soepeler komen en dat dan de zaak in de soep raakt. Ik had toen de mogelijkheid niet meer daar op te antwoorden, maar dat geloof ik nu juist niet. We hebben immers een bouwverordening. Nu kom ik met een in het straatje van de heer Bootsma. Ook ik ben van oordeel, dat er een nieuwe bouwverordening moet komen. De oude bouwverordening vertoont ontzettend veel leemten, want de ontwikkeling schrijdt voort; die neemt geweldige schreden en daar is de oude bouwver ordening niet meer op ingesteld. De mensen van Bouw en woningtoezicht moeten dus vaak improviseren; ze stellen bijgevolg eisen, die niet op de bouwverordening gegrond zijn. Men kan hun dan tegenwerpen: Hoor eens even, dat staat niet in je boekje. Voor de eisen, die zij soms toch moeten stellen, ontbreekt dus de rechtsgrond en zij zijn tenslotte geen dictator. Ik ben het met de heer Bootsma eens, dat de nieuwe bouw verordening, waarnaar al jarenlang gevraagd is, er moet komen. Daaraan zal Bouw- en woningtoezicht zich dan moeten houden en dan zullen zeer vele kwesties uit de wereld zijn. De heer Van der Schaaf (weth.): De heer Van Balen Walter komt terug op de zaak van de Leeuwarder Melkinrichting en noemt daarbij de naam van Bouw en woningtoezicht. Eigenlijk is dit een kwestie van toepassing van de Hinderwet geweest en de Hinderwet is een materie die aan de speciale zorgen van de heer burgemeester is toevertrouwd, zodat ik die mag ver zoeken de beantwoording daarvan op zich te nemen. De heer Bootsma stelde een vraag, tegen welker be antwoording ik eigenlijk vreselijk op zie. Er zou n.l. indertijd aan de Commissie voor de openbare werken toegezegd zijn, dat de nieuwe bouwverordening in die commissie zou worden behandeld. Ik denk, dat ik dat heb gedaan en ik moet zeggen, dat ik dat in een onbe zonnen, ondoordacht ogenblik waarschijnlijk ten on rechte heb gedaan. Nu we met deze zaak bezig zijn, blijkt toch wel, dat dit uiteindelijk een zaak is voor de Commissie voor de strafverordeningen. Ik heb, zo meen ik, indertijd wel eens de studie van de heer Heitink ter zake aan leden van de commissie laten zien. Wanneer dat dus het geval was, dan ben ik daar fout in geweest, want de competentie is toch eigenlijk anders. Wanneer evenwel de Commissie voor de openbare werken dit bepaald zou willen, dan zou ik bereid zijn om als de man die hier moet zeggen: Ik heb gezondigd, bij de voorzitter van de Commissie voor de strafverordenin gen te trachten nog zo veel mogelijk goed te maken en toestemming te krijgen, dat ook eerstgenoemde com missie de ontwerp-bouwverordening kan worden voor gelegd, maar dat kan ik op dit ogenblik niet helemaal overzien. De Voorzitter: Het spijt mij, dat ik mij niet op de vraag van de heer Van Balen Walter betreffende de Leeuwarder Melkinrichting heb kunnen prepareren en dat ik nu uitsluitend op grond van mijn geheugen deze vraag moet beantwoorden. Als dus achteraf mocht blij ken, dat ik niet helemaal nauwkeurig ben geweest, dan ligt het aan het feit, dat ik dus niet opnieuw de stukken heb kunnen raadplegen. Volgens mijn herin nering is het zo geweest, dat er in het najaar van 1958, dus ongeveer iy2 jaar geleden, een verschil van opvatting bleek te zijn tussen Bouw- en woningtoezicht en de L.M.I. Dat verschil van inzicht betrof twee zaken. Ten eerste achtte Bouw- en woningtoezicht het nood zakelijk in de grote hal van de melkontvangsten, waar ook het rijdend materieel van de melkinrichting wordt gestald, met het oog op benzinedampen, een aantal ventilatie-openingen te doen maken, en ten tweede meende Bouw- en woningtoezicht, dat met het oog op de rookhinder voor de omgeving de schoorsteen hoger moest worden dan de L.M.I. deze had doen ontwerpen. Om het hierover eens te worden bleek meer tijd in be slag te nemen dan de duur van de beroepstermijn. Het beroep tegen de voorwaarden die t.a.v. die beide punten in de hinderwetsvergunning waren gesteld, liep dus door, maar dat neemt niet weg, dat van gemeentewege aan de voortgang van het bouwwerk niets in de weg is gelegd en dat zelfs in het bericht van b. en w. aan de minister, naar ik meen, ook is geadviseerd het voor lopig maar te proberen zonder die ventilatie-openingen Er is toen een beslissing van de Kroon afgekomen, waarbij de eis van de ventilatie-openingen is geschrapt en de L.M.I. ook t.a.v. de hoogte van de schoorsteen haar zin kreeg. Bovendien werd inderdaad een aantal andere voorwaarden door de Kroon geschrapt, niet, om dat deze op zichzelf onjuist waren, maar omdat de Kroon van mening was, dat ze niet gesteld dienden te worden krachtens de Hinderwet; ze betroffen haars in ziens n.l. niet hinder aan derden, maar de veiligheid en de vrijheid van het bedrijf binnenshuis. Deze voor waarden dat is dus een formele zaak hadden gesteld moeten zijn bij de bouwvergunning en niet krachtens de Hinderwet. De argumentatie van de kant van de L.M.I. was aanvankelijk, dat het systeem van verbranding en de brandstof zelf een hogere schoor steen niet nodig maakten er zou een complete ver branding plaats vinden maar als men nu ziet, hoe zwart de bovenkant van de schoorsteen is, m.a.w. in welke mate daar aan de buitenkant roetafzetting plaats heeft, dan is het echter voor mij zeer de vraag, of de schoorsteen voor deze omgeving werkelijk wel hoog genoeg is. We kunnen dus t.a.v. dit punt zeggen, dat hier toch niet uit geconcludeerd kan worden, dat Bouw en woningtoezicht in zijn eisen te streng is geweest. Men kan hoogstens spreken van een bepaald verschil van inzicht, ten aanzien waarvan, op zichzelf genomen dan ik mag het herhalen voor mij nog niet vast staat, of het gelijk toch niet is bij onze eigen dienst. Ik geloof, dat ik hier niet meer van behoef te zeggen. Dan is er nog een punt, n.l. dat van het voorleggen van de bouwverordening aan de Commissie openbare werken. De hier aanwezige leden van de Commissie strafveror deningen weten wel, hoe het met de voorbereiding van de bouwverordening is gegaan. Deze commissie is daar in het najaar intensief mee bezig geweest en wij heb ben aanvankelijk enige hoop gehad, dat wij de bouw verordeningen het zijn er twee, die voor het stede lijk gebied en die voor het landelijk gebied zelfs nog het vorige najaar, d.w.z. voor het eind van dit jaar, aan de raad zouden kunnen voorstellen. Later hebben we nog hoop gehad, dat het in het begin van dit jaar zou kunnen zijn, maar ook in dit opzicht is er tegen slag geweest, tegenslag die hieruit voortspruit, dat de afdeling algemene zaken die deze zaak tenslotte vol ledig klaar zal maken, door aan de ene kant personeels gebrek en aan de andere kant veelheid van werk en onverwacht werk, dit niet met de verlangde snelheid heeft kunnen doen. Niet alleen bij de afdeling finan ciën, maar ook bij de afdeling algemene zaken is er gebrek aan stafpersoneel en het is bijzonder moeilijk om dat gebrek aan te vullen. Van de onverwachte werkzaamheden, die zich ook bij deze afdeling voor doen, kan ik het volgende voorbeeld noemen. Toen er op ons een beroep werd gedaan door de Commissie Hoger Onderwijs in Friesland om voor de samenstelling van het tweede rapport (waarvan hier in de raad wel eens verklaard is, dat het wel nooit zal verschijnen) een secretaris af te staan, hebben wij dat van zo'n groot belang ook voor de gemeente Leeuwarden geacht, dat wij die secretaris daarvoor hebben afgestaan, denkende: wat het zwaarst is, dat moet nu eenkeer het zwaarst wegen. Dit voorbeeld is met andere aan te vullen. De zaak staat nu zo, dat op de afdeling algemene zaken de laatste hand aan de beide ontwerp-bouwverordenin- gen wordt gelegd en dat we nu toch de hoop hebben binnen afzienbare tijd deze aan de raad te kunnen voorstellen. De Commissie strafverordeningen heeft er het hare aan gedaan. Wat er nu nog gebeuren moet, zijn alle mogelijke zakelijke bijwerkingen, die van redac tionele, niet van materiële aard zijn. De Commissie strafverordeningen behoeft er dus naar mijn inzicht niet meer aan te pas te komen. Wil de Commissie openbare werken deze zaak nog zien, dan zou ik voor mij daar geen overwegend bezwaar tegen willen maken, maar het lijkt me wel toe, dat het, waar het eenkeer de Commissie strafverordeningen is gepasseerd, onno dig is en tot verdere vertraging aanleiding kan geven. Wanneer de raad er echter beslist prijs op stelt, dat ook de Commissie openbare werken deze aangelegen heid onder ogen krijgt, zou ik me er ook bepaald niet tegen willen verzetten. Ik meen hiermee het mijne te hebben gezegd. De heer Van der Schaaf (weth.): Ik wilde nog een opmerking maken: Er bestaat een technische moeilijk heid. Van de ontwerp-bouwverordeningen, zoals die er nu, na de behandeling in de Commissie strafverorde ningen uitzien, is niet een voldoend aantal exemplaren aanwezig. Het is niet zo eenvoudig om ze te stencillen; ze zouden met de hand bijgewerkt moeten worden. Zou het ook zo kunnen, dat het ontwerp, wanneer de Com missie voor de strafverordeningen haar redactie heeft vastgesteld, in de Commissie voor de openbare werken ter sprake komt, zodat dan de mogelijkheid nog be staat, dat vanuit de raad, ook onder voorlichting t.a.v. de overwegingen van deze laatste commissie, eventueel nog amenderingen e.d. kunnen worden voorgesteld. Ik geloof, dat dit, ook misschien wat de procedure be treft, iets beter is. Het geval zou zich kunnen voor doen, dat de Commissie voor de strafverordeningen een idee van de Commissie voor de openbare werken niet zou willen overnemen en dan zou toch door middel van toelichting in de raad het inzicht van laatstgenoemde commissie tot gelding gebracht kunnen worden. Ik ge loof, dat dit een aanvaardbare oplossing is en dan zou ik ook nog enigszins mijn gezicht hebben gered, want dan zouden de ontwerpen ook nog in de Commissie voor de openbare werken komen. De Voorzitter: Ik geloof, dat wij dat gezicht wel erg moeten eerbiedigen! Ik voor mij -ik herhaal het heb er geen bezwaar tegen; ik ben alleen wel een beetje bang, dat wij dan meer tijd verloren zullen laten gaan. Wanneer dit echter een laatste moeilijkheid is, wil ik van mijn kant wel graag meewerken. De heer Van Balen Walter: U hebt zopas, mijn vraag beantwoordende, meegedeeld, dat u zich niet had kun nen prepareren op de vraag, die ik gesteld had. Ik meen te mogen opmerken, dat dit niet mijn schuld is. Ik heb deze vraag in de sectievergadering gesteld, maar ze is niet opgenomen. Het spijt me dus, dat u zich niet hebt kunnen prepareren. De Voorzitter: Mijnheer Van Balen Walter, het is niet anders, dan ligt het aan de rapporteurs. Ik hoop er echter straks nog even op terug te komen, want ik heb inmiddels de stukken gekregen. De heer Bootsma: Het antwoord dat ik gekregen heb op mijn vraag inzake de nieuwe bouwverordening, be vredigt me niet helemaal. U heeft het woord „onnodig" zelfs gebruikt, en gezegd, dat het tijdrovend is het ontwerp ook nog in de Commissie voor de openbare werken te brengen. Maar hoelang is deze historie al gaande? Deze commissie is een aantal jaren geleden al zelfs toegezegd, dat het haar toegezonden zou wor den, maar dat het nog even op algemene zaken lag. We mogen straks niet voor de situatie komen te staan, dat wij bijv. vrijdags dit voorstel toegezonden krijgen, vermoedelijk met de mededeling, dat de tekst ter in zage bij de stukken ligt, waardoor we dus genoodzaakt zullen zijn om dit in no time even in te zien. Ik geloof, dat dit ontwerp toch ook wel zoveel technische punten zal bevatten, dat het niet in zo'n snel tempo door ons kan worden afgedaan. Daarvoor is er ook, dunkt me, te veel over te doen geweest. Ik zou het dus wel dege lijk op prijs stellen, wanneer onze commissie ook nog in de gelegenheid zou worden gesteld om deze zaak te bezien. Het is een figuur, die veelvuldig voorkomt; de Financiële Commissie en de andere commissies bezien ook vaak beide eenzelfde voorstel en ik kan me niet begrijpen, waarom dat met dit geval, dat al zo'n groot aantal jaren op de helling is geweest, nu niet zou gaan. De heer Van der Schaaf (weth.): Wat betreft de bouwverordening, heeft de heer Bootsma, lid van de Commissie voor de openbare werken, zeer duidelijk en op geen mis te verstane wijze te kennen gegeven, dat hij het op prijs stelt, dat deze bouwverordening in de commissie zou worden behandeld. Als voorzitter van deze commissie wil ik dit voorstel wel overnemen, zo dat ik dus het mijne wil doen om te bevorderen, dat, nadat dit uit handen van de Commissie voor de straf verordeningen is gekomen, met de nodige tijd ter be spreking in handen zal worden gesteld van de Com missie voor de openbare werken, wat dan dus niet meer bij de Commissie voor de strafverordeningen, maar via deze raad eventueel tot amendering kan leiden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1960 | | pagina 29